Tegels lichten
(1972)–H.J.A. Hofland– Auteursrechtelijk beschermdof Ware verhalen over de autoriteiten in het land van de voldongen feiten
[pagina 129]
| |
VII Koude oorlogHet eigenaardige van verreweg de meeste grote uitbarstingen van binnenlands rumoer is, dat ze óf betrekking hadden op een buitenlandse vriend die de schuld kreeg van Nederlands ongeluk (Engeland en de Verenigde Staten in de Indonesische kwestie) óf dat er een binnenlandse tegenstander te lijf werd gegaan die als serieuze bedreiging niet eens bestond (ordeloze revolutionairen, professionele tarters van het gezag, de onbeschaafde buitenlandse pers in de zaak-Hofmans). Mogelijke bronnen van nationale conflicten die werkelijke gevolgen voor de geldende verhoudingen konden hebben, werden niet gezien of onbesproken gelaten en verdrongen. De praktische betekenis daarvan was dat het bestel der gevestigde hiërarchieën niet werd aangetast. Dat dit bestel zich langdurig op zo'n koopje kon handhaven, had het ook te danken aan twee bijkomende omstandigheden: de koude oorlog dietussen 1944 en 1948 tot ontwikkeling kwam en vanaf 1952 de toenemende welvaart. Hierna gaat het niet in de eerste plaats om de oorzaken van een en ander, maar om de effecten. Wat betreft de koude oorlog dus: de manier waarop bepaalde internationale verhoudingen op het binnenlands systeem van invloed zijn geweest. Een politicus die volgens het klassieke voorschrift een buitenlandse afleiding voor zijn binnenlandse moeilijkheden zou zoeken, zou geen betere hulp hebben kunnen vinden dan in de Sovjet Unie. Voor de burgerlijke orde van het Westen lag het beeld van de communistische macht die door Moskou werd vertegenwoordigd, al voor de oorlog vast. En hoe de linkse Westerse intelligentsia tussen de twee wereldoorlogen ook sprak of schreef, dat beeld kon door de grote gebeurtenissen in het Oosten alleen maar worden bevestigd. Vrijwel van het begin af heeft de Sovjet Unie haar Kravtchenko's gehad, die, ‘de vrijheid verkiezend’, het land maakten tot de grootste en nieuwste bakermat van armoede, gruwelen en willekeur. Van Kroonstad en de moord op tsaar Nicolaas ii en zijn familie, via | |
[pagina 130]
| |
de hongersnood, de offers van collectivisering en geforceerde industrialisatie tot de laatste dag van de vrede in 1941, is ‘Rusland’ voor een overwegend deel van de publieke opinie in het Westen de actieve antipode van het burgerlijk fatsoen geweest. Linkse intellectuelen veranderden van mening na de lawine van processen en doodvonnissen en de absurde bekentenissen van trouwe bolsjewisten als Zinoview, Kamenew, Radek, Toechasjewski, Boecharin en honderden andere kameraden. Uit die periode van 1936 tot 1938 dateert het begin van de griezel- en wonderliteratuur waarin wordt uitgelegd door welke psychische mechanismen de verbazingwekkende bekentenissen tot stand kwamen. In Orwells 1984 heeft het genre zijn laatste fase bereikt. Ook zag het westerse publiek, hoewel niet voor het eerst, op indrukwekkende schaal de vervalsingsindustrie van de communistische pers buiten de Sovjet Unie aan de gang. Successen van het volksfront in Frankrijk brachten de vijand tastbaar binnen de grenzen: de wereldrevolutie hoorde volgens Stalin zelf dan wel niet tot zijn dringendste projecten, maar men had er langzamerhand wel een idee van hoe die gebeurtenis thuis zou verlopen, en inmiddels stonden de eerste revolutionairen al in de vestibule. De volmaakte afronding van dit angstaanjagend beeld leverden twee volgende ontwikkelingen: de ondertekening van het Duits-Russisch non-agressiepact op 23 augustus 1939 en het uitbreken van de Fins-Russische oorlog op 30 november van hetzelfde jaar (Nederland hield meteen een collecte en stuurde een ambulance, en er kwamen theelepeltjes in de handel met als opschrift: Gedenk het dappere Finse Volk). Zo werd het schrikbeeld alzijdig voltooid; zo was het op 21 juni 1941 toen de nazi's de Sovjet Unie binnenvielen. Konden vier oorlogsjaren daar iets aan veranderen? Natuurlijk heeft het overal ‘diepe indruk’ gemaakt dat het Rode Leger de Duitsers terugdreef tot Berlijn en de Elbe. Over het feit dat bij Stalingrad dank zij bovenmenselijke volharding en dapperheid een heldhaftige overwinning is behaald, heerst de grootste eenstemmigheid. Het buitengewone van de Russische oorlogsprestatie staat als een paal boven water. Maar wat was daarvan na de oorlog de politieke betekenis? Het ‘algemene weten’, de ‘publieke kennis’ die vóór 1941 over de Sovjet Unie bestond, werd er niet diepgaand door veranderd, noch geneutraliseerd. Terwijl de officiële pers en radio in het vrije geallieerde deel van de wereld nog zeer overwegend de onverbreekbare solidariteit predikten en in de bezette gebieden geen publieke opinie over de naoorlogse buitenlandse politiek bestond, werd lang voor het | |
[pagina 131]
| |
einde van de oorlog de grondslag voor de continuïteit in de voorstellingen over de Sovjet Unie gelegd. Zelfs veertig jaar na de conferentie van Jalta is het oude beeld opnieuw bevestigd: dat van de sluwe Stalin tegen wie Churchill en Roosevelt niet waren opgewassen, en de naïeve Amerikaanse president die in de waan verkeerde dat hij met ‘Uncle Joe’ goed kon opschieten en dus ook politieke afspraken met hem kon maken. De periode van het bondgenootschap tussen de Sovjet Unie en de westelijke geallieerden is een weinig betekenende onderbreking. Hoewel ik mij hier niet verdiep in de vraag wie de ‘schuld’ van de koude oorlog heeft, kom ik toch terecht op het meningsverschil dat heerst tussen de conservatieven en de radicale revisionisten onder de historici. De conservatieven vinden dat Moskou praktisch de volledige schuld aan de koude oorlog draagt. De essentie van hun opvattingen is te vinden in het beroemde telegram van George Kennan (februari '46) en in zijn artikel dat in juli '47 in het tijdschrift Foreign Affairs onder het pseudoniem X gepubliceerd werd. De Sovjet Unie wordt daarin beschreven als een expansieve macht met een ‘natuurlijke’ vijandschap tegenover de niet-communistische wereld. De expansie van de politiek, militair en economisch steeds beter georganiseerde Sovjet-macht zou zich ‘onherroepelijk langs de voorgeschreven lijnen bewegen’ en pas tot stilstand komen door een niet te overwinnen obstakel. (The sources of Sovjet conduct.) Met zijn artikel gaf Kennan de opvattingen weer van een grote groep Amerikanen die in de oorlog nader met de Sovjet Unie te maken hadden gehad. In Nederland was al direct Jacques de Kadt een van de meest uitgesproken exponenten van deze school: ‘Rusland is een staat met meer dan 180 miljoen inwoners, een staat met grote natuurlijke rijkdommen. Rusland heeft een reeds ver ontwikkelde industrie, waarvoor het nagenoeg alle grondstoffen en al het benodigde technische kader zelf kan opleveren. Het heeft een uiterst krachtige regering, bestaande uit mannen van grote politieke energie en bekwaamheid. Vergeleken bij Stalin is Churchill een domkop, vastgenageld aan vele versleten vooroordelen, en was Roosevelt een beminnelijke amateur met een al te geringe kennis van historische en sociale krachten. Rusland heeft een staatsmachine die uiterst sterk en soepel is, en die, dank zij de machteloosheid van het volk, tot | |
[pagina 132]
| |
alle manoeuvres in staat is. Het beschikt over een leger dat groot, zwaar bewapend en door de oorlog gestaald, door de uiteindelijke overwinning van zelfvertrouwen vervuld is. Het is dus een grote mogendheid van formidabele kracht. Ik citeer zo uitvoerig omdat dit een van de eerste en beste signalementen is van het almachtige monster dat weldra in elke politieke tegenstelling en in alle discussies het laatste woord zal spreken. De radicale revisionisten willen over de rol van de Sovjet Unie het tegendeel bewijzen. Een van hun belangrijkste argumenten is, dat nog in het laatste oorlogsjaar en onmiddellijk daarna Stalin door de Amerikanen het recht werd ontzegd, een eigen invloedssfeer in Midden- en Oost-Europa te hebben. Met instemming van de Verenigde Staten vochten de Duitsers aan het Oostfront veel ‘fanatieker’ dan in het Westen. Bij de wapenstilstand zou de frontlijn zo ver mogelijk in het oosten moeten liggen. De besprekingen tussen de geallieerden en Kesselring over de capitulatie van het Duitse leger in Italië zouden zich hebben kunnen ontwikkelen tot onderhandelingen over een afzonderlijke vrede tussen Duitsland en het Westen, enzovoort. (Over Von Rundstedts winteroffensief van 1944 in de Ardennen en de betekenis daarvan voor de latere demarkatielijn wordt door de revisionisten weinig gezegd.) In het revisionistisch perspectief verschijnt Stalin als een man die door zijn vrienden keer op keer teleurgesteld werd en daarom zijn gedrag wel móést veranderen, of hij wilde of niet. De westelijke geallieerden hadden geen werkelijk begrip voor zijn zorgen over een mogelijke herleving van het Duitse gevaar. Ze konden dus ook geen inzicht of gevoel hebben voor zijn pogingen om tussen Duitsland en de Sovjet Unie een eigen invloedssfeer te vestigen in landen waar de | |
[pagina 133]
| |
allerbetrouwbaarste vrienden van de Russen, bij hun gratie en met hun hulp, de macht zouden uitoefenen. In plaats van deze logische wensen van Stalin te aanvaarden en hem met het verwezenlijken ervan te helpen, begonnen ze al in 1944 Moskou moeilijkheden te veroorzaken. De regeling van de Poolse kwestie bracht grote onenigheid. Een jaar later ontploften de eerste Amerikaanse atoombommen. Het doel daarvan was niet alleen, de Japanners tot capitulatie te dwingen. Moskou moest er door worden geïntimideerd. De leen- en pachtwet, die de Russen voor hun wederopbouw hard nodig hadden, werd onverhoeds ingetrokken. In de eerste jaren van de vrede volgde onbegrijpelijk gezeur van de westelijke mogendheden over de vestiging van een burgerlijke democratie in de Oosteuropese landen die Stalin als bufferstaten had gereserveerd. Vooral de Amerikanen, die altijd en overal zich tegen linkse revoluties teweer stellen, verzetten zich tegen het toenemen van de linkse invloed in Oost-Europa. Wat zij eigenlijk wilden, was een herstel van de ‘anciens régimes’ die de bescherming van het kapitalisme zouden garanderen. Het was dus niet meer dan vanzelfsprekend dat Moskou een tegenoffensief, althans een onverbiddelijke operatie tot consolidering van zijn veiligheid begon. Zo werden de Oosteuropese staten gelijkgeschakeld en tenslotte werd ook Tsjechoslowakije als daad van legitieme zelfverdediging in het gelid gebracht. Het eigenaardige van deze revisionistische redenering is, dat ze in het algemeen wordt aangehangen door schrijvers die zich in de politieke praktijk anti-imperialistisch gedragen, maar in hun theorie een element van het meest orthodoxe conservatieve staatsraison een overwegende invloed toestaan. De Sovjet Unie en de Verenigde Staten zouden als supermachten een eigen code kunnen volgen, die voor de naties van de tweede en derde orde taboe moest zijn. Als de Amerikanen zich aanmatigen om in West-Europa een kapitalistische economie met een burgerlijke democratie te herstellen, waarom zouden de Russen dan niet het volste recht hebben om naar hun smaak en normen, maar ook op andermans grondgebied, hun eigen orde te vestigen? Het antwoord is, dat andermans grondgebied helemaal geen invloedssfeer met een geïmporteerde orde zou moeten zijn. Dat in de praktijk van de buitenlandse betrekkingen kleine landen meer dan eens het slachtoffer worden van het nationaal belang der grote, hoeft nog niet te betekenen dat daar ook een morele rechtvaardiging bij zou horen. Bovendien is het in dit geval bekend dat het vestigen van | |
[pagina 134]
| |
de Sovjet-invloedssfeer met bijbehorende politieke organisatie niet de onverdeelde instemming van de betrokken volken had. Het is geen wonder dat het revisionisme juist in de Verenigde Staten telkens opleeft. Latijns-Amerika en Vietnam maken dat de schuldvraag telkens opnieuw gesteld wordt. Maar als in de politiek een morele schuld moet worden vastgesteld volgens normen die altijd en overal gelden, dan gaat het over de vraag naar de oorzaak van nadeel, leed, onderdrukking, opsluiting en dood, waardoor de burgers individueel getroffen worden. In tegenstelling tot menig historicus hebben de burgers zelf geen moeite met het aanwijzen van de daders. De Sovjet Unie te zien als het slachtoffer van kapitalistische provocaties en haar reacties daarop als een politieke vorm van noodweerexces, is geen nieuw verschijnsel. Revisionisme in deze zin was er ook direct na de oorlog, toen er een behoefte bestond om de overwinning van het Rode Leger op de nazi's te beschouwen als het bewijs dat het hele systeem zich had gerehabiliteerd, of als een aanwijzing dat de geschiedenis van de Sovjet Unie in het licht van de zege en ten behoeve van de vrede opnieuw geschreven moest worden. Dit laatste deden bijvoorbeeld de Amerikanen Michael Sayers en Albert E. Kahn in hun boek The Great Conspiracy against Russia, dat hier als De Grote Samenzwering in de vertaling van mr. H.P.L. Wiessing, met een voorwoord van mr. G.J. van Heuven Goedhart, toen hoofdredacteur van Het Parool, opgang maakte. In de inleiding lezen we: ‘Dertig jaar van min of meer kruistocht-achtige anti-Sovjetpropaganda hebben miljoenen geesten diep vergiftigd. Voor deze kan dit boek een werkzaam geneesmiddel zijn. Met een lawine van feiten, verantwoord in bibliografische notities, openbaren de schrijvers de hoofdlijnen van de “groote samenzwering” die in Kerensky's dagen begon en die voortduurt tot op den dag van heden. (...) Nu, na de oorlog en na de overwinning die 15 miljoen Russen het leven heeft gekost is de eenheid, moeizaam onder strijd gewonnen en na zoveel jaren van vergiftigende wantrouwens-propaganda nog maar broos van natuur, weer gaan wegebben. Dezelfde wereld die de oorlog wist te winnen, begeeft zich op weg om de vrede te verliezen.’ In 1945 en 1946 was voor de openbare mening en in de pers ‘het ware beeld’ van de Sovjet Unie een vraagstuk dat nog moest worden opge- | |
[pagina 135]
| |
lost. Maar de politiek van Moskou begon - door welke oorzaken dan ook - hoe langer hoe meer overeenstemming te vertonen met het traditionele beeld van voor 1941. De berichten over de communistische daden sloten aan bij een residu van weten in de burgerlijke democratieën. De scheiding tussen de grote niet- tot anticommunistische meerderheid en de kleine groepen van trouwe verdedigers, met vooral in Frankrijk en Italië een van het burgerlijke systeem geïsoleerd deel van de arbeiders, werd opnieuw getrokken. De ‘conservatieve’ geschiedschrijving leverde daarin haar theoretische bijdrage. Het herstel van de oude voorstellingen werd bepaald door een reeks belangrijke momenten, die, geanalyseerd en geplaatst, zich langzamerhand tot een systeem ontwikkelden. Dat begon al vrij vroeg. Nog in de oorlog werd in de Westeuropese pers grote aandacht geschonken aan de ontdekking van een massagraf bij Katyn in Polen. Hoewel de kranten de Duitse propaganda dienden, werd in dit geval de lezing van de nazi's niet meteen verworpen. Het zou gaan om 4500 Poolse officieren die met nekschoten waren vermoord. Door de Sovjet Unie is het altijd ontkend, maar in het Westen wordt er niet meer aan getwijfeld dat Moskou voor de massamoord verantwoordelijk is. Op 1 augustus 1944 kwam in Warschau onder leiding van graaf Bór-Komozowski het Poolse ondergrondse leger in opstand tegen de Duitsers. De opstandelingen verwachtten dat ze binnen korte tijd hulp zouden krijgen van de snel oprukkende legergroep van maarschalk Rokossowski, maar die werd aan de Weichsel door de Duitsers tegengehouden. Het Duitse garnizoen in Warschau kreeg intussen hulp van ss-eenheden, waardoor het Poolse verzet werd neergeslagen. In de loop van de gevechten werd Warschau straat na straat verwoest terwijl het Rode Leger geen poging deed om te hulp te komen. Op 2 oktober capituleerden de laatste Poolse opstandelingen. Voor Rokossowski's passiviteit zijn militaire verklaringen. Gelijktijdig met de Warschause opstand begon een offensief van het Rode Leger in de Karpaten. Maar er is geen enkel krijgskundig argument aangevoerd ter verdediging van het feit dat Stalin weigerde, Engelse en Amerikaanse vliegtuigen op Russisch gebied te laten landen na boven Warschau voorraden te hebben uitgegooid. Toen tenslotte voor 250 Amerikaanse B 17-bommenwerpers toestemming werd verleend, was het te laat. Er was sprake van dat na het slagen van de opstand in Warschau een voorlopige Poolse regering zou worden gevormd, die een over- | |
[pagina 136]
| |
wegend burgerlijk karakter zou hebben gehad. In de strijd tegen de Duitsers ging een belangrijk deel van de elite waaruit deze regering ontstaan zou zijn, ten onder, wat voor het vervolg van de Sovjetpolitiek in Polen een voordeel was, zoals vlug zou blijken. Voor de publieke opinie in het Westen werd dit het eerste naoorlogse politieke trauma. In de zomer van 1945 bestond in het Westen overigens nog een grote bereidheid om de Russen samen met de Canadezen, de Engelsen en de Amerikanen als de dapperste volken van de wereld en de geschiedenis te beschouwen. Maar weldra werden aan deze opvatting een paar voetnoten toegevoegd. Zelfs de meest overtuigde haters van de Duitsers werden verrast door de manier waarop het Rode Leger het vijandelijk land bezette. Het gerucht ging dat het Rode Leger in Duitsland op grote schaal plunderde en verkrachtte. Wie er behoefte aan had, kon hierin al het bewijs zien dat West-Europa onder de voet zou worden gelopen door de rode, voor een deel zelfs Aziatische horden. Nog geen jaar na ve-day had Churchill in Fulton zijn rede gehouden waarin hij waarschuwde tegen de Sovjet Unie, en het Westen de raad gaf, zich met spoed tegen de nieuwe gevaren te verenigen. Intussen zag men het logisch vervolg op de besluiten die op de conferentie van Moskou (1944) door Churchill en Stalin waren genomen. Daar was door deze leiders van de toekomstige wereld uitgemaakt dat de Sovjet Unie 90 procent invloed zou krijgen in Roemenië, 80 procent in Bulgarije en 75 procent in Hongarije. In Joegoslavië werden de percentages eerlijk verdeeld en in Griekenland zou Engeland 90 procent invloed hebben. De Amerikanen wilden tegen deze verdeling niet protesteren. Hoe de bevrijders zich voorstelden, dit resultaat van het hogere monopoly-spel in de politieke praktijk te handhaven, is een groot raadsel. Er kwam ook niets van terecht, wat een verdere bijdrage was tot de bevestiging van oude voorstellingen. Al waren de afspraken tussen de grote drie niet openbaar, het werd vlug duidelijk wie het daar voor het zeggen zou hebben. Met behulp van een methode die bekend werd onder de naam salami-tactiek werden de Hongaarse, Poolse en Roemeense burgerlijke partijen stap voor stap verdacht gemaakt, van hun kader beroofd en tenslotte als meepratende verenigingen ingelijfd of opgeheven. In Griekenland werd een burgeroorlog gevoerd tussen de nationale burgerlijke strijdkrachten met hulp van het Engelse leger en de communistische elas. De communisten verloren zonder dat Stalin | |
[pagina 137]
| |
een hand had uitgestoken om dat te verhinderen. Ook dit hoorde kennelijk tot de verdeling van Europa in invloedssferen. De strijd bezorgde het communisme in de aarzelende westelijke democratieën geen beter imago. Dat deden evenmin de grote communistische partijen in Frankrijk en Italië die trouw de Stalinistische lijn volgden en intussen met stakingen en campagnes de burgerij schrik aanjoegen. Nadere aanwijzingen dat een nieuwe strijd, misschien weer op leven en dood, aanstaande kon zijn, vond de tijdgenoot in de woorden en daden van zijn eigen leiders. Op 12 maart formuleerde Truman voor het Amerikaanse Congres het uitgangspunt voor de Amerikaanse buitenlandse politiek dat als de Truman Doctrine bekend werd: ‘Ik geloof dat het de politiek van de Verenigde Staten moet zijn om vrije volken, die zich verdedigen tegen onderwerping door gewapende minderheden of druk van buiten, te helpen. Kort daarop, in hetzelfde jaar, ontstond het Marshall Plan waarvan in eerste aanleg de Oosteuropese landen niet waren uitgesloten. In West-Europa bestond een stroming die in de uitvoering van het plan de laatste mogelijkheid zag om het continent voor een definitieve splitsing te behoeden. Maar tegelijkertijd had de vernieuwde Amerikaanse politiek het karakter van een tegenoffensief. De mentale mobilisatie voor de koude oorlog begon op gang te komen. Wie in 1947 nog zijn menslievende twijfels koesterde, werd daarvan in de volgende twee jaar bevrijd. Op 24 februari 1948 werd de communistische staatsgreep in Praag voltrokken, een gebeurtenis waaraan door het Westen volstrekt niets viel te doen, en die, na alles wat al bekend was geworden over de salami-tactiek, de communistische oppermacht, de onovertroffen sluwheid in de binnenlandse politiek op lange termijn, de superioriteit van Moskou definitief en noodlottig leek te bevestigen. Op 31 maart begon de blokkade van Berlijn met als gevolg het instellen van de luchtbrug, waardoor het conflict verder in de simpele sfeer van wreed beleg en heroïsch ontzet gedramatiseerd werd. Een van de laatste restanten van troost werd op 23 september 1949 weggenomen. Op die datum liet de Sovjet Unie haar eerste atoombom ontploffen waarmee niet alleen het monopolie van de Amerikanen gebroken was, maar er met het moreel van de westelijke burgerij iets gebeurde dat minstens even ernstig was. Voor de explosie waren | |
[pagina 138]
| |
de Russen beschouwd als een min of meer barbaars volk dat goed was voor het ruwe werk en overigens de eenvoudigste uitvindingen door spionage, diefstal en bedrog aan het Westen moest ontfutselen. Nu bleek daarentegen dat ze de moeilijkste technische en natuurkundige problemen even goed als de Amerikanen konden oplossen. Een zware aantasting van het westerse zelfvertrouwen. Een week na het ontploffen van de Russische bom, op 1 oktober, werd de officiële Chinese communistische regering gevormd en na nog een maand was Tsjang Kai-sjek met zijn legers voorgoed van het Chinese vasteland verdreven, wat het failliet van de Amerikaanse Chinapolitiek betekende. Toen in juni 1950 de Koreaanse oorlog begon, lagen de fronten in het westen al vast, hoewel geen der partijen zich daarbij wilde neerleggen. De Oosteuropese landen waren ingelijfd, de grote communistische partijen in het Westen waren in het defensief geraakt, de Nato was opgericht en de Westduitse staat gevormd. Korea liet op een afstand zien, hoe catastrofaal een lokale oorlog met conventionele wapens kon zijn: in drie jaar aan geallieerde kant anderhalf miljoen doden en gewonden. Een reconstructie van de politieke sfeer in deze periode leert dat de Westeuropese en daarom ook de Nederlandse burgerij niet de overtuiging kan hebben gehad dat de oorlog definitief voorbij was, en evenmin dat nu de zegepraal als automatische afronding van de geschiedenis binnenkort te verwachten viel. Niets was er gebeurd dat in het bijzonder de Fransen, Belgen, Duitsers of Nederlanders enig zelfvertrouwen had kunnen geven. De oorlog tegen Hitler was gewonnen door de Amerikanen, die West-Europa ook zonder de bijstand van de Résistance of het Verzet hadden kunnen bevrijden. De intussen straatarm geworden bondgenoten werden met dollars weer op de been geholpen. Vervolgens werden de Amerikaanse kernwapens en de Amerikaanse troepen in Europa tot de enige werkelijke waarborgen tegen communistische expansie; dat stond dagelijks in de krant. Zo werd de gemiddelde Westeuropeaan, de man of vrouw die zich begin 1940 nog de burger van een onafhankelijk, soeverein land had kunnen voelen, tot het type van de armlastige en machteloze verslagene. Dat gehate, maar onverdringbare gevoel van onbekwaamheid werd nog versterkt toen bleek dat de Verenigde Staten niet meer de enige supermacht waren, maar dit monopolie met de Sovjet Unie, de principiële en grootste bedreiging van de westerse orde, moesten delen. | |
[pagina 139]
| |
Deze verslagen burgerij werd gedwongen, nog een extra revolutie door te maken. Alle koloniale mogendheden, en in het bijzonder Nederland, hadden voor de oorlog een machtsbewustzijn, voor een groot deel ontleend aan het feit dat zij moederland waren van wereldrijken. Dat die constructies toen al onherroepelijk in liquidatie waren, verhinderde niet dat de definitieve opheffing na 1945 in alle gevallen een diepe crisis veroorzaakte. De omwenteling verliep in twee fasen. In de eerste werden de koloniën tot zelfstandige staten, wat meestal gepaard ging met een blind, tragisch en kostbaar tegenstribbelen van het moederland. De simpele zielen uit het oerwoud, de onrijpen, de bruine of zwarte korporaals en schrijvers derde klas werden opeens generaals en ministers, en niemand die hun nog naar de vereiste diploma's kon vragen. De eeuwige onderdanen hadden plotseling hun eigen meesters voortgebracht. Terwijl op die manier de ontruiming van Azië en Afrika in volle gang was, begon de tweede fase. Volgens de traditionele analyses van de buitenlandse politiek was door de dekolonisatie een machtsvacuüm ontstaan, dat óf door het democratische westen óf door het communistische blok zou moeten worden opgevuld. Zelfstandigheid van de juist officieel geworden naties viel buiten het voorstellingsvermogen van Moskou of van het Westen. De leiders van de betrokken landen weigerden zich als opperhoofd van een vacuüm te laten behandelen; maar aan de andere kant bleven zij de dringende behoefte aan economische en technische hulp uit de geïndustrialiseerde wereld houden. Zo ontstond de wedijver om ‘de ziel van de Derde Wereld’, die als een doorslaggevende factor in de koude oorlog werd gezien. Daarbij probeerde het Westen in het begin de zogenaamde jonge naties in een nieuw gareel te krijgen door de hulpverlening van politieke en militaire voorwaarden afhankelijk te maken. Moskou hoefde geen voorwaarden te stellen omdat de Sovjethulp op zichzelf de jonge naties al de gelegenheid gaf, westelijke invloeden in voldoende mate buiten de deur te houden; dit tot tevredenheid van beide partijen. ‘Aid without strings’ werd voor de landen van de Derde Wereld het grondbeginsel van hun politiek tegenover de supermachten. Militaire bondgenootschappen naar het voorbeeld van de Nato - het Bagdad Pact voor het Midden-Oosten en de seato voor Zuidoost-Azië - bleven onder andere door die oorzaak bloedarme organisaties, en dus mislukkelingen van de westelijke buitenlandse politiek. | |
[pagina 140]
| |
De stemming in de vroegere Europese moederlanden werd door een en ander niet meer ontspannen of opgewekter. Voor de Europese regerende elites, die in het bijzonder in Nederland, België en Frankrijk verwant tot identiek waren met de koloniale elites, werd de verhouding met hun Afro-Aziatische ex-onderdanen de oorzaak van dagelijkse machteloze ergernis. Via de juist veroverde gelijkheid werd een situatie bereikt waarin de Europeanen, vaak onder aansporing van de Amerikanen, beleefd en omzichtig moesten vragen of het hun nog was toegestaan, hulp te bieden. Dat deze vernederende toestand had kunnen ontstaan werd zonder veel nadere overwegingen toegeschreven aan de machinaties van het wereldcommunisme: dit stelde de jonge naties in staat tot het volhouden van hun chantagepolitiek; het profiteerde ervan en nam er zelf gewetenloos aan deel. Uit al deze misère bleek opnieuw dat de burgerlijke orde van West-Europa niet had kunnen verhinderen dat de rollen werden omgedraaid. De burgers konden dag in dag uit hun spiegelbeeld niet ontlopen: ze waren opnieuw verslagen, ze konden zich zelfstandig niet meer verdedigen en ze moesten zich laten chanteren. Permanente overwonnenen. Suez en Algerije waren voor Engeland en Frankrijk de laatste grote stuiptrekkingen van protest tegen dit beeld; voor Nederland kwamen die wat later en kleiner met Nieuw-Guinea. De drama's van de dekolonisatie en de ontwikkeling van de koude oorlog als krachtmeting tussen de superstaten waren min of meer gelijktijdig verlopende processen die elkaar wederzijds beïnvloedden. Het resultaat ervan voor de binnenlandse politieke verhoudingen in ieder land afzonderlijk was, dat de externe dreiging er totaler door werd.
Een van de zwaarste slagen voor de Verenigde Staten was de lancering van de eerste Russische Spoetnik op 4 oktober 1957. De gebeurtenis wordt hier afzonderlijk beschreven omdat het hele Westen er de schok van voelde, en misschien ook de rest van de wereld die als belanghebbend publiek bij de ruimtewedstrijd betrokken was. Aan geen onderwerp hebben de media hier zo consequent zoveel aandacht gegeven als aan de ruimtevaart, die in dit opzicht alleen met voetbal te vergelijken is. Geen enkele kant van de koude oorlog had zo duidelijk het karakter van een wedstrijd waarbij het publiek zich met een van de partijen vereenzelvigde. De opvatting, dat het daarbij ging om de totale zege of de smadelijke ondergang, maakte dat | |
[pagina 141]
| |
deze identificatie belangrijke gevolgen voor de strijdende partijen zou hebben, vooral voor de verliezende. ‘Er is geen gebeurtenis in de Amerikaanse geschiedenis te vinden die duidelijke overeenkomst vertoont met de crisis die de lancering van de eerste Sovjetkunstmaan veroorzaakte,’ schreef W.W. Rostow, de latere adviseur van J.F. Kennedy. ‘De Amerikaanse reactie (...) leidde tot een fundamentele herwaardering, niet alleen van het departement van defensie maar ook van de waarden en de inhoud van het Amerikaanse opvoedingssysteem en van het evenwicht tussen waarden en doelstellingen van de Amerikaanse samenleving in haar geheel.’ In de westelijke commentaren op de eerste Spoetnik overheerste nog lang nadat het apparaat verbrand was, paniek. De Verenigde Staten verloren ‘in hoog tempo de wedloop in de schoolopleiding’; in de ‘koude oorlog van het klaslokaal’ waren ze al verslagen. De eigenschappen die eerst alleen aan de soldaat van het Rode Leger waren toegeschreven, werden nu ook bij de Sovjetstudenten ontdekt: geharde, niets ontziende en fanatieke vossers waren het. ‘They work harder and have a cleaner sense of purpose.’Ga naar voetnoot* Toevallig ben ik er getuige van geweest hoe een Nederlandse journalist die al jaren over de buitenlandse-politiek schreef, door het grote nieuws uit het veld werd geslagen. Het was in Kartoem waar we, een jaar na de Suez-crisis, met de Arabieren intensieve debatten voerden over waarde en onwaarde van het communisme vergeleken met de westerse democratie in de koude oorlog. Midden in zo'n debat kwam een plaatselijke progressief ons met minzame glimlach het gruwelijke telexbericht brengen. De geroutineerde reporter verbleekte, maar verklaarde, uiterlijk nog kalm, dat het niet mogelijk was. Daarna vroeg hij om bevestiging, draaide wild aan de radio, wilde nog niets geloven, raakte eindelijk toch overtuigd en voorspelde daarop meteen de ondergang van het Westen. De shell shock van de koude oorlog. Al veel eerder hadden twijfelende westerlingen zich afgevraagd of ‘het systeem’ wel deugde. Dit blijkt een groot deel van de burgerij altijd te doen wanneer een tegenpartij met grote militaire macht en vastberaden gedrag verschijnt. De lancering van de Spoetnik met de daaropvolgende drie Amerikaanse mislukkingen veranderde de nog betrekkelijk incidentele twijfel aan het systeem in een duurzaam wantrouwen en ongeloof. | |
[pagina 142]
| |
‘Te vaak worden we misleid door het succes van onze luxueuze, van vet druipende beschaving. We begonnen de strijd met talloze voordelen: een onvergelijkelijk hoge levensstandaard, een geweldige industriële capaciteit, rijkdom en militair overwicht. Die voordelen verdwijnen. Het Westen vormt een kleine minderheid van de wereldbevolking maar vertegenwoordigt daarbij een buiten alle verhoudingen liggende macht. Die macht is aan het verdwijnen nu Rusland zijn achterstand met grote sprongen inhaalt.’ Dat schreef C.L. Sulzberger, invloedrijk columnist van de New York Times. Denkers uit de Europese journalistiek deden omstreeks dezelfde tijd soortgelijke waarnemingen: de welvaart was dodelijk voor de weerbaarheid. In Nederland stelde bijvoorbeeld H.A. Lunshof het volk voor de keus: vrijheid of ijskasten. Hij vreesde dat het Westen in de slagroom zou stikken. Sal Tas bracht het dilemma op hoger plan: ‘een land vol kwijlebabbels of een provincie van van gezondheid stralende Europeanen,’ dat waren de mogelijkheden. ‘Wie werpt een steen in deze kwijlige stroom die aan Neerlands boorden voorbij stroomt?’ vroeg hij zich toen af. In West-Duitsland voorzag William Schlamm, schrijver van de bestseller Die Grenzen des Wunders, de ondergang van de ‘lauw-warme westerling’ tegen de vastberaden in zijn zaak gelovende Rus. De westerse beschaving vertoonde sinds lang een ‘etterende wond’. De Londense Times verzekerde dat ‘de mens niet bij tv-toestellen alleen kon leven’. Het waren niet alleen de oude bekenden die al jaren ieder ogenblik van de dag waarschuwden dat het vijf voor twaalf was; een hele politieke en journalistieke elite zag de sporen van kwijl en etter - sinds eeuwen zwaar belast - als duidelijke voortekens van de ondergang van het Avondland. Toch was de Spoetnik-crisis naar rationele maatstaven gemeten een vooruitgang vergeleken bij de malaise waarvan McCarthy het produkt was geweest. Ook in het begin van de jaren vijftig was het voor de Verenigde Staten en daardoor voor het hele Westen, moeilijk geweest om te wennen aan een toestand waarin de oude monopolies langzamerhand verloren gingen. Ook in die periode had men, steunend op het geloof in eigen oppermacht, verondersteld dat andere maatschappijvormen in alle opzichten tot eeuwige achterstand gedoemd zouden zijn. Dit bleek niet het geval te zijn, en hoewel de westerse samenleving militair en economisch snel vooruitging, voel- | |
[pagina 143]
| |
de men zich min of meer bedrogen toen de anderen ook grote vorderingen maakten. Er ontstond een algemeen gevoel van verongelijktheid. De schuld van de vooruitgang der anderen werd niet toegeschreven aan hún vernuft en energie maar aan het verraad in het eigen kamp. Zo werd het mogelijk dat de zaak van Alger Hiss zich tot een krankzinnige marathon van gesundes Volksempfinden ontwikkelde. Dat was het eerste volksgericht van de koude oorlog. Vóór Hiss als hoge ambtenaar van het State Department en voorzitter van de Carnegie Stichting voor de Vrede van verraad en lidmaatschap van de communistische partij was beschuldigd, had Elizabeth Bentley, een vroegere geheim agente, al haar lijst van communistische infiltranten in het Amerikaanse regeringsapparaat bekendgemaakt. De geleerden Alan Nunn May, Klaus Fuchs en Bruno Pontecorvo hadden jarenlang de diepste atoomgeheimen aan Moskou doorverteld. Toen Joseph McCarthy in januari 1950 met zijn lijst van 207 of 57 overigens niet met name genoemde communisten in de Amerikaanse bureaucratie kwam, was de tijd rijp voor de eenvoudigste conclusies. De dodelijke vijand zat niet in Moskou maar binnen de grenzen en er zou meedogenloos gezuiverd moeten worden. Daarna - dat was de impliciete belofte - zouden de ware hiërarchische verhoudingen tussen Amerika, het Westen en de rest van de wereld weer automatisch hersteld zijn. De terreur van de publieke opinie, die toen McCarthyisme heette, loste wat dat betrof niets op, maar had voornamelijk tot gevolg dat de Amerikaanse buitenlandse politiek verlamd werd, en dat de alles overheersende vraag naar iemands betrouwbaarheid tenslotte het hele openbare leven dreigde te beheersen. Deze ontwikkelingen in de Verenigde Staten gaven ook richting aan wat hier gebeurde. McCarthyisme werd in de Westeuropese pers weliswaar als een typisch Amerikaanse vorm van hysterie belachelijk gemaakt, maar de praktijk van de dagelijkse publiciteit en politiek werd daarom nog niet minder beheerst door een wanstaltige communistenangst. In de eerste crisis van de koude oorlog, die met het McCarthyisme voltooid werd, was de superieure kracht van de westerse samenleving nog geen punt van twijfel. Het concrete resultaat van de crisis was, dat de normale politieke verhoudingen werden opgeschort omdat er gemobiliseerd werd tegen een ‘wezensvreemde vijand’ die als een worm was binnengedrongen en verdelgd moest worden. Wie zich aan die mobilisatie probeerde te onttrekken, was verdacht en moest op- | |
[pagina 144]
| |
passen dat hij zelf niet als verrader behandeld werd. In de tweede crisis was het, volgens de meest gangbare diagnose uit die tijd, de westerse samenleving zelf waaraan iets essentieels mankeerde. De leiders van de mobilisatiebeweging waren geen één-dags-demagogen maar jonge veelbelovende politici en wetenschapsmensen, een jonge elite uit de oude regentenstand die de stagnatie van het bedorven Westen met min of meer revolutionaire ingrepen zou opheffen. Dat was de beweging van de zelfkritiek der verlichte patriotten. J.F. Kennedy's campagne voor de primaries van 1960 kwam pas goed op gang na de mislukking van de Parijse topconferentie, waar Chroesjtsjow door het neerschieten van het Amerikaanse spionagevliegtuig de U-2 de gelegenheid kreeg, Eisenhower uit te schelden en de Amerikanen volgens hun eigen maatstaven te vernederen en belachelijk te maken. ‘We want to get this country moving again’ was het thema van Kennedy's campagne, en ook dat had de betekenis van een soort mobilisatiebevel waartegen een politieke concurrent alleen iets kon inbrengen door nog strengere bevelen uit te vaardigen. Kennedy hield in die tijd wekelijks en soms dagelijks toespraken zoals Churchill er bij de slag om Engeland één gehouden heeft, zoals Harry Mulisch toen heeft vastgesteld. McCarthy's zuiveringsexplosie en Kennedy's vaderlandse revival-politiek zijn twee produkten van de koude oorlog, die voor de binnenlandse verhoudingen niet zulke uiteenlopende resultaten hebben gehad. De concentratie op het vreemde gevaar maakte dat belangrijke processen in de binnenlandse politiek bevroren raakten en dat iedereen bleef leven met de permanente angst voor de naderende ondergang.
Als we ervan uitgaan dat de westelijke publieke opinie zich omstreeks 1947 bewust is geworden van de koude oorlog en dat de Cubaanse rakettencrisis van 1962 het begin was van een geleidelijke kentering, heeft ze meer dan vijftien jaar blootgestaan aan een bombardement van de meest intense en omvattende bedreigingen. Het nieuws van de koude oorlog had de continuïteit van het weerbericht, en elke dag werd het beeld van de onnoemelijke dreiging er gedetailleerder en indrukwekkender door. Eerst waren er alleen de barbaarse Russische massa's. Toen kwamen de Chinezen, niet minder barbaars en talrijk als de mieren, erbij. De Sovjet-supermacht schrok voor geen terreur terug, maar lokte tegelijkertijd grote wetenschappelijke talenten uit het Westen | |
[pagina 145]
| |
weg. Niemand was nog te vertrouwen. De Derde Wereld dreigde verloren te gaan of was dat al, en intussen werd als zogenaamde vreedzame coëxistentie een wedijver op leven en dood begonnen. Op zijn sterkste punten, in de techniek en economie, dreigde het Westen verslagen te worden, en even ontstond hier zelfs de vrees dat de Russen de eersten met een middel tegen kanker zouden zijn. Intussen loerde binnen het eigen kamp de rode vijfde colonne. Dit nieuws, dat dagelijks op alle voorpagina's stond, was bovendien geschreven volgens de regels van een twee-talensysteem waardoor het nog onheilspellender werd. Zoals de communistische pers het doen en laten van en in het westelijk blok zo insinuerend mogelijk beschreef, zo leerde de pers aan deze kant van het front de tegenstander op zijn sinisterst voor te stellen. Partijbazen en hun maats, handlangers en trawanten, opruiers die de grofste leugens uitkraamden, onbeschaamde marionetten - een uitgebreid idioom diende om de daden van de vijand weer te geven. Van de absolute heersers over dit aldus beschreven gangsterbedrijf leek in de beste jaren van de koude oorlog het persoonlijk lot van iedere burger in het Westen direct afhankelijk te zijn, en daar scheen niets aan te doen. De fronten lagen vast, de totale dreiging bleef, stormen van onheilspellend nieuws woeien over de loopgraven en niemand kon eruit. Ook in een dergelijke situatie valt, zoals de feiten leren, ogenschijnlijk normaal te leven, maar dat wil niet zeggen dat er geen speciale gevolgen aan verbonden zouden zijn. Dit bleek in 1955 bij de topconferentie van Genève, die, afgezien van de werkelijke betekenis, in de massamedia behandeld werd als een soort Lourdes van de wereldpolitiek. De gebeurtenis veroorzaakte een publiciteitskermis, waar de vier centrale gezondmakers, Boelganin, Eisenhower, Eden en Faure, door gemeenschappelijk glimlachen universeel te kennen gaven dat de Geest van Genève geboren was. Een internationaal waarzeggerskorps van ongekende omvang gaf nadere toelichting, en terwijl de deelnemers zelf nog nauwelijks enig begrip hadden van de resultaten werd de publieke opinie bevangen door een vredeseuforie die op geen enkel concreet feit gebaseerd was. Precies het tegenovergestelde gebeurde vijftien maanden later toen de Sovjetstrijdkrachten de Hongaarse opstand neersloegen. In Boedapest had ik gezien hoe de ondergang zich voltrok, het droevige einde dat al een dag of tien te voorzien was geweest (aangezien de Russen hadden laten blijken dat ze geen tweede Tito zouden accepte- | |
[pagina 146]
| |
ren, het Westen duidelijk had gemaakt dat het niet zou interveniëren, en de ontbinding van het Oosteuropese Sovjetgemenebest in Moskou zelf zal moeten beginnen). Toen ik terugkwam in Amsterdam was daar de strijd nog in volle gang. De nederlaag van de Hongaren had hier een late bijltjesdag veroorzaakt, waarbij zuiveringspelotons onder leiding van Frans Goedhart en H.A. Gomperts rekeningen vereffenden met degenen die door hun gezonde verstand als meelopers waren ontmaskerd. Een ongelofelijke sfeer, die vooraanstaande essayisten en humoristen in de gelegenheid stelde, zonder meededogen de ruiten van communistische gebouwen in te gooien. Alles ten behoeve van de Hongaren. Genève was de vreugde en Boedapest de woede der machteloze slachtoffers van de koude oorlog. Schijnontsnappingen aan de voortdurende druk die verhinderde dat de Sovjet Unie gezien werd als een ‘normale’ imperialistische dictatuur, bezig met behulp van een gewone machtspolitiek een aantal aanwijsbare doelen te bereiken. Van de Sovjet Unie, of misschien van het Russische communisme was een ander beeld ontstaan. Het was in de loop van de koude oorlog geworden tot een macht van een nieuwe categorie, nog niet zo sterk als het Westen maar met een geheime eigenschap die meer schrik aanjoeg dan zelfs een bom van honderd megaton. Het communistische rijk van Moskou werd beschouwd als een macht zonder zwakke punten of momenten; het was een monoliet en daar leek alles mee gezegd. De monolitische staat werd, voor wie met zo'n simpele uitleg niet tevreden was, geïnspireerd door een geestelijke kracht of een geloof, of een pseudo-geloof, waarvan het burgerlijke Westen het geheim niet kende, behalve dan uit de verhalen van Arthur Koestler en anderen die zich met de grootste moeite op het nippertje hadden kunnen losmaken. Uit Darkness at Noon was al duidelijk geworden, hoewel niet helemaal, dat de Russen een manier wisten waardoor ze redelijke, volwassen menselijke wezens konden laten zeggen wat ze wilden. In The God That Failed verklaarden zes ex-communisten door welke geestelijke hel ze waren gegaan bij hun afscheid van hun geloof. En toch, ondanks die waarschuwingen zag men telkens weer dat de magie van de rode rattenvanger niet te weerstaan was. De overlopers uit de kernwetenschap, de diplomaten Burgess en MacLean waren niet zo maar verraders; ze waren de gehypnotiseerde slachtoffers van een tot dan nog niet vertoonde politieke toverij, verderfelijke individuen weliswaar maar ook deerniswekkend, en tevens hield hun lot een | |
[pagina 147]
| |
waarschuwing in. Voor een onnozele burger uit het Westen was het verreweg het beste om zich op geen enkele manier met de barbaarse magiërs in te laten aangezien zijn nederlaag bij voorbaat vaststond. Lange tijd was het onmogelijk om tegen de hier samengevatte redenering een kritisch woordje te laten horen. Het wilde er bij een groter publiek niet in dat Russische communisten ook mensen waren met hun eigen angsten en vergissingen, dat ze ook afhankelijk waren van andere factoren buiten hun onmiddellijk bereik, en dat ook in het Oosten gigantische vergissingen gemaakt konden worden, nog meer en erger dan de onze. Het beeld van de monoliet bleef en daarmee in de bangere kringen van het Westen de afgunst jegens het monolietendom. De netste heren uit handel en industrie, hoge gezagsdragers en nederige geestelijken vroegen dringend om een eigen ideologie. Net als de Sovjet Unie had de burgerlijke democratie er ook een nodig. De advertenties ter omvang van een pagina waarmee de Morele Herbewapening het volk wilde wakker schudden, waren gesteld in een totalitaire taal. In andere politieke hoeken werd inmiddels, toen al, het roepen om een nieuwe Marx gehoord. De belangstelling voor de psychologische geheimen van het bolsjewisme, de bronnen van zijn kracht, nam grote vormen aan. Boeken over ‘menticide’, The Rape of the Mind (Joost A.M. Meerlo - 1956), Battle for the Mind (William Sargant - 1957) werden hier en daar gelezen alsof het deeltjes uit de Succes Bibliotheek waren: de techniek van de hersenspoeling, perfide maar eventueel ook leerzaam. Intussen ging het erom, tegen de almacht, tegen de corrumperende werking van het rode geloof zoveel mogelijk de eigen zuiverheid te bewaren. In de praktijk kwam dat bijvoorbeeld hierop neer dat er een groot, zich voortslepend conflict ontstond over de vraag of er een culturele uitwisseling met de Sovjet Unie zou moeten worden georganiseerd. De alles overheersende drang naar politieke zuiverheid heeft jarenlang verhinderd dat het zover kwam. Pas heel laat ontstond op het Nederlandse ministerie van buitenlandse zaken het inzicht dat culturele uitwisseling niet onherroepelijk zou leiden tot het geestelijk bederf van onze kunstenaars, en dat uit hun aanwezigheid daar ook niet kon worden afgeleid dat de regering in Den Haag alles in de Sovjet Unie goedkeurde. Wie intussen op eigen gelegenheid bijvoorbeeld een schrijverscongres in een communistisch land bezocht, werd meteen genoteerd door de bvd en voortaan in de gaten gehouden. De theoretische monsterdebatten die aan de politiek te | |
[pagina 148]
| |
verwaarlozen uitwisselingsprogramma's voorafgingen, laten zien welke kramptoestand de koude oorlog had veroorzaakt. Een ander toen berucht meningsverschil ging over het wel of niet deelnemen aan communistische jeugdfestivals. Westelijke delegaties van burgerlijke samenstelling zouden niet opgewassen zijn tegen de door en door marxistisch geschoolde superdebaters; het prestige van het Westen eiste dat wij onze onbeholpen bourgeois-jongeren niet aan zo'n overmacht zouden blootstellen. Toen in 1958 voor het eerst een grote Nederlandse delegatie naar een dergelijk festival in Wenen ging, bleek dat de debatten met de gevreesde, getrainde marxisten zich snel ontwikkelden tot het koppig maar vrijblijvend gezwets dat het hoofdbestanddeel van haast iedere politieke discussie is. De communistische delegaties sloten zich 's avonds op in hun kwartieren, niemand uit het Westen liep over, maar wel bleef een bescheiden aantal strijders uit de marxistische keurtroepen na het festival in Wenen achter en vroeg asyl. De indruk bestaat dat Nederland te onbelangrijk zou zijn geweest en ook te tolerant en te nuchter om het slachtoffer te worden van een of andere vorm van McCarthyisme. Echt McCarthyisme was het dan ook niet, het was geen agressieve, openlijke inquisitie, maar een wat achterbaks, ondergronds geploeter dat er overigens toe bijdroeg om de kramptoestand in politiek en publiciteit te handhaven. Voorbeelden. Als redacteur buitenland van het Algemeen Handelsblad maakte ik in de zomer van 1955 op verzoek van de hoofdredacteur H.M. Planten contact met iemand die zich na een paar plichtplegingen ontmaskerde als een agent van de bvd. Een onnozele, zenuwachtige man, die eerst uitvoerig de gevaren van het wereldcommunisme beschreef en daarna veronderstelde dat ik wel begreep waarvoor hij gekomen was. Ik begreep het niet zodat hij meedeelde dat het ging om dr. A.L. Constandse, toen chef van de redactie-buitenland. Deze eigenzinnige anticommunist werd door het vaderland als een verdacht individu, een mogelijk gevaar voor de democratie beschouwd. Omdat volgens mij groter onzin niet denkbaar was, werd deze kennismaking met de veiligheidsdienst toen in de knop gebroken. Later raakte ik op goede voet met een Sovjetdiplomaat, Nicolai Kossow, een vroegere correspondent van Tass in New York, tolk van Boelganin en Chroesjtsjow op hun reis door India en Birma, en daarna in Nederland, volgens H.A. Lunshof om hier het ondermijnen van de burgerlijke orde eindelijk stevig aan te pakken. Misschien was dat wel zo, maar hij pakte het zeer kinderachtig aan, wilde niet geloven | |
[pagina 149]
| |
dat ik geen toegang tot alle Nato-geheimen had en drong erop aan dat ik aardige stukjes over zijn land in de krant zou zetten. Opnieuw verscheen de bvd, nu in de vorm van een primitieve denker uit onderofficierskringen, en weer werd het geen spionageschandaal. Toen ik adjunct-hoofdredacteur van het Handelsblad zou worden, werd ‘uit goede bron’ aan sommige commissarissen van het bedrijf gemeld dat ik een communistische meeloper was. Ambtelijke en wetenschappelijke carrières zijn vertraagd of verhinderd door dergelijke verdachtmakingen, die, zelfs als ze bewezen konden worden, geen nuttig politiek doel hadden gediend. De communistische partij, die toch al buiten het maatschappelijke verkeer was gesloten en bijvoorbeeld niet op radio of televisie mocht, was een te verwaarlozen micromacht in het bestel. De meeste meelopers waren zonderlingen met stokpaarden waarover ze alleen lazen in elkaars blaadjes die nergens anders gelezen werden. Maar de waakzaamheid van de bevoegde organen verslapte niet. Paraatheid bleef geboden. Het gezag bleef op de bres staan voor rust en orde, ook in het nationale gedachtenleven. Zo is de koude oorlog geworden tot de oorzaak van een sluipende gelijkschakeling. Bijzondere haat tegen de ‘meelopers’, dat wil zeggen vaak degenen die zich alleen maar door de eerste de beste politieke hulpagent geen loyaliteitsverklaring wilden laten afpersen, deed ook anderen liever hun mond houden. ‘Guilt by association,’ in de Amerikaanse zuiveringen gebruikt ter verdachtmaking van politici, ambtenaren, journalisten en schrijvers die niets met het communisme of de Russen te maken hadden, bestond in Nederland allang: ‘Waar je mee omgaat word je mee besmet.’ Iedere vorm van links radicalisme werd daardoor verdacht en waard om als gevaarlijk ziektegeval te isoleren. Politieke analyses en reportages waarin niet een paar verplichte vervloekingen aan het adres van Moskou stonden liepen de kans om direct als ‘genuanceerd’ te worden geminacht en afgeschreven, wat voor verstandigs er verder ook in stond. Tegenover de pikzwarte slechtheid stond de bolle vroomheid van de vrije wereld, die voor zijn dienaren niet een sterk te verbeteren burgerlijke democratie, maar eindeloos bewierookte status quo was, de onschendbaar verklaarde stagnatie. In de binnenlandse verhoudingen versterkte de koude oorlog het immobilisme dat in het voordeel was van het Bestel waar alles hiërarchisch nog steviger op zijn plaats raakte. Een begin van radicale oppositie kon daardoor als subversief meteen onschadelijk worden gemaakt. |
|