Een woord vooraf.
Toen Mr. J. van Lennep indertijd het sprookje van Notenkraker en Muizenkoning
in een Nederlandsch gewaad stak, noemde hij het eene vertelling voor kleine en voor groote kinderen. Dit blijft ook nu nog de juiste omschrijving voor Hoffmann's
naïeve verheerlijking dier blinkende wereld van den schoonen schijn, waarin ieder een aparten rijkdom kan vinden, die er, naar het slotwoord van het sprookje.... ‘maar oogen voor heeft.’ Nu is het een ernstig paedagogisch vraagstuk, of sprookjes al of niet heilzaam voor kinderen zijn, en in den loop der jaren zijn daar zware redeneeringen over gehouden. Men komt echter met die bespiegelingen niet veel verder, dan dat alles er van afhangt, hoe de sprookjes zijn. De mooie zijn goed en de leelijke niet.
Notenkraker en Muizenkoning nu behoort tot de eerste soort, en het beste bewijs is wel, dat de heer Wenckebach lust had om in zijne taal op te schrijven, hoe mooi hij deze vreemde geschiedenis zag. Mejuffrouw C. de Voogt zorgde voor eene frissche en sympathieke bewerking van den aardigen tekst, en zelf heb ik op verzoek der Uitgevers met veel genoegen een oogje op de voorbereiding van dit mooie kinderboek gehouden. En mocht iemand het bijgeval noodig vinden, dan neem ik graag de recommandatie er van op mij. Als straks de kinderen, groot geworden, het literaire vonnis van
Amadeus Hoffmann vernemen, zal het niet kwaad zijn, als zij zich herinneren, hoe er uit den tweespalt van dit romantisch gemoed, toch iets heel moois voor hen is opgebloeid.
C.H. DEN HERTOG.