‘Misschien waren ze naar een verjaardagsfeest,’ probeerde ik. ‘Of wandelen.’
‘Ga toch weg,’ zei Luitwieler. ‘Het was doorgestoken kaart. Iemand moet het verteld hebben.’
‘Dat kan natuurlijk wel...’ zei ik.
‘En vraag je je dan niet af wie dat dan geweest is?’ zei hij. ‘Ik dacht dat jij altijd achten en negens op je rapport had.’
‘Nou ja, je zou het je kunnen afvragen,’ zei ik.
‘Ik heb wel zo'n vermoeden,’ zei Luitwieler.
‘Ik zou niet weten wie,’ zei ik.
‘Je doet alsof je niets weet,’ zei Luitwieler.
‘Wie, ik?’
‘Ja wie anders!’
‘Je bedoelt dat ik tegen Jantje Koppejan gezegd heb dat wij hem gingen ontvoeren?’ Dat was natuurlijk echt een lachertje.
‘Je hoeft het zelf niet gedaan te hebben,’ zei Luitwieler toen.
‘Ja, dat zou ik ook zeggen,’ zei ik. Maar dat was onvoorzichtig en dom.
‘Een ander heeft het doorgebriefd aan de ouders van Jantje.’
‘Zoiets begin ik nou ook te vermoeden,’ zei ik.
‘Zie je wel!’ riep Luitwieler. ‘Je weet er meer van! Volgens mij heb jij te veel met die Pia Dinges zitten smoezen!’
Ik was sprakeloos.
‘Ja, jij,’ zei hij. ‘Wat was dat dan voor stom gedoe met dat kaarsje en dat plankje! En: zie je dit?’
Hij haalde daar nota bene mijn rode rubberen balletje uit zijn zak te voorschijn! Hij gooide het een paar maal op.
‘Hoe kom je daaraan?’ riep ik. Dat was een stupide vraag.