Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
§. 99. Het vaerzenmaaken geeft gelegenheid om nieuwe woorden te smeedenHet vaerzenmaaken geeft gelegenheid om nieuwe woorden te smeeden; vooräl koppelwoorden, welke de diamanten der taal zyn, en ‘waarin onze spraek niet min gelukkigh dan de Grieksche is,’ zegt Vondel (Aenleidinge ter Nederd. Dichtk.) Ga naar voetnoot671. De poëet, die nieuwe koppelwoorden smeed, is waarlyk een schepper; en hoe dikmaals word niet dit werk der schepping by hem eene noodwendigheid! De logge prosaïst weet hiervan niets. Het smeeden van koppelwoorden is in waarheid eene der wezenlykste poëetische vryheden (§. 50.), waarvan geestige dichters zich veeltyds met een gelukkig gevolg bedienen. By voorbeeld: Onherhaalbre levensslyter;
Nooitverzadigde alverbyter; ---
Eeuw- en jaar- en dagverteerer;
Laagverhooger; hoogverneêrer; ---
Dagverkorter, dagverlanger,
Ondiertemmer, opperzanger ---
(Ernst. en boert. Mengelstoffen, Deel III,
bl. 215-216)
Ga naar voetnoot672
En ziehier ook weder eenige staaltjes uit Vondel: En roept Epytides, leermeester, gadeslager
Van kleene Iülus, en vermaent dien zorreghdrager,
enz.
(Eneas, bl. 281)
Ga naar voetnoot673
Uit d' antwoortkoorspelonk --
(Ifigenie in Tauren, bl. 40)
Ga naar voetnoot674
Toen Kakus berghgedrogt, en vee- en
menscheschaecker;
En boere- en burgerplaegh, en vier- en
vonckebraecker;
(Poëzy, Deel I, bl. 2)
Ga naar voetnoot675
Vaer voort, Gustaef, ghy vorstenmorgenwecker;
(bl. 55)
Ga naar voetnoot676
| |
[pagina 214]
| |
Myn dochter, die op 't oorlogsmoortautaar;
(bl. 56)
Ga naar voetnoot677
Geen raedselbreiend Sfynx ley op verslinden toe;
Chimeeren waren ras het vonckespuwen moe;
(bl. 122)
Ga naar voetnoot678
-- -- te weten Pruickjenat
Spuitver en Lobberigh, gehult met lelibladt,
Loeroogje, Roodelip, Muurweeckster, Barekemster,
Zandzifster, Duivekuif, Treckbeckje en Oeverzwemster
--
-- -- -- haer lieve vryers zyn
Keiraper, Grondelief, Belblazer, Traligryn,
Met hoên van kroost gevormt; Kuilgraver,
Angeltaker,
En Fuickelichter, korts getoenaemt
Visscheschaker,
Rietplucker, Zegenzelf en Raeckwat nimmer stil,
En Krytluit, Liezekop, Kyckuit, en
Waterkil.
(bl. 137-138 <139>)
Ga naar voetnoot679
Vondels navolgers drukken, ook in het koppelwoordensmeeden, zyn spoor, en sommige overtreffen hem. Pels zegt echter van deeze poëetische vryheid over het geheel: In 't woordensmeeden wees omzichtig, en zeer schaars.
't Geschiedt met aartigheid, wanneer gy in een vaers
Door fraaije schikking van uw reede een woord doet kennen,
Dat nieuw gemaakt is, en daar ge ons toe wilt gewinnen.
(Dichtkunst, bl. 3)
Ga naar voetnoot680
* * * * * * * *
Hiermede sluit ik myn proeve eener Theorie onzer vaderlandsche poëzy. Mogten dichtlievende kandidaaten daardoor in staat gesteld worden, om | |
[pagina 215]
| |
het sombere vermaak te genieten, 't welk het beschouwen en beoordeelen onzer puikvaerzen zo onweêrstaanlyk in hunne waarnemende ziel verwekken moet! Mogten zy, met voordeel, van deeze theorie tot de praktyk der poëzy overgaan! Men leert uit kaerte en boek de gronden, zeen en streken,
En kusten: maer een storm kan 't moede roer versteeken
Van zyn behoude reis, indien de vierbaak niet
Het duister oogh verlicht, en voor den zeeman ziet,
En toont wat streek hem staet te houden, wat te myden,
Wat loef-, wat lywaert leght, wat achter, wat bezyden,
Wat opryst voor den boegh; zoo loopt hy op dat licht
Met vreught de haven in, het endt van zynen plicht.
(Vondel, Poëzy, Deel II,
bl. 280)
Ga naar voetnoot681
|
|