Nee, als we de boekversieringskunst beschouwen. Te vaak wordt er nog van uitgegaan, dat het ook met deze vorm van toegepaste kunst treurig gesteld was. Niets is minder waar. Wie de negentiende-eeuwse boekbanden bekijkt, ziet juist daar liefde voor het ambacht. Zo men nog van tijd tot tijd bezwaren heeft tegen de kunstzinnige aspecten, geen enkel bezwaar kan men hebben tegen het puur ambachtelijke van dit zo vaak miskende vak.
In de negentiende eeuw had men zoveel respect voor het boek, dat men niet tevreden was met de inhoud alleen. In onze tijd, waarin we worden overspoeld door paperbacks, die na tweemaal lezen uit elkaar vallen, en door geplastificeerde omslagen, is het negentiende-eeuwse boek een ware genieting.
Bezien we nu hoe die boeken werden geïllustreerd. Dat was nogal droevig, met een paar gunstige uitzonderingen. Over het algemeen maakte men nog te weinig gebruik van nieuwe druktechnieken bij de boekillustratie, zoals bijvoorbeeld de litho.
Nederland kende een achterstand op het gebied van de toegepaste kunsten, al gold dat in mindere mate voor de boekversieringskunst. De tentoonstelling Kunst toegepast op Nijverheid, in 1877 in het Amsterdamse Paleis voor Volksvlijt gehouden, toonde die achterstand duidelijk aan.
Maar 1877 was ook een gunstig jaar. In Haarlem werd het Museum voor Kunstnijverheid opgericht. Zo langzamerhand werd de kunstnijverheid een eigen plaats toegekend. Drie jaar later werd in Haarlem een aan het museum verbonden school opgericht. Een belangrijk initiatief, want de jonge kunstenaars die rond 1885 de school verlieten, bleken hun vak te verstaan.
Het grote voorbeeld was bouwmeester dr. P.J.H. Cuypers, de man van het Rijksmuseum en van het Centraal Station te Amsterdam. Hij herstelde het oude ambacht weer in ere en liet zo veel mogelijk jonge mensen aan zijn scheppingen werken. Wie eens een paar uur over heeft moet eens aandachtig om het Rijksmuseum wandelen om de fraaie staaltjes metselwerk en tegelzetten te bewonderen. Zijn werk stimuleerde de herleving van de kunstnijverheid, die rond de jaren negentig begon. In 1884 de aardewerkfabriek ‘Rozenburg’, in 1894 ‘Amstelhoek’ en ‘Haga’, het jaar daarop ‘De Distel’, in 1896 ‘Holland’, in 1897 ‘Zuid-Holland’, in 1898 ‘Brouwers Aardewerk’ en in 1908 nog ‘Amphora’.
In 1895 richtten De Bazel en Lauweriks het ‘Atelier voor Architectuur, Kunstnijverheid en Decoratieve Kunst’ op. Bij Van Wisselingh en Co. werden vanaf 1898 meubelontwerpen van Dijsselhof, Lion Cachet en Nieuwenhuis uitgevoerd. Van Wisselingh was nauw gelieerd aan Scheltema & Holkema.
In 1898 starten De Bazel en Lauweriks met de uitgave van het tijdschrift Bouw en Sier-Kunst en in de eerste jaargang (1895) van De Kroniek is al een rubriek ‘Versieringskunst’ opgenomen. De Kroniek, een van de belangrijkste tijdschriften die we in Nederland hebben gekend, werd reeds in 1896 door Scheltema & Holkema overgenomen.