Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd§. 97. Het vaerzenmaaken dient ten opbouw onzer taalHet vaerzenmaaken dient ten opbouw onzer taal, en is daartoe het geschiktste middel. De Nederlandsche maagd heeft niemand dank te weeten,
ô Amsterdam! dan uw doorluchtige poëeten
En zuivre schryvren, dat zy, treedende onverminkt
In hooge laerzen, zich laat hooren, dat het klinkt,
| |
[pagina 208]
| |
In haare moedertaal, en dat ze zich derft roemen
Met eigen woorden, al wat wezen heeft, te noemen.
(Pels, Gebr. en Misbr. des
tooneels, bl. 14)
Ga naar voetnoot630
Het valt ligt, om de gelukkige vorderingen, die onze dichters in den opbouw der Neêrduitsche taal gemaakt hebben, door gantsche wagens vol voorbeelden te betoogen; echter zal ik slechts weinig bewyzen, uit gezaghebbende poëeten, uit Vondel, Vollenhove, en die in deeze tyden
Het vloeijendst rymen,
(Pels, Dichtkunst, bl. 6)
Ga naar voetnoot631
hier te berde brengen. Om de vorderingen der nieuwer dichteren in den taalbouw, met éénen opslag, te overzien, heeft men slechts de ruwe oude schryvers daartegen te stellen. De onkundige ouden schreeven, by voorbeeld: jaagde, verjaagde, bejaagde, enz. --- Zo leest men: ‘Want die Gryecken die Troeyanen doe achterwaerts dreven ende jagheden’ (Destructie van Troye, 1479); ‘Die dat ryck van Sicilien aenvochten, die hi verjaechde’ (Fascilus Temporum, 1480); Ende hi bejagede veel eren.
(Melis Stoke. 1591)
Ga naar voetnoot632
Maar de taalbouwers verbeterden zulks, door het schryven van joeg, verjoeg, bejoeg: b.v. Dien d'akkerman door 't klay der korenlanden joeg.
(Vondel, Herschepp., bl. 150)
Ga naar voetnoot633
‘Tot dat hy Francesco Maria de Ruvere, Hartogh van Urbin uit zynen staat verjoegh’ (Hooft, Medicis, bl. 188) Ga naar voetnoot634. | |
[pagina 209]
| |
--- --- --- meer dan wy door 't beleid
van twee jong' oogen oyt bejoegen --- ---
(Huygens, Oogentroost, bl. 259)
Ga naar voetnoot635.
De onbeschaafde ouden schreeven: waaide, versaad of versaedet, gloeijend, schepsels, melden, dank weeten, erinneren, enz. enz.; doch de poëzy der nieuweren heeft dit alles verbeterd, gelyk by voorbeeld: Was oorzaak dat de vloot der Frygen overwoey;
(Vondel, Palamedes, Bedr. III)
Ga naar voetnoot636
Maar zo de honger en de doot zyn licht verzaedigh;
(Hooft, weet iemandt beter saus, enz)
Ga naar voetnoot637
--- --- haar keel van gloeiendigen waassem
tot stikkens toe benaauwt --- ---
(Vollenhove, Poëzy, bl.
392)
Ga naar voetnoot638
Om ons d'ontelbaarheit van alle schepzelingen;
(Vondel, Bespiegel., bl. 91)
Ga naar voetnoot639
Daar is onmogelyk iets zekers van te mellen;
(Vollenhove, Broederm., Act. V, sc. 5)
Ga naar voetnoot640
Dit hebben wy Tarkwyn nu, onder andre stukken,
ook dank te wyten --- ---
(Hoogvliet, Ovid. Feestdagen,
Boek II, bl. 72)
Ga naar voetnoot641
Heeft het u Christi wet nooit kunnen erinnéren.
(Oudaan, Johanne Gray, Act.I,
sc. 3)
Ga naar voetnoot642
De ongerymde ouden schreeven te wagen vaaren, ‘up waghenen varen,’ en te scheep ryden: Ghy hadt te schepe wel moghen derwaert ryen.
(Colyn van Ryssele, spel III, bl. 43)
Ga naar voetnoot643
Wy keeren die spreekwyzen óm. | |
[pagina 210]
| |
Hoe het zy, en om niet langwylig te worden, een jong taalminnaar heeft het dwaallicht der ouden te schuwen, en zich ten eenemaale aan het oordeel en de voorbeelden der nieuwere taalzuiverende poëeten te houden. -- Huydecoper zegt, wel is waar: ‘De ouden, ja de ouden alleen, zyn 't, die ons konnen leeren wat Duitsch zy, en hoe wy behooren te spreeken en te schryven’ (Proeve enz., bl. 576). Maar zullen wy dan nog als Melis Stoke schryven? En zegt niet dezelfde Huydecoper? ‘By de ouden is dit gemeen; doch nu verouderd’ (bl. 567) Ga naar voetnoot644. |
|