5.[regelnummer]
‘O vader, laat maken een huisje koen
van distel, doornen, lelien groen,
en huurt er mij eenen gezellen,
die dagelijks mijn willetje doe
en klinke de lazerus bellen.’
6.[regelnummer]
Het napje in haar regterhand
en het klapje in haar slinkerhand,
en zij ging over 's heeren straten:
‘ach, geeft er den arme lazerus wat,
doet werk van caritaten!’
7.[regelnummer]
‘Wat caritaten zou ik u doen?’ -
‘ik heb er geen koussen ofte schoen
en in zeven jaar niet gedragen,
toch word ik er een mooi meisje toe
bij een fonteintje gedwagen.’
8.[regelnummer]
Zij wiesch haar handen en droogde ze schoon,
en leide ze op zijn zadel ten toon.
aan haar ringen kon hij ze kennen
als dat zij hetzelfde magetje was
dat hij plagt te beminnen.
9.[regelnummer]
Hij had er het schoon kind lief en waard,
en hij zette ze voor hem op het paard
en met een zoo ging hij rijden;
hij trok haar lazerus kleederen uit
en hij kleed ze in witte zijde.
10.[regelnummer]
‘Adieu vader en moeder mijn,
adieu zuster en broederlijn,
adieu mijn vriendetjes allen!
ik dank den God van 't hemelrijk,
dat de lazerij is vervallen.’
Holländisch: De Marsdrager, Amst. 1754. bl. 92. (Der arme Heinrich von Hartmann von der Aue, herausg. durch die Brüder Grimm 167-169.) ‘Uit een blaauwboekje’ bei Le Jeune Volksz. Nr. 12. - Dr. 5, 4. doen - 5, 5. klinken - 7, 4. dan (toch) - er fehlt - 7, 5. te wagen (gedwagen) - 8, 2. en op haar zadel zat zij ten toon.
¶ 1, 4. 9, 3. met een, auf einmal - 3, 2. kwetsen, verwun den - 3, 3. toonen, zeigen - 6, 5. caritaten, Liebeswerk - 7, 5. gedwagen, gewaschen, dwagen hat sich aus der neueren Sprache