Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd§. 23. Trant en rym vormen het wezen der vaerzenTrant en rym vormen het wezen der vaerzen. ‘De kadans of trant van een vaars,’ zegt Du Bos , ‘bestaat in een achtereenvolging, beurt om beurt, van lange en korte lettergreepen, volgens een zekere evenredigheid bepaald zynde’ (Oordeelk. Aanmerkingen, enz., Deel I, bl. 354) Ga naar voetnoot118. En het rym -- wien is zulks onbekend? Een zelfde klank op eene of meerder lettergreepen
In 't eind van 't vaers heet rym.
(Pels, Dichtkunst, bl. 5)
Ga naar voetnoot119
Daar wy van den trant en het rym breeder staan te handelen, zullen we hier alleen aanmerken, dat die beide deelen het wezen van alle vaerzen even zodanig vormen, als ligchaam en ziel den mensch uitmaaken. ‘De zaamenstelling onzer Nederduitsche vaarzen zou men konnen zeggen, onder anderen, aan vier regels onderworpen te zyn. Eerst moeten onze vaarzen uit een bepaald getal lettergreepen zyn zaamengevoegd, naar dat de soort der vaarzen zyn mogen. Ten tweeden moeten onze vaarzen van vier, vyf, of zes voeten een ruste, op zyn behoorlyke plaats hebben. Ten derden moeten wy het zaamenlopen der lettergrepen, die de | |
[pagina 47]
| |
aangenaamheid van 't gehoor bederven, voorkomen. En eindelyk moet men rymen’ (Du Bos, Oordeelk. Aanmerk. Deel I, bl. 341) Ga naar voetnoot120. Men kan derhalve, niet ongevoeglyk, elk goed vaers als een' welgemaakt' edelman aanmerken. Vooreerst moet zyn ligchaam uit de verëischte vaste en vloeijende deelen zyn saamgesteld; dan moet dat ligchaam, (dat zelden vier, meest vyf, ten hoogsten zes voeten lang is) eene behoorlyke evenredigheid in alle leden bezitten en gezond zyn; daarna moeten alle deelen des ligchaams, naar de regels der scherm-, dans- en rydkunst, bevalligst zich vertoonen; en eindelyk moet eene edele ziel in dat ligchaam huisvesten. Den trant en het rym in vaerzen vloeijend en welluidend te verbinden, is geene geringe kunst; hun band is zo subtiel als die van ligchaam en ziel. Indien ook de trant de lettergreepen der voeten, als zo veele leden van het vaers, juist aanéénkoppelt, sammelt het weêrbarstig rym veeltyds, eer het volgen wil; en men zou, op de betrekking van den trant tot het rym, Vondels vaers kunnen toepassen: De koppelaarster trekt de sammelaarster voort.
(Ovidius Herschepp., bl. 318)
Ga naar voetnoot121
|
|