Het vlot
(1988)–Wim Hofman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
Soms lig je in de nacht in je bed en dan kun je niet slapen. Spijkers die je in hout slaat gaan dikwijls krom. Soms wil je een paard tekenen en dan wordt het meer een hond en als je dan verder werkt gaat het geval op een varken lijken of een tapir en dan ga je gommen en wordt het een knoeiboel. Je leert je suf op aardrijkskunde en geschiedenis en je leest in je boek over aardappelen en strokarton en eiermijnen en in het andere boek zie je een plaatje van een schip dat ontploft. Dat is ‘des konings kanonneer-boot’ die, omdat Jan Carolus van Speijk zijn brandende sigaar bij het kruit gehouden heeft, in ontelbare stukken uiteenspat. Brokken hout, flarden zeildoek en lichaamsdelen vliegen de lucht in. Daarom is Van Speijk een held en werden resten van zijn stoffelijk overschot in de Nieuwe Kerk te Amsterdam begraven en moet de Nederlandse Marine altijd een schip hebben dat de naam Hare Majesteit Van Speijk draagt. Je leert en leert op dat soort dingen en dan weet je niet meer of de aardappelen en het strokarton nu in Limburg of Groningen of Drente thuishoren en je weet ook niet meer tegen wie Van Speijk vocht en waarom hij een held gevonden wordt. Het kan voorkomen dat je moet optreden en dat je op een ouderavond een mooi lied moet zingen omdat je zo'n heldere stem hebt. Daar staat de piano of het harmonium en jij staat hier en je hebt het lied Jesus bleibt meine Freude of Nu sijt willekome goed in je hoofd en je hebt een rauw ei gegeten omdat je gehoord hebt dat dat goed is voor je stem. Maar als je dan hoog moet krijg je een afgrijselijke kriebel in je keel en dan kijken de mensen naar de houten vloer van het zaaltje en sommigen gaan zelfs een beetje meekuchen. Weken later hoor je nog: ‘Wel jammer dat je verkouden was.’ | |
[pagina 66]
| |
Ik heb wel eens een pijl en boog gemaakt. De boog was van bamboe dat ik op het strand had gevonden en de pijl was een prachtig recht stukje essehout. Ik maakte er een inkepinkje in en bevestigde veertjes van achteren en een spijker van voren en ik wilde een zwarte vogel treffen die op de lantaarn zat. Het was een dikke vogel en ik dacht: ‘Dat kan niet mis.’ Ik had natuurlijk eerst beter moeten oefenen met bijvoorbeeld een bolletje oude sokken bij wijze van vogel. Ik mikte wel goed en hield de linkerarm voor me uit en de rechter met het achtereind van de pijl vlak bij mijn rechteroog, maar de pijl ging niet zo hoog en helemaal niet in de richting van de vogel, maar kwam met een ferme tik tegen het lampeglas aan en de vogel vloog weg. Je krijgt een nieuw schoonschrijfschrift en een nieuwe kroontjespen en het potje inkt is net weer met verse inkt gevuld. Je doet het schrift open. Er is niets mooiers dan een nieuw schrift. Je ruikt het nieuwe papier, je strijkt er een keer met de bovenkant van je vingers over om het papier glad te leggen en het tegelijk te aaien. En je kijkt naar het glimmende pennetje, likt eraan en doopt het in en tuurt naar het bord waarop de meester of juf lijntjes getrokken heeft en de zin geschreven heeft die jij na moet schrijven: Jan fluit een lied. Je begint met de hoofdletter J, maar als je bij de krul van onderen een sierlijke haal wil geven, vliegen er | |
[pagina 67]
| |
opeens zwarte vlekjes over je schrift. Ineens: zo moet het heelal met het uitspansel en de kim en alle Grote en Kleine Beren uit het niets ontstaan zijn. Of je klopt iemand enthousiast en vriendschappelijk op de schouder, maar die draagt een kopje of glas met iets en een mooi jasje. Je hebt een nieuwe broek en de bal vliegt in de tuin van de buren en dus stap je over het hekje met van die scherpe punten. Je bakt koekjes. In het boek staat dat ze lichtgeel en krokant moeten worden, maar de oven gaat roken en op het bakblik liggen opeens zwarte plakjes die op asfalt lijken. Soms wil je ja zeggen en zeg je toch nee. Weg wereldreis. De vis die je flink wat eten geeft gaat toch dood. Je bent lid van een voetbalvereniging en je staat opgesteld. Het is nog nul-nul. Je komt voor het doel, de voorzet is exact berekend en heel goed gedaan, de doelman ligt links op de grond en je schiet hard met je voet in de grond. Als ik alles moet opnoemen wat fout kan gaan, dan wordt dit een immens dik boek. Alles kan immers fout gaan.
Zo liep ook het kidnappen van Jantje Koppejan mis. En ik moest mee. Ik zei nog: ‘Nee toch!’, maar dat hielp niet. Luitwieler had een plan en daar paste ik in. Hij stond voor ons en zwaaide met een briefje. ‘Wat hebben we hier?’ vroeg hij. ‘Een brief?’ zei Kootje Stroo. ‘Juist,’ zei Luitwieler. ‘En wat staat erop?’ Hij keek weer naar Kootje, die al spijt had van de woorden die hij gesproken had. Luitwieler wapperde met het papier. ‘Nou?’ | |
[pagina 68]
| |
‘Ja, wat staat erop,’ zei Kootje Stroo. ‘Hierop staat,’ zei Luitwieler en hij tikte met zijn vrije vingers tegen het papier, ‘wat wij gaan doen, dat staat er haarfijn op en er staat ook op wat we zoal nodig hebben en wie voor wat zorgt.’ Het plan was puntsgewijs opgesteld en zag er zo ongeveer uit: | |
[pagina 69]
| |
‘Verder nog vragen?’ vroeg hij. We hadden verder nog vragen over de hoeveelheid snoep. Die bleek niet voor ons te zijn, maar er was iets lekkers nodig om J.K. zoet te houden zodat hij niet zou gaan brullen of gillen. En het spek was nodig voor de hond. S. wilde er vergif op doen, maar dat vond Luitwieler dom want dan zat de familie K. later met een zieke hond en dan zouden ze onraad ruiken. Ook moest er nog uitgelegd worden dat de fiets niet echt een lekke band moest hebben, maar in tijd van nood gebruikt moest kunnen worden om snel met de spullen weg te kunnen komen. De ladder moest met schoenpoets zwart gemaakt worden en vier meter lang zijn, alles bij elkaar. En J. moest toch een muts op, al zei ze dat haar rode haren geen licht gaven. Luitwieler hield vol van wel en anders mocht ze niet mee. De ladder moest niet te steil staan en net onder het slaapkamerraampje van J.K. geplaatst worden. De zachte zeep was nodig om op het raampje te smeren. Dan moesten er kranten tegen geplakt worden. Daarna zou L. zelf met de hamer de ruit intikken en als eerste naar binnengaan. Het touw was nodig om J.K. te knevelen als een worstje, als het snoep geen uitwerking had. Ik vond dat wel raar klinken, dat van dat worstje. Toen we alles begrepen hadden zei hij dat we het plan nog eens goed gingen doorkauwen. Daarbij scheurde hij het papier in stukken en we moesten allemaal een stuk opeten. Het was vezelig papier en het duurde een hele tijd voor we het ophadden. L. zei dat hij ook zo altijd zijn huiswerk leerde en ik stelde me voor hoe hij wat bladzijden uit zijn atlas scheurde als hij bijvoorbeeld het Roergebied moest leren en die met thee wegspoelde. Het plan van L. was vooral droog en wat nog erger was: het klopte niet. Met ten minste één ding hadden we | |
[pagina 70]
| |
geen rekening gehouden. Daar kwamen we pas later achter. |
|