Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
Zyn teugelvrye styl draaft veeltyds buiten 't spoor.
Een fraai ontschikt tafreel gaat hier voor kunstgreep door.
(Göbel, Dichtkunde, bl. 15)
Ga naar voetnoot149
Minder dan vier, en meerder dan twaalf rymregels pleegt een odenrist niet te hebben. Vyfvoetige vaerzen worden het meest tot lierzangen gebruikt, hoewel vier- en zesvoetigen zich somtyds daarmede vermengen; want het willekeurig over's hands rymen is hen eigen. Men kan op alle psalmwyzen lierzangen maaken (§. 32.); en in Vondels drie boeken Lierdichten zyn daarvan ontelbaare voorbeelden: zo ook heeft hy, onder anderen, zyn' Zegezang op Psalm 9, zyn Lyckoffer van Maegdeburgh op Ps. 8, zyne Scheepskroon op Ps. 42, zyne Vrye Zeevaert op Ps. 140, zynenTriomf over Funen op Ps. 66, zyne Havenschendery op Ps. 63, zynen Zeetriomf der vrye Nederlanden op Ps. 77 gezongen (Men zie zyne Zegezangen Ga naar voetnoot150). Zeer veel oden worden echter ook op geheel nieuwe en eigene zangvoisen vervaardigd. Het lierdicht voert zynen naam naar de lier, welke oudtyds dien zang steeds pleegde te begeleiden, en was aan Apollo en de zanggodin Polyhymnia in 't byzonder toegewyd: Wie kent u niet, die u zoo zoet hoort queelen?
Uw lief gezang, ô Polyhymnia!
Kon 't keurig oor des Venuzyners streelen:
Hy volgde eertyds uw tedre klanken na.
De godtheit, door wier licht ik werdt bescheenen,
Gewaerdigt zich my thans uw lier te leenen,
Waarmede ik heb den Helikon gelooft:
| |
[pagina 59]
| |
En deede ik zulks met leevendige straelen,
Kom, kuische nimf, kom dan myn vlyt betaelen,
En vlecht een' krans van lauwren om myn hoofdt.
(Nederduitsche Mengeldichten, bl. 351)
Ga naar voetnoot151
Anderen nogthans eigenen het lierdicht aan Terpsichoré toe; en de schouwburg zegt derhalve tot Apollo: ô Vorst der dichtren, die de lier zo vlug
hanteert,
Dat gy Terpsichoré hebt in die kunst volleerd!
(Juichende Schouwburg, bladz. 12)
Ga naar voetnoot152
waartegen Apollo den schouwburg verzekert: Ook zal Terpsichoré uw vlyt naar eisch
bekroonen;
U met haar lierdicht in de alleenspraak bystand toonen.
(bladz. 17)
Ga naar voetnoot153
Maar de poëeten liggen met de muuzen meermaals in de war. Hoe het zy, Vondel, van Orpheus spreekende, noemt hem een' Lierman: midlerwyl de lierman zich van vrouwen
en haeren ommegang uit droefheit bleef onthouwen;
(Ovidius Herschepping, bl. 302)
Ga naar voetnoot154.
en laager: Nu randen ze van toren
Met bloênde vuisten zelf den vroomen lierman aen;
(Bladz. 332)
Ga naar voetnoot155
even dus noemt Vondel Horatius: Myn lierman liert wel zoo.
(Poëzy, Deel I, bl. 631)
Ga naar voetnoot156
Men kan derhalve, by overdragt, ook lieren voor zingen zeggen; by voorbeeld: 'k Zal Priaams heldenlof en edele oorlog lieren;
(Pels, Dichtk., bl. 12)
Ga naar voetnoot157
| |
[pagina 60]
| |
of: 'k zal Mozes, Amrams zoon en zyne wondren lieren.
(N. Versteeg, Mozes, bl. 1)
Ga naar voetnoot158
Jammer is het, dat het accompagnement der lier by de oden, onder ons, buiten zwang is geraakt. En ook de vocaal- en instrumentaalmuziek der zwervende Savooijaarden geeft ons slechts een onvolkomen denkbeeld van de lierzangen der ouden. |
|