| |
Achttiende hoofdstuk.
Verrassing.
Treurige dagen had mevrouw Torlet doorgebragt met de beschikkingen, die plaats moesten hebben met de begrafenis van haren dierbaren afgestorvene. Met de meeste vriendschappelijke bereidvaardigheid had de de heer Rijkhold haar bijgestaan, en op den dag der begrafenis zelve waren hij en zijne vrouw in nadruk haar tot steun en troost. Stil en plegtig werd de afgestorvene ter aarde besteld, en de roerende toespraak die dominé Kampman de consulent der gemeente, bij het graf hield, waar vele leden der gemeente met den kerkeraad zich verzameld hadden, perste menigen traan van welgemeende droefheid uit veler oog.
| |
| |
Toen het gezelschap reeds laat in den avond vertrokken was, haalde mevrouw Torlet het geschrift weder voor den dag, dat haar geliefde man haar als eene kostbare nalatenschap had achtergelaten. Het was haar een waar zielsgenoegen, daarin zijne teedere zorg voor haar en de haren op te merken. Er was niets overgeslagen, dat voor haar in hare omstandigheden van eenig belang kon zijn. Hij had het zóó ingerigt, dat het was, alsof hij nog tot en met haar sprak. Bij elke moeijelijkheid, waar hij van sprak, bij elk bezwaar, dat hij opperde, wees hij haar op Hem, die een man der weduwen, een vader der weezen is. Besproeide menige traan de bladen van dit voor haar onschatbaar geschrift, die tranen waren tevens tolken van dankbaarheid aan de nagedachtenis des onvergetelijken gewijd, die na zijn' dood nog bleef troosten, opbeuren, bemoedigen, zoo als hij het steeds bij zijn leven gedaan had. Het waren heilige oogenblikken voor mevrouw Torlet, als zij het geschrift van den dierbare aan den eenen, den bijbel, waar het gedurig op heenwees, aan den aan den anderen kant opengeslagen voor zich had; 't was dan, als of de geest van den gezaligde om haar zweefde en zijn vinger haar aanduidde, wat zij uit het boek des levens tot hare heiliging en vertroosting moest opzamelen.
In Mina en Maria vond zij een paar vriendinnen, die haar leed zooveel mogelijk zochten te verzachten, en haar de behulpzame hand boden, waar ze slechts konden. Bij beurten wisselden zij elkander af, om haar in de eerste dagen van droefheid en smart gezelschap te houden. 't Was haar inderdaad een lust de weduwe te bezoeken, uit wier mond zij geene klagt ooit hoorden, wier onderwerping en krachtigen geest zij niet konden nalaten te bewonderen. 't Bezoeken der treurende weduwe was haar eene leerschool, die zij nimmer onvoldaan verlieten, en waaruit zij wel ernstig gestemd, maar toch altijd blijmoedig huiswaarts keerden.
Op zekeren dag met Maria alleen zijnde, sprak mevrouw Torlet met haar over Rudolf, terwijl zij haar mededeelde, hoe de laatste levensdagen en uren van haren lieven man waren veraangenaamd geworden door den zigtbaren invloed, dien hij op hem scheen te hebben uitgeoefend, en de blijde
| |
| |
hoop die hij aangaande zijne christelijke overtuiging meende te mogen koesteren. Maria zeide, dat zij dit tot hare innige blijdschap vernomen en het aan hare moeder medegedeeld had; ‘doch,’ ging zij voort, ‘mama is van oordeel, dat het voorgevallene slechts een indruk zal geweest zijn voor het oogenblik, een indruk op den uitwendigen mensch, die, zoolang de inwendige niet bekeerd is, zoo als zij zeide, van weinig uitwerking zou zijn.’
‘De tijd zal dit zeker moeten leeren, Maria; maar ik zou mij zeer bedriegen, als die indruk niet tot diep in zijne ziel was doordrongen.’
‘Ik wensch niets liever te gelooven, mevrouw, maar in zoover ben ik het toch met mama eens, dat levendige indrukken in zielen waar nog geene vaste overtuiging in heerscht, wel eens spoedig voorbij gaan. Ik heb Mina daarom op het harte gedrukt, haren broeder, op wien zij nog al wat vermag, niet los te laten, maar op hare waarlijk liefderijke wijs dien indruk levendig te houden.’
‘En heeft jufvrouw van der Starre zich ook over het voorgevallene uitgelaten?’
‘Ja mevrouw, maar wijl het op eene voor hem en u niet aangename wijs was, wilde ik daar liever niet van spreken.’
‘Mij kunt gij dat gerust mededeelen. De bekrompene begrippen van jufvrouw van der Starre hebben mij wel eens meer bevestigd in mijne overtuiging.’
‘En toch heeft het mij bedroefd toen zij zeide, dat de jonge heer Rudolf door dit voorval nog meer in zijn hoogmoed zou zijn versterkt geworden, omdat hem dus het sterven zoo gemakkelijk was voorgesteld en hij geen getuige was geweest, als de dominé als een waarlijk wedergeborene was gestorven, van zijne worstelingen om de genade.’
‘Zie, Maria, daar vind ik weder eene lofspraak in op mijn lieven man, die in zijn eigen voorbeeld toonde, wat hij anderen dikwijls had gepredikt, dat de dood voor den waren christen geen koning der verschrikking is, maar, gelijk hij meermalen zeide, een bode des vredes, die ons de hand biedt, om de klove die den tijd van de eeuwigheid scheidt, gemakkelijk over te stappen.’
‘Ik dank u, mevrouw, dat ik van u weder geleerd
| |
| |
heb, hoe men, wat ons onaangenaam aandoet, op de beste wijze kan lenigen en tot ons voordeel aanwenden.’
De dag, waarop mevrouw Torlet verjaarde, was voor haar een dag van weemoedige herinnering. Hij was gedurende haar huwelijksleven altijd een regte feestdag geweest, door onderlinge liefde geheiligd, door dankbare blijmoedigheid opgeluisterd. Zij ontving de gelukwenschen van hare kinderen met een diep bewogen gemoed, en in haar hart dankte zij den hemelschen Vader, dat Hij haar tot hiertoe voor hare lievelingen gespaard had, terwijl zij van boven afsmeekte, wat zij noodig had, om de dubbele pligten, die thans op haar rustten en bij hare bekrompene tijdelijke omstandigheden dubbel moeijelijk waren, met naauwgezetheid en trouw te vervullen. Na dit gebed zag zij het geschrift van haren man nog eens in, en door het een en ander bemoedigd, haastte zij zich hare gewone bezigheden spoediger dan gewoonlijk af te doen, ten einde aan hare kinderen zooveel mogelijk de vreugd te verschaffen, die zij gewoon waren op moeders verjaardag te smaken.
In den loop van den morgen was Mina haar komen bezoeken, die, terwijl zij haar met hare gewone hartelijkheid toesprak, zich zelve uitnoodigde, om den ganschen dag bij haar te blijven. Zij had een klein, en wij mogen het zeggen, een keurig bewerkt handwerkje voor haar gereed gemaakt, dat zij, gelooven wij, als proef- en keurstukje wilde laten dienen, om zooveel te gereeder eene toestemmende inwilliging te verkrijgen van het verzoek, dat zij bij deze gelegenheid deed, om het oudste dochtertje van mevrouw Torlet eenig onderrigt te mogen geven in het vervaardigen van soortgelijke handwerkjes.
Was mevrouw Torlet getroffen door het kiesch voorgedragen voorstel van Mina, dat zij dankbaar aannam, haar was nog eene andere vreugde bereid door eene blijde tijding, die Mina haar had mede te deelen, en waar zij zich een feest van gemaakt had, om haar die, met vergunning van haar papa, het eerst te mogen overbrengen. Van de oogenblikken die zij nog alleen waren gebruik
| |
| |
makende, verhaalde zij haar, wat er in het belang der tijdelijke predikantsweduwen van Heidendaal onder de kerkelijke papieren onlangs gevonden was. ‘Reeds voor eenigen tijd,’ zeide zij, ‘had de burgemeester, die als u weet, president-kerkvoogd is, aan papa, die geloof ik, notabele is, een pak oude kerkelijke papieren laten zien, die hij, uit tijdsgebrek, nog niet naauwkeurig had kunnen inzien. Papa, die gaarne wat napluist, had hem verzocht er eens het oog in te mogen slaan. En verbeeld u zijne blijdschap, mevrouw, toen hij een stuk vond, waaruit bleek, dat er voor bijna honderd jaren geleden aan de kerk eenige stukken land vermaakt waren, waarvan de jaarlijksche opbrengst moest strekken, om aan de tijdelijke weduwe van den predikant te worden uitbetaald..... Maar daar is waarlijk papa zelf al. Hij heeft zeker niet langer kunnen wachten, om u daarmede geluk te wenschen. Eergisteren toen hij het ontdekte, wilde hij al terstond hier naar toe, en het was op mijn aandrang, dat hij het tot heden uitstelde, om u met dat berigt te verblijden....’
‘Gij komt nog een weinig te vroeg, papa,’ voerde Mina den heer Rijkhold te gemoet, toen deze met een blijmoedig gelaat de kamer binnentrad, en mevrouw Torlet met haar verjaardag geluk wenschte, ‘ik heb mevrouw nog niet alles kunnen mededeelen.’
‘Maar zoo veel toch reeds,’ sprak mevrouw Torlet met aandoening, ‘dat ik begrepen heb, dat gij mij eene blijde tijding komt brengen.’
Nadat Mina haren vader gezegd had, wat zij van de zaak aan mevrouw Torlet reeds had medegedeeld, vervolgde hij: ‘Ja, mevrouw, de geheele zaak was tot hiertoe in het vergeetboek geraakt, om de bijzondere reden, dat zij nog in het geheel niet te pas is gekomen. De vroegere administrateurs der kerkelijke goederen hebben de opbrengst dier landerijen altijd onder de gewone inkomsten der kerk gebragt. Zoo is het gebleven tot hiertoe, toen een gelukkig toeval mij tot de ontdekking van de eigenlijke bestemming dier inkomstem gebragt heeft. 't Is nog niet veel, nagenoeg honderd gulden, doch ik twijfel niet, dat het, afgescheiden van de andere kerkelijke inkomsten, weldra meer zal kunnen opbrengen. Onze
| |
| |
president-kerkvoogd zou u dit geld zelf overhandigd hebben, als hij het niet bijzonder druk had gehad. Nu heeft hij er mij mede belast, en, geloof mij, dat ik in langen tijd niet zulk een aangenamen last heb te volbrengen gehad.’
Mevrouw Torlet kon in het eerste oogenblik van aandoening niet spreken. Tranen van dankbaarheid vloeiden over hare wangen, en terwijl zij het oog ten hemel sloeg, riep zij uit: ‘neen, dat is geen toeval; dat is Gods bestuur! O, mijn lieve man heeft mij in zijn schriftelijk aandenken niet te vergeefs op dat bestuur gewezen.’ Spoediger dan zij verlangde onttrok de heer Rijkhold zich aan hare dankbetuiging, terwijl een warme handdruk aan Mina gegeven meer dan woorden uitdrukte, wat zij gevoelde over de blijde verrassing, die haar jeugdige vriendin haar op dezen dag had bereid.
Doch de dag van heden zou haar nog meer geluk aanbrengen. Gedurende een geruimen tijd had Frits Roster, die veel liefhebberij had in teekenen en schilderen, en geen ongelukkig beoefenaar dier kunst was, haar oudste zoontje, Hendrik, eenig onderwijs in het teekenen gegeven, toen hij bemerkt had, dat hij er veel aanleg voor had. Naauwelijks was de heer Rijkhold vertrokken, of Hendrik, die verzocht had even naar den heer Roster te mogen gaan, kwam te huis met een rolletje papier in de hand, dat hij zijne mama overhandigde als een presentje op haar verjaardag.'t Waren een paar teekeningen door hem onder opzigt van Roster vervaardigd, waarvan de ééne eene getrouwe afbeelding van de kerk, de andere van de pastorij was.
Met aandoening ontving zij dit weemoedig, maar toch aangenaam aandenken. Vooral dat van de pastorij, dat haar steeds eene blijde herinnering zou schenken van het huiselijk geluk in die vreedzame woning gesmaakt. Zij omhelsde haren lieven Hendrik, terwijl zij hem met een bewogen gemoed dankte voor dit lief geschenk en het bewijs, dat hij daarin gegeven had van zijn vlijt en zijne gemaakte vorderingen, ‘Ik zal uwe teekeningen in lijstjes laten zetten, lieve Hendrik,’ zeide zij, ‘en zoo dikwijls wij er dan het oog op slaan, zullen wij aan uwen lieven vader denken, die dáár in de kerk zoo dikwijls
| |
| |
van den Vader in den hemel sprak, tot Wien hij nu is heengegaan, en hier in de pastorij voor u, voor mij, voor ons allen zoo lief was, en zoo voor ons zorgde. Kom, nog een kus, beste jongen; we zullen veel aan vader denken, niet waar? maar nog meer, zou vader gezegd hebben, aan den Vader in den hemel.
Toen Hendrik, blijde als hij was, dat hij zijne moeder genoegen gedaan had, vertrokken was, zeide mevrouw Torlet tot Mina: ‘die Frits Roster is een lief mensch. Hij had mij geen grooter genoegen kunnen doen, dan met zulk een attentie. Ik dank er hem in mijn hart voor.’
Mevrouw Torlet deed, als of zij het niet opmerkte, toen Mina met hoog gekleurde wangen daar kortaf op antwoordde: ‘ja, 't is heel aardig,’ en daarop terstond aan het gesprek eene andere wending gaf.
Toen de beide dames des nademiddags de thee gebruikten, terwijl de kinderen daar buiten speelden met Mina's broertje en zusje, die mevrouw Torlet bij hare kinderen had genoodigd, kwam de meid binnen met de boodschap, dat er iemand was, die mevrouw eens afzonderlijk wenschte te spreken. Dit oogenblik harer verwijdering uit de kamer werd door Frits Roster waargenomen, om door de achterdeur in huis te sluipen, en zich naar het woonvertrek te begeven. Hij groette Mina met eene hartelijkheid, die beiden voor een oogenblik verlegen maakte.; maar weldra herstelde hij zich, en terwijl hij haar toewenkte zich stil te houden, plaatste hij eene schilderij, dat hij had medegebragt, in een voordeelig licht, op een stoel en zóó, dat zij mevrouw Torlet, als zij op hare plaats weder gezeten was, terstond in het oog moest vallen. 't Was het treffend gelijkend portret van dominé Torlet, dat hij, zooals hij in der haast aan Mina mededeelde, gedurende den laatsten tijd van zijn leven bestudeerd, en waar hij telkens als hij hem bezocht had, bij zijne tehuiskomst, aan gewerkt had. 't Had hem veel moeite gekost, maar hij moest zelf erkennen, dat hij er vrij wel in geslaagd was, om de gelijkenis te treffen. Mina dankte hem bij voorraad met een traan in het oog voor die ongedachte en overgroote verrassing, en Frits bekende in zijn hart, dat hij zijn loon reeds weg had.
| |
| |
Niet lang duurde het, of mevrouw Torlet kwam weder binnen, die den gelukwensen van Frits op haar verjaardag beantwoordde met hem te danken voor zijne vriendelijke attentie en meest en vooral voor het geschenk, dat zij, als ongetwijfeld eene surprise door hem uitgedacht, in den morgen van haren Hendrik ontvangen had. Inmiddels had zij hare plaats aan de theetafel ingenomen, en onmiddellijk viel haar oog op de schilderij, die met de levendigste trekken haar haren dierbaren afgestorvene voor oogen stelde.
Van hevige ontroering op dien aanblik verbleekte haar gelaat, en eerst toen Mina haar uit hare eau de cologne-flesch met eenige droppelen verfrischt had, borst zij in tranen uit, en naderde zij met eerbied en eene onbeschrijfelijke uitdrukking van geestverrakking de voor haar onschatbare gelijkenis van den dierbare, dien zij beweende. 't Was haar in dit oogenblik of zij hem wederzag, den geliefde, dien zij minde met al de teederheid harer ziel. Voor eene minder krachtige van geest zou welligt de schok te sterk zijn geweest. Voor haar was het een oogenblik wel van ontroerende, doch tevens van ongekende vreugde, Met vochtige, van hemelsche liefde stralende oogen, met sprakelooze aandoening en bevende lippen stond zij voor de beeldtenis des geliefden en als aan den grond genageld. Naauwelijks kon zij zich verzadigen met het staren op zijn beeld. ‘Lieve Mina, roep de kinderen eens?’ was alles, wat zij snikkende met een gemengd gevoel van vreugd en smart kon uitbrengen.
Daar stoven de kinderen de kamer binnen, maar plotseling bleven zij staan, terwijl zij uitriepen: ‘papa, papa!’ De moeder omvatte hare beide oudste kinderen en zonk toen neder voor den stoel, waar het portret op stond. Hare nat betraande oogen waren dankbaar ten hemel gerigt. Haar gemoed was vol over al het goede, dat haar dezen dag was wedervaren. Hare teederste gedachten waren op dit oogenblik hem bovenal gewijd, dien zij op aarde zoo vurig had bemind, dien zij als een' met zijnen Heer verheerlijkte blijmoedig en hoopvol nastaarde. En toen weder het oog op de beeldtenis vestigende, zeide zij tot hare kinderen: ‘hoe sprekend gelijkt dit afbeeldsel van uw lieve papa! Is het niet, als of hij daar nog
| |
| |
levend voor ons staat? Maar hij zelf is niet meer bij ons --’
‘Maar, papa leeft immers in den hemel?’ vroeg de kleine Henriette. ‘En bij onzen lieven Heer’ voegde de kleine Caroline, die achter mevrouw Torlet stond daarbij.
‘Ja, lieve kinderen’ hernam mevrouw Torlet, ‘en als gij zoo deugdzaam zijt, als hij, en zoo goed leeft als hij gedaan heeft, dan zult gij hem daar eens wederzien... O, dat zal eerst eene vreugde zijn, als wij daar allen bij elkander zullen wezen, om nimmer weder van elkander te scheiden. Maar, komaan kinderen, te lang reeds hebben wij gewacht, om hem onzen hartelijksten dank te betuigen, die ons in dit oogenblik zulk eene onuitsprekelijke en heiligende vreugde verschafte.’ Met deze woorden stond zij op en naderde met hare beide kinderen Frits Roster, die op een afstand was blijven staan, om de uitwerking waar te nemen, die de verrassing, door hem derweduwe bereid, op haar maakte. Diep was hij door die uitwerking getroffen, en hij kon het zich naauwelijks voorstellen, dat hij de schepper was van zooveel dankbaarheid en vreugde. En toen hij zag, dat Mina zich niet langer bedwingen kon, maar hare tranen vrij liet vlieten, toen welde er ook een traan in zijn oog en in stilte dankte hij God voor de zielevreugde, die hij genoot. Nog stond hij daar vol sprakelooze aandoening, toen mevrouw Torlet met hare kinderen hem genaderd was, en hem als uit een' droom deed ontwaken op hare, met diep gevoel tot hem gerigte vraag: ‘waarmede, beste vriend, kan ik zooveel goedheid vergelden?’ meer kon zij niet uitbrengen, maar de trillende handdruk, dien hij gevoelde, liet hem genoeg beseffen, met welk een dankbaar gevoel haar hart vervuld was. Op den hartelijksten toon antwoordde Frits: ‘door mij als uw vriend te beschouwen, mevrouw, die, waar hij u genoegen mede verschaffen, of waar hij u behulpzaam in zijn kan, gaarne zal doen, wat in zijn vermogen is, en door....’ hier hield hij een oogenblik op, omdat hij er eerst bij wilde voegen, mijne voorspraak te zijn bij haar, die ik meer dan mij zelven bemin, maar sneller dan wij het kunnen ter neêr schrijven, zweefde hem de gedachte voor den geest, dat hij
| |
| |
daarmede een eigenbatig oogmerk verraden zou, en daarom vervolgde hij: - ‘door steeds te gelooven, dat mijn penseel bij het vervaardigen van dit afbeeldsel is bestuurd geworden door zuivere achting voor den man, dien wij betreuren, maar wiens tegenwoordig geluk wij hem niet benijden.’
Frits verzocht en kreeg verlof, om Mina te huis te brengen, en reeds den volgenden dag waren de wederzijdsche ouders bij elkander, om na gemaakte overeenkomsten, hunnen zegen uit te spreken over eene verbindtenis aan weerskanten met evenveel toestemming gesloten, als zij sedert lang was gewenscht.
|
|