17.[regelnummer]
Al in dat huisje was venster noch deur,
de ruiter hing daer zijn mantel veur.
18.[regelnummer]
‘Zoet liefje! wilt gij wat van mij treden!
maar als ik ween, komt gij dan weder!’
19.[regelnummer]
Eer dat zij weende was 't meisje dood,
doe was de ruiter in grooten nood.
20.[regelnummer]
De ruiter lei er zijn hoofd op een steen,
van rouwe brak er zijn hart aen tween.
Holländisch: Het Speelschuitje met vrolijke Naay-Meisjes, Amst. 1780. (Willems Nr. 231). - Dr. 7, 2. dat oude wijfs.