Tegels lichten
(1972)–H.J.A. Hofland– Auteursrechtelijk beschermdof Ware verhalen over de autoriteiten in het land van de voldongen feiten
[pagina 96]
| |
V SchokkingHet besef van uitverkiezing is bij de Nederlandse bestuurders, niet alleen in de politiek en bij de overheid, maar ook in het bedrijfsleven, het leger en de sport krachtig aanwezig. Het is een fundament van de orde, dat met toewijding beschermd wordt. Daartoe dient een systeem van sociale technieken en trucages, dat bij ernstige toepassing het authentieke gezagsdragersgedrag oplevert - een traag, omslachtig, pafferig en onpersoonlijk gebeuren, waarmee de stand der gezagsdragers zich afgrendelt en zich ontoegankelijk maakt. De stand op zichzelf is niet gesloten; coöptatie wordt niet gehinderd en alle lagen van de bevolking leveren hun aandeel, al is het aantal nette en keurige mensen een veelvoud van het aantal eenvoudigen. Maar bijna iedereen, hoe aardig en bekwaam ook in aanleg, die in de stand raakt opgenomen, neemt althans in zijn publiek gedrag binnen de kortste tijd een paar eigenschappen over van de sombere en strenge windbuil die voor de soort model heeft gestaan. Zo blijven afstand en beslotenheid bewaard. Hierdoor wordt het begrijpelijk, dat afkeer van openbaarheid en afkeer van chaos bij de drager van het gezag vrijwel dezelfde betekenis hebben. Openbaarheid betekent namelijk dat het ongediplomeerde volk zich zal gaan bezighouden met zaken die eenvoudig geregeld horen te worden. Openbaarheid betekent: interruptie, voor zijn beurt praten, niet begrijpen dat je niets gevraagd werd - de kiem van iedere chaos. Al het regelen is het werk van de elite, die uit hoofde van zijn uitverkiezing geen inmenging kan dulden, en die ook potentieel bemoeizuchtige personen, misschien voor hun eigen bestwil, niet in de verleiding mag brengen. Hieruit volgt dat het lidmaatschap van de elite gepaard moet gaan met geheimhouding. (Ook als het tot publikatie van een besluit of gebeuren komt, laat de geheimhouderij niet af. Formuleringen zijn omzichtig, abstract, duister, onpersoonlijk, vol eufemismen en bij- en tussenzinnen. Het is de taal van het gezag, die de indruk wekt dat er óf niets is gebeurd óf | |
[pagina 97]
| |
iets dat voor de burgerij misschien van belang is maar tevens te moeilijk. Bezorgdheid echter is niet op zijn plaats aangezien ieders lot in goede handen is. De taal van het gezag wordt nationaal verbreid door het Algemeen Nederlands Persbureau en het televisiejournaal, een dagelijkse cursus Bijzonder Nederlands voor iedereen die ooit nog eens ergens voorzitter wil worden, van een vakbond, ministerraad of voetbalclub.) Eén gevolg van de geheimhouding is dat de drager van het gezag niet alleen theoretisch een onbesproken persoon moet zijn, maar dat in de praktijk bijna altijd ook is, ongeacht wat er uit waarheidsliefde over hem verteld zou kunnen worden. Een wel besproken persoon staat meestal op het punt om uit de elite geschorst te worden. Vrij algemeen wordt in Nederland aangenomen dat dit zo hoort, en iedereen spreekt dan ook zonder hinder over het ‘openbare leven’ als daarmee de besloten gemeenschap der bestuurders wordt bedoeld. Zo zien we dat de gezagsdragers weliswaar volgens de regels van het spel met elkaar slaags kunnen raken, maar altijd achter de horren van het openbare leven. Het gaat erom, ‘de vuile was niet buiten te hangen’; een uitdrukking die betekent, dat handhaving van een notabele opvatting van fatsoen belangrijker wordt gevonden dan het bekendmaken van wat er werkelijk is gebeurd. Dat is nationale politiek. Het bewaren van de beslotenheid van het bestel weegt zwaarder dan het belang van de politieke verschillen die binnen dit systeem te vinden zijn. Het duidelijkst is te zien hoeveel waarde aan deze toestand wordt gehecht, als een autoriteit door al te menselijk gedrag dreigt te ontsporen, dat wil zeggen op een niet-reglementaire manier in het ongerede raakt. Dan onstaat in de kringen van het gezag een donker geroezemoes waaruit woorden als bedenkelijk, onbegrijpelijk en bijzonder ongelukkig zijn op te vangen; een gedempte en behoedzame paniek, die in de ernstigste gevallen pas bezworen kan worden door de oprichting van een commissie van wijze mannen, die alleen al door zijn aanwezigheid het bestel weer gezond zal toveren. Maar de geschiedenis leert dat soms het beoogde wonder zich niet voltrekt. In plaats daarvan wordt er gewichtig gescharreld met de feiten, en als dat niet helpt raakt het Bestel vervuld van diepe haat tegen de onthullers van de waarheid. Zo is het gebeurd in de kwesties die hierna worden beschreven.
Mr. F.M.A. Schokking, een in aanleg weinig opzienbarende magi- | |
[pagina 98]
| |
straat, werd de oorzaak van een crisis in het bestel nadat hij toevallig in de oorlog betrokken was geraakt bij het lot van het joodse gezin Pino. Schokking, geboren in 1908, lid van de chu, oud-burgemeester van Den Haag, had zonder de familie Pino zich waarschijnlijk mogen verheugen in de voorbeeldige loopbaan van de onkreukbare Nederlandse magistraat. Zijn vader was predikant, burgemeester, kamerlid en minister geweest, een verzameling van functies die, behalve misschien het kamerlidmaatschap, tot de aanzienlijkste van Nederland horen. De zoon ging na het gymnasium rechten studeren in Leiden, deed zijn doctoraal in 1933 en kwam daarna terecht bij het departement van economische zaken waar hij secretaris werd van een aantal commissies die zich bemoeiden met de gevolgen van de crisis. In 1938 werd hij burgemeester van 's-Gravezande waar hij vrijwel meteen van zich deed spreken doordat in zijn gemeente een ruzie ontstond tussen de algemene en de christelijke Oranjevereniging over het plaatsen van een zweefmolen ter gelegenheid van het regeringsjubileum van de koningin. De christenen wezen dit instrument af terwijl de algemenen het als noodzakelijk beschouwden. Door de ruzie dreigde onder andere een tractatie voor de 's-Gravezandense ouden van dagen in het gedrang te komen. Tactisch ingrijpen van Schokking regelde de zaak. De archieven van de landelijke pers vermelden daarna niets over Schokking dan dat hij in 1942 tot burgemeester van Hazerswoude wordt benoemd. Ook over aankomst en vertrek van de familie Pino valt niets te lezen. In 1944 komt hij, opnieuw als burgemeester, terug in 's-Gravezande; twee jaar later wordt hij burgemeester van Alphen aan de Rijn, waar hij zich onder andere verdienstelijk maakt bij het aandringen op een tweede verbinding tussen de Rijnoevers. In 1949 wordt hij tot burgemeester van Den Haag benoemd en in zijn afscheidsrede in Alphen zegt hij onder meer dat hij ‘de vertrouwde groet van de gemeentewerkman en het handopsteken van de kantonnier van Rijkswaterstaat zal missen’. Het is een verlies dat in die tijd zulke uitspraken nog niet op de band werden opgenomen. Ook in Den Haag gebeurt in het begin weinig dat voor vermelding in de landelijke pers in aanmerking komt. Bij een inbraak wordt ƒ 1500,- uit het geldkistje van de burgemeester gehaald. In 1950 slaakt hij een noodkreet over het verkeer dat volgens hem door een levensgevaarlijke haast bezield wordt. Hij opent Madurodam, her- | |
[pagina 99]
| |
denkt Plesman en berispt opnieuw de weggebruikers, wegens verregaande slordigheid, en bij de aankomst van een Israëlisch orkest in de residentie krijgt hij de sleutels van Tel Aviv. Dat is in 1955. Zo gaat een burgemeestersleven voorbij. Onbenulligheden als de hier vermelde worden bij dozijnen in iedere burgemeestersloopbaan aangetroffen, en als er niets anders valt mee te delen betekent het dat de gewone, dagelijkse bestuurdersplicht niet is verwaarloosd. Ook over Schokkings daden valt tot 1956 niets buitengewoons te lezen. Hij is een gemiddelde; een heer in een loopbaan die tot aan het eervol einde geplaveid en afgebakend leek. De kwestie die tenslotte het leven van de burgemeester ontregelde en daarmee een klassieke crisis van het gezag veroorzaakte, begint in 1942. In de zomer van dat jaar vertrok uit Sneek, waar hij een restaurant had, Jacob Pino met zijn vrouw, evenals hij 37, en hun elfjarig dochtertje Mechgelin om in een ander deel van het land onder te duiken. Ze vonden een onderkomen in Hazerswoude bij Daan Slui en zijn vrouw. Pino wordt beschreven als een man ‘met een blonde kuif, een ietwat melkblank gelaat en een totaal onjoodse wipneus’. Door dit uiterlijk geloofde hij misschien wel ‘zich naar buiten te kunnen wagen en links en rechts aan meer of minder gezaghebbende personen zich bekend te maken en om bescherming te vragen’.Ga naar voetnoot* Pino: wel radeloos, maar nog zonder duidelijke voorstelling van wat hem kon wachten. Noch het zich naar buiten wagen, noch het bescherming vragen aan meer of minder gezaghebbende personen bleek verstandig te zijn, maar misschien was het eerste toch beter dan het tweede. Want toen Pino op een septembermorgen de brug van Hazerswoude passeerde op weg naar de bibliotheek waar hij een boek wilde halen, stonden daar vier mannen onder wie twee veldwachters. Pino moest zijn persoonsbewijs laten zien, en hoewel de vertegenwoordigers van het gezag niet zagen dat het vals was, werd de onderduiker bang. Wat deed een Nederlander in nood nog in die dagen? Hij ging naar de dominee en vertelde wat er gebeurd was. Pino vroeg de predikant dringend, voor hem bij de burgemeester te vragen of hij met zijn vrouw en kind in Hazerswoude zou mogen blijven. Met de ‘goede’ veldwachter (de andere was pro-Duits) werden de koppen bij elkaar gestoken, maar de dienaar Gods, de burgervader en de orderbewaarder konden dit joodse vraagstuk niet oplossen, en | |
[pagina 100]
| |
op gezag van Schokking werden Pino en zijn gezin gearresteerd. Ook ‘zekere Slui’ ging achter de tralies. Zijn voornaam wordt in de rapporten niet genoemd. De sd werd op de hoogte gebracht, door wie staat niet helemaal vast, maar de burgemeester wist ervan. Toen deze dienst na veertien dagen nog niets van zich had laten horen, werd Schokking ongerust: waren de Pino's echte onderduikers of waren zij provocateurs? Hij nam het zekere voor het onzekere en belde weer de sd, die hem opdroeg de familie naar Den Haag te laten brengen. ‘Dit is toen geschied,’Ga naar voetnoot*: per vrachtauto. Jacob Pino stierf twee maanden later ‘ergens in Nederland’, zijn vrouw en dochtertje waren al in oktober in Auschwitz vergast. Voor wie de stukken raadpleegt staat het vast dat Schokking een sleutelfunctie heeft gehad in deze ontwikkeling, en in alle rapporten die later zijn verschenen is dit ook niet ontkend. Zoals we gezien hebben had het intermezzo-Pino geen invloed op Schokkings loopbaan - hoewel hij vóór zijn benoeming tot burgemeester van Den Haag de minister van binnenlandse zaken nog eens op de gebeurtenis heeft gewezen. Het verslag van de gebeurtenis lag bovendien vast. In 1945 legde Schokking een verklaring af voor een zuiveringscommissie van de Marechaussee, die het verhaal over het opbellen van de sd noteerde maar er geen conclusies aan verbond. Het is de vraag of de secretaris van die commissie beseft heeft dat hij een tijdbom had vervaardigd. Van het verslag werden kopieën gemaakt, die kort na Schokkings Haagse benoeming in een beperkte en trage circulatie raakten. Zeker is bovendien dat in 1951 afschriften terechtkwamen bij Beel en hoge ambtenaren van Binnenlandse Zaken en Justitie. Tussen 1949 en 1956 ontstond in Den Haag een omvangrijk ondergronds geklets over de oorlogsdaad van de burgemeester. In 1955 bereikte het nieuws de journalisten Sj. van der Schaaf en J.L. de Ru, hoofdredacteur en redacteur van het Haagsch Dagblad. In tegenstelling tot bijvoorbeeld dr. Beel, die geen enkele nieuwsgierigheid had getoond, begonnen zij een onderzoek, spraken met veldwachters, burgers en de dominee, keken in archieven en ontdekten de hele misère die hier in het kort is weergegeven. Beseffend dat het doen van onthullingen over de burgemeester van de residentie om aldus een einde aan zijn loopbaan te maken, geen kleinigheid is, zeker niet in Nederland, wilden zij niet helemaal zelfstandig te werk | |
[pagina 101]
| |
gaan. Door het traditionele fatsoen hoog te houden probeerden zij bondgenoten te vinden; gezien het te verwachten kabaal een begrijpelijke defensieve voorzorgsmaatregel. Van der Schaaf ging vier dagen voor de publikatie op bezoek bij Drees, die verklaarde wat betreft Schokking van niets te weten. Hij zou er met Beel over praten. De ontmoeting tussen Drees en Van der Schaaf verliep overigens heel minzaam. Op een gegeven ogenblik vroeg Van der Schaaf aan de minister-president of die het met de benoeming van Schokking eens zou zijn geweest als hij de feiten gekend had. ‘Natuurlijk niet,’ zei Drees. Ook ging Van der Schaaf nog naar mr. J. Burger, de voorzitter van de Tweede-Kamerfractie van de pvda, in de hoop op politieke steun, maar Burger gaf hem de raad, deze zaak zelf op te knappen. De juridische adviseur van het Haagsch Dagblad vond publikatie niet verstandig. Van der Schaaf, in het bezit van de volle waarheid, besefte dus wel dat dit zijn positie er niet sterker op maakte. Bij Drees het hij het telefoonnummer achter waarop hij ‘bereikt en ontboden’ kon worden, maar de minister-president liet niets meer van zich horen. Ook Schokking zelf kreeg voor de publikatie de tekst thuisgestuurd, maar deed evenmin iets. ‘In ieder geval heeft Van der Schaaf alvorens tot publikatie over te gaan, eerst stappen gedaan om de mogelijkheid te openen de zaak op een andere wijze dan door deze publikatie te behandelen. Het hoge ambt dat mede in het geding was, zou naar het oordeel van de Raad een andere reactie van regeringszijde wenselijk hebben kunnen maken,’ schreef de Raad van Tucht voor de journalistiek later in het verslag van haar onderzoek. Uit de directe voorgeschiedenis blijkt dus ten eerste dat het Haagsch Dagblad voor zichzelf minstens evenveel onheil verwachtte als het Schokking zou bezorgen, en dat het misschien bereid zou zijn, in tegenstelling tot eerdere plannen de zaak toch nog ongepubliceerd te laten. Maar alle kennisgevingen en voorberichten hadden óók tot gevolg dat de krant eigenlijk niet meer terug kon, en misschien is ook dat wel een bedoeling geweest. In ieder geval besloten de regering en de Haagse burgemeester - of besloten zij niet, maar deden dat gewoon - verlamd door het ongehoorde probleem, de zaak zich zonder hun tussenkomst te laten ontwikkelen. Op 1 februari 1956 verscheen de onthulling. Op die datum was de redactie van het Haagsch Dagblad de enige instantie in Nederland die een grondig onderzoek had gedaan naar de affaire waarvan inmiddels | |
[pagina 102]
| |
honderden - politiemannen, politici, journalisten, ambtenaren en ministers - gehoord hadden zonder kennelijk ooit de behoefte of de moed te hebben gehad om verder te gaan dan enige achterklap. Toch wist op 1 februari opeens bijna iedereen waarom het ging, vooral degenen die een burgemeester van Den Haag bij voorbaat een keurige kerel vonden. Van de Schaaf en De Ru werden in het bijzonder door de rest van de Haagse pers met uitzondering van Het Vaderland ervan beschuldigd, leugenaars, opportunisten, lasteraars, riooljournalisten, straatschenders en dieven van dossiers te zijn. Ook diende zich binnen een paar dagen per open brief een groep verontruste hoogleraren aan onder wie de latere minister van justitie C.H.F. Polak. Zonder verdere kennis van de stukken verklaarden de wetenschapsbeoefenaren dat ‘niet anders dan een onvolledige en onjuiste indruk gewekt kon worden’ door de kranten die ‘uit het geheel losgemaakte geheime stukken’ publiceerden. Ook meldden de professoren dat het Haagsch Dagblad zich onvoldoende had ‘gerealiseerd welke consequenties iedere openbaarmaking van de gegevens zou hebben voor het aanzien van het ambt van burgemeester van Den Haag en voor de persoon die het ambt bekleedt’. Zo staat het in de brief die door een menigte bekende, ongetwijfeld naar waarheid dorstende Nederlandse juristen was ondertekend. Intussen had Beel in de eerste dagen na de publikatie al maatregelen genomen om de dreigende verwarring (er werd van allerlei kanten om een nader onderzoek gevraagd) te bezweren. Zonder daarvan al te veel mensen op de hoogte te stellen had hij een ‘commissie van advies’ ingesteld, een van de driemanschappen waar de vaderlandse geschiedenis van wemelt en dat in dit geval bestond uit een president van de Hoge Raad, Donner, dezelfde die later over een aanklacht van een zuster van Pino tegen Schokking moest oordelen, een oud-commissaris van de koningin in Groningen, Ebels, en een oud-directeur-generaal van de ptt, Neher. Drie onkreukbare mannen zoals de pers axiomatisch verzekerde. Maar van belang was ook het feit dat alle drie de sfeer vertegenwoordigden waaruit ook Schokking voortkwam. Vrij algemeen werd toen een voordeel gevonden dat in deze adviescommissie ‘rijpe bestuurservaring’ aanwezig was. Dat laatste zal waar zijn; maar een echte adviescommissie die over alle kanten van de zaak had kunnen oordelen, had behalve een president van de hoge raad, een commissaris van de koningin en een ouddirecteur van een staatsbedrijf bijvoorbeeld ook een jood met onderduikervaring en een gewone onkreukbare verslaggever moeten be- | |
[pagina 103]
| |
vatten. Het is geen wonder dat Beel met op zo'n idee kwam, maar voor zover ik weet heeft ook niemand anders een dergelijk voorstel gedaan. Toen een onderzoek was aangekondigd is er ook niet van alle kanten meteen op aangedrongen dat bekend zou worden gemaakt aan wie dat zou worden opgedragen. En behalve het Haagsch Dagblad en de andere bladen van de Parool-groep heeft geen enkele nationale krant verklaard dat de adviescommissie door zijn samenstelling totaal verwerpelijk was en dat het rapport dus ook niet meer kon zijn dan een vrijblijvende bijdrage van een aantal clubgenoten-gezagsdragers, hoe onkreukbaar die dan ook mochten zijn. In het rapport werd gezegd dat Schokking weliswaar de sd had opgebeld en later voor de vrachtwagen naar het hoofdkwartier van die organisatie had gezorgd, maar dat de burgemeester ervan overtuigd was geraakt, met een valstrik te maken te hebben. Hij was tot de overtuiging gekomen dat de Pino's provocateurs waren en dat ze dus van de Duitsers niets kwaads te verwachten zouden hebben. Het blijft een slap verhaal, maar dat is hier de zaak niet. Er was, zei het onkreukbare rapport, nu geen aanleiding voor de burgemeester om af te treden - een conclusie die ogenblikkelijk door Beel en de hele regering werd gedeeld. Hierop maakte zich van gezagsdragend Nederland en zijn pers een grote opluchting meester. Schokking heeft ‘destijds een error of judgement gemaakt’, schreef de NRC, maar na de publikatie van het rapport was ‘de beklemming geweken’. De Volkskrant en De Tijd zagen de zaak als afgedaan, en De Telegraaf vond dat ‘voor het herstel van de zuivere gezagsverhoudingen het nuttig (was) dat het oogmerk van de aanval op Schokking niet was bereikt’. Romme kwam voor de radio en noemde de publikatie van het Haagsch Dagblad ‘publieke laster’ en ‘vuile politiek’. Onmiddellijk na het nieuws diende Schokking een klacht tegen het Haagsch Dagblad in bij de Raad van Tucht van de Nederlandse Federatie van Journalisten. Voor de gelegenheid zat in deze raad geen enkele beroepsjournalist, zodat de samenstelling van deze commissie al even onzinnig uitviel als de vorige. Dat was de overeenkomst, maar het verschil bleek belangrijker. De raad concludeerde dat de journalisten van het Haagsch Dagblad hun onderzoek behoorlijk en gewetensvol hadden gedaan en dat Schokkings provocatie-argument ‘te weinig overtuigende kracht bezat om enige betekenis te hebben’. Van der Schaaf kreeg een ernstige berisping ‘wat betreft de bijgedachten om tot openbaarmaking over te gaan’. Die bijgedachten wa- | |
[pagina 104]
| |
ren de denkbeelden van Van der Schaaf over Schokkings totale bur gemeesterschap, dat hem zwak leek en naar stijl en inslag een voortzetting van het beleid dat hij in de oorlog had gevoerd. Hoewel aldus de onkreukbare mannen van Beel in ieder geval een deuk opliepen, leek het de minister toch dat ‘hun oordeel niet (was) aangetast, en dat de zaak als afgedaan beschouwd moest blijven’. In zijn memorie van antwoord aan de Tweede Kamer werd de onkreukbaarheid van de commissie nog eens tevoorschijn gehaald alsof die identiek zou zijn met een soort bovennatuurlijke onfeilbaarheid, en verder werd Schokking op gezag van de Hoge Raad (onder voorzitterschap van Donner oordelend over een klacht van de zuster van Pino) uitgeroepen tot ‘goede vaderlander’, die ‘met gevaar voor eigen veiligheid de vaderlandse zaak gediend heeft’ - alsof de ‘vaderlandse gezindheid’ er in dit geval iets toe deed. De hele memorie van Beel straalde van brutale parmantigheid en de eigenaardige, surrealistische, wereldvreemde botheid die we ook al in andere, hiervoor vertelde geschiedenissen hebben aangetroffen. Intussen ging het natuurlijk allang niet meer om Schokking persoonlijk. Het was van weinig belang of hij een waaghalzige, zichzelf voortdurend wegcijferende verzetsburgemeester was geweest, of iemand die in een onbewaakt ogenblik drie wat moeilijk maar zeker niet onmogelijk te identificeren joden naar de sd had geëxpedieerd. Misschien was Schokking het wel alle twee geweest, wie weet. Het deed er niet meer toe; niet hij persoonlijk was nog van belang maar uitsluitend zijn zaak. Het was de eerste moderne, naoorlogse slag om de aard van het gezag in Nederland. Het ging er aan de kant van de aanvallers om, de geslotenheid van een traditionele hiërarchie te breken. De verdedigers wilden wat De Telegraaf scherp omschreef als ‘het herstel van de zuivere gezagsverhoudingen’, en daarbij bestraffing van de aanvallers om het hun voorgoed af te leren. Dat een paar niet eens zo linkse journalisten een werkelijke bedreiging hadden kunnen zijn voor de burgemeester van de residentie was een onverdragelijk gebeuren, de oorzaak van een helse woede. Daarbij was het feit dat ze links waren misschien minder belastend dan hun beroep dat in kwesties van orde en gezag braafheid en meegaandheid veronderstelde. Het gezag, hadden zij moeten beseffen, heeft geen vuile was. Op 5 juli kwam de zaak in de Tweede Kamer. J.H. Scheps (pvda) en G. Ritmeester (vvd), die in eerste instantie in een persoonlijke brief Van der Schaaf gesteund had, verklaarden met betrekkelijk | |
[pagina 105]
| |
weinig omhaal dat Schokking zou moeten verdwijnen, maar op 6 juli zei Beel in zijn antwoord dat hij nog steeds vond dat de zaak was afgesloten. Ook sprak hij, 157 dagen na de eerste publikatie, zijn ‘grote deernis’ uit met het gezin Pino en de nabestaanden. Waarom ook niet. Formeel zou Beel gelijk hebben gekregen. Weliswaar was door het nationaal kabaal Schokking nu werkelijk onmogelijk geworden, maar ‘ter wille van het gezag van de Haagse burgemeester’ mocht niet de volksvertegenwoordiging, maar moest hij zelf het initiatief nemen tot zijn vertrek. Terwijl het desbetreffend gezeur in de Tweede Kamer nog doorging, kwam het bericht dat Schokking zelf zijn verzoek tot ontslag had ingediend. Waarschijnlijk heeft hij dit op dringend advies van het kabinet, in het bijzonder Beel, gedaan. Daarmee was de slag, hoewel met enige schade, toch door het Bestel gewonnen: het had zich niet laten dwingen om de burgemeester van Den Haag te ontslaan. Het had zelf niets onthuld, noch bevestigd. De geslotenheid van het systeem was bewaard, ook al was Schokking daarbij tenslotte gevallen. ‘Sneu voor Schokking dat hij juist tegen die Pino's moest oplopen,’ verklaarde een notabel, daarmee de zaak gevoelig samenvattend. De burgemeester werd op 24 juli ontslag verleend en op 30 augustus 1957 werd hij benoemd tot dijkgraaf van Rijnland. Van Drees was het zeker verstandig geweest dat hij zich in januari 1956 niet door Van der Schaaf in de zaak had laten betrekken.
* * * | |
NaschriftDaan Slui, Sjoerd van der Schaaf en F.M.A. Schokking heb ik later beter leren kennen. In 1974 hebben Hans Keller, Hans Verhagen en ik een film gemaakt, getiteld Herinneringen aan Nederland 1938-1948, Vastberaden maar soepel en met mate. Het verhaal van de familie Pino is er een onderdeel van. Volgens de methode die later oral history is gaan heten hebben we de personages van het drama opgezocht en gefilmd. Daan Slui bleek een iemand te zijn die graag verhuisde. Na lang zoeken troffen we hem in Trimbs über Mayen, een gehucht in het Zevengebergte. Hij fokte daar hazewindhonden waarmee hij deelnam aan wedstrijden. Een zwaargebouwde man, een rots van een | |
[pagina 106]
| |
kerel, zonder een spoor van verlegenheid of aarzeling, die zonder verdere voorbereidingen zijn verhaal vertelde. Hij is geboren in Sommelsdijk. Daar werd hij net als zijn vader ‘kaaigast’, dat wil zeggen los werkman die met alle mogelijke baantjes zijn brood verdiende. Zo kwam hij voor de oorlog in Frankrijk terecht, keerde in 1940 terug naar Nederland, trouwde en ging met zijn vrouw in Hazerswoude wonen, aan de Bent, vèr buiten het dorp in de polder, in een oud daglonershuisje. Zijn vrouw kreeg tbc en werd opgenomen in een sanatorium. Bij toeval ontmoette hij iemand uit het verzet die hem vroeg of hij joodse onderduikers kon huisvesten. Hij vond dat hij wel ruimte had, al was het niet veel, en zo kwam het gezin Pino bij hem terecht. Samen met zijn drie onderduikers werd hij thuis gearresteerd, eerst overgebracht naar het politiebureau in Hazerswoude en na verloop van tijd naar villa Windekind in Den Haag, waar de sd zetelde. Tenslotte werd hij opgesloten in de Scheveningse gevangenis. Daar heeft hij de Pino's voor het laatst gezien. Tot zijn verbazing werd hij zelf na een paar weken weer vrijgelaten. F.M.A. Schokking woonde in een bejaardenflat in Den Haag. Hij maakte een bange indruk toen ik bij hem op bezoek ging om hem te vragen, zijn weerwoord tot de film bij te dragen. Hij vertelde dat hij had overwogen, tegen mij te procederen wegens hetgeen in dit hoofdstuk is beschreven, maar zijn advocaat had het hem afgeraden. Hij handhaafde zijn verweer uit 1956. Hij zei dat de gebeurtenis de rest van zijn leven had getekend, hij was een verslagen, verbruikt man, en ik kreeg medelijden met hem, tot het gesprek op Daan Slui kwam. ‘Weet u wel meneer Hofland dat die Slui een schoelje was?’ zei hij. Dat leek me het ogenblik om te vertrekken. Het Haagsch Dagblad waarvan Sjoerd van der Schaaf hoofdredacteur was, werd in 1964 opgeheven. Dat kan geen verband meer hebben gehad met de kwestie-Schokking. De krant had ongeveer 16 000 abonnees, te weinig om in die tijd nog voort te bestaan. Van der Schaaf, die een van de beste hoofdartikelenschrijvers van Nederland was, werd commentator bij Het Parool in Amsterdam. Dit beviel hem niet. Hij verhuisde naar Friesland waar hij wetenschappelijk werk op het gebied van de Friese taal- en letterkunde is gaan doen. |