Horae Belgicae
(1968)–A.H. Hoffmann von Fallersleben– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
XXV. Rutersliedeken.1.[regelnummer]
Hoe sullen wi ons gheneren,Ga naar eind1, 1.
wi rutersche cnapen stout?Ga naar eind1, 2.
wi hebben niet veel te verteren:
den winter isser so cout.
een pinteken bier te drinken,Ga naar eind1, 5.
en soudet wesen ooc wijn -
en wie mi woude schinken,Ga naar eind1, 7.
si souder mijn minneken sijn.
2.[regelnummer]
Wi varen onse straten
aen voeten en handen bloot,
tgheluc heeft ons verlaten,Ga naar eind2, 3.
den hongher en dorst is groot.
och dattic een voghelken ware!Ga naar eind2, 5.
dan haddic ghenen ghebrec,Ga naar eind2, 6.
dan vondic op's boermans areGa naar eind2, 7.
noch iet voor minen bec.Ga naar eind2, 8.
3.[regelnummer]
Ghi ghilden, wat sullen wi truren?Ga naar eind3, 1.
het duret al sinen tijt:
het sal wel noch eens gheburen,Ga naar eind3, 3.
dat ooc ons hert hem verblijt.
schier sal ons de trommel wecken,Ga naar eind3, 5.
dan isser het truren ghedaen:
wi moeten ten oorloch treckenGa naar eind3, 7.
en onse somer gaet aen.
| |
[pagina 36]
| |
4.[regelnummer]
En die dit liedeken dichte,
dat was een ruter fijn,
sijn herte was hem lichte,
toch lichter sijn borsekijn.Ga naar eind4, 4.
hi heeft het eerstwerf ghesonghenGa naar eind4, 5.
te Denremont al in den wijn.Ga naar eind4, 6.
hi wou dat den niderstonghenGa naar eind4, 7.
al wijn mochte worden venijn!Ga naar eind4, 8.
|
|