Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd§. 11. Het woord Dichtkunst is eene oneigenlyke uitdrukkingHet woord Dichtkunst is eene oneigenlyke uitdrukking, naardien het dichten geheel geen kunst is (§. 10.), en ik kan niet nalaaten om de misduiding van dit woord, en het vooröordeel, 't welk zulks verspreid, hier aan te wyzen. Poëzy is het waare woord, dat het vaerzenmaaken in zyn' geheelen omtrek volmaakt uitdrukt. Dichtkunst, daar en tegen, is niets anders dan een bloempje der rederykkunst; niets anders dan eene metonymia materiae, of overnaaming der stoffe: en gelyk men goud voor geld, staal voor zwaard, zweet voor arbeid, zegt, zo kan slechts even zo oneigenlyk dichtkunst, voor vloeijende en glad rymende vaerzen gezegd worden; en het gebruik alleen wettigt deeze verbloemde uitdrukking. Ik moet hier aanmerken dat Vondel, wel is waar, eene Aanleiding ter Nederduitsche | |
[pagina 24]
| |
Dichtkunste Ga naar voetnoot47, dat Pels insgelyks eene Neêrduitsche Dichtkunst, en ook Göbel eene Dichtkunde in het Neêrduitsch Ga naar voetnoot48, geschreeven hebben; om van andere uitheemsche Dichtkunsten niets te gewaagen. Doch Vondels werkje is slechts eene zeer gebrekkige en onvolkomene prosaïsche brochure: hy zelf noemt ze ‘een ruwe schets, om de welke naer den eisch op te maeken meer bladen papiers noodigh waren’; en hy zegt daarin uitdrukkelyk: ‘daerom sla ik voor dezen tyt de voeten en maet der vaerzen, en den omtrek en aert van allerhande rymen en dichten over’. Men ziet dus, dat hy hoofdzaaklyk van het naakte, abstracte, kunstlooze dichten handelt, en het wezenlykste der poëzy, het vaerzenmaaken en rymen, naauwlyks beroert. Wat de Dichtkunst van Pels en Dichtkunde van Göbel betreft, zy handelen daarin, nevens het prosaïsche dichten, waarlyk van het vaerzenmaaken, en zyn uit dien hoofde meermaals myne waarborgen in deeze proeve; ook zyn hunne werkjes zelven berymd. Over het geheel zyn zy alleenlyk daarin onderscheiden, dat Pels het rym en Göbel de rym ten onderwerp heeft. Evenwel, indien zy beiden hadden willen naauwkeurig zyn, hadden zy hunne tractaatjes Poëzy, of Kunst vaerzen te maaken, moeten noemen; want daar het dichten geheel geen kunst is, zo is de uitdrukking en titel Dichtkunst, of Dichtkunde, alleenlyk geschikt om de denkbeelden te verwarren. |
|