| |
| |
| |
Inleiding, die u brengt in een dorp, dat zijn geschiedenis heeft.
Dat het kleine om het groote dikwijls voorbijgezien wordt is eene waarheid, te algemeen bekend, om er veel over te spreken. Dit wil nu niet zeggen, dat men in beschaving en veredeling het standpunt bereikt heeft, van waar men slechts op het ware groote en verhevene de aandacht vestigt en aan het nietige zich niet meer hecht. Wie heeft het niet meermalen opgemerkt, dat het juist 't minutieuse is, waar velen in hoogeren of lageren stand zich bij voorkeur mede bezig houden? Onze eeuw à la renaissance zou er menig bewijs voor kunnen bijbrengen.
Maar zou er misschien niet evenveel bewijs voor kunnen worden aangevoerd, dat het groote in het kleine dikwijls onopgemerkt blijft? Wat niet schittert en in het oog valt wordt naauwelijks der aandacht waardig gekeurd, terwijl men vergeet, dat onder het nederig dak eener schamele hut vaak meer ware grootheid te vinden is, dan in de prachtige zalen van vorstelijke paleizen, waar het oog door den uitwendigen glans verblind wordt.
Het maatschappelijk leven levert in dat opzigt menigen misslag op. De geschiedenis is regtvaardiger. Zij brengt aan het licht, wat de wereld wel zou willen verbergen, wat menigeen den blos van schaamte aanjaagt, en wat
| |
| |
anders in een' nacht van duisternis verholen zou blijven. Zij wijst in het groote het kleine, maar ook in het kleine het groote aan.
‘Alsof dit niet te over bekend was, om er nu nog een boek, een roman, een novelle, of wat ge wilt, over te schrijven!’ Ei lieve, wat ik u bidde, sla het boek nog niet toe. Schort uw oordeel op tot ge met den schrijver zijn wereld in 't klein hebt rondgewandeld. Hij wil u niet vermoeijen met zijpaden, niet afmatten met het doorworstelen van kreupelhout. Menige rustplaats zult ge op den weg vinden, blijven we ook doorgaans in en bij het dorp, om het afgelegde pad nog eens te overzien, de ontmoetingen daarop nog eens in het geheugen terug te roepen, de voorbijgegane beelden nog eens ons voor den geest te stellen. En dan - als we van ons uitstapje zijn te huis gekomen en we niets van de reis hebben mede gebragt, dat we dáár gebruiken kunnen, dan..... maar ik zie, ge maakt u reeds gereed..... ook ik ben het, en haast mij u vooraf eenigzins op de hoogte te brengen van de lokaliteit der plaats, waar we heen gaan - van onze wereld in 't klein.
Ons dorp is in een gedeelte van Gelderland gelegen, dat niet druk werd bezocht. Vóór weinige jaren was het nog weinig bekend. De naam, dien het draagt heeft dan ook te weinig aanlokkelijks, om er sterk naar te doen verlangen. Heidendaal heet het. Of die naam moet afgeleid worden van de Heidens, die zich weleer hier ophielden, dan wel van het hei-achtige der streek, daarover verspreiden de oorkonden geen licht. Zooveel echter is zeker, dat het er thans geheel anders uitziet, dan vóór vijftig en zelfs vóór vijf en twintig jaren, toen men er meestal zwart-rieten daken zag, die van hout en steen bouwvallige voörpuijen en voor het meerendeel in want gevatte zijmuren dekten. Maakten de woningen van den schout, den predikant en een enkelen gegoeden, neringdoenden burger ook al eene gunstige uitzondering, het geheel had voor den schilder veel, voor den bezoeker weinig aantrekkelijks. Aan het oosteinde van het dorp werd men echter verrast door een in digt geboomte verscholen
| |
| |
kasteeltje, dat op eene hoogte gebouwd, een niet onaangenaam uitzigt zou gehad hebben, als de toenmalige bewoner had kunnen besluiten eenige oude eiken en beuken te laten omhakken, en zoo aan het gezigt een vrijer speelruimte te gunnen. Doch misschien vreesde hij wel, dat, als een helderder licht op de vale muren scheen, de verwelooze boogramen, de ingewaterde goten, de ontelbare zwaluwennesten, de hier en daar met hoeken en kanten gelapte deur, en de verroeste ballustrade te veel in het oog zouden vallen en denkbeelden opwekken, die hem in de schatting der dorpelingen ligt een weinig zouden kunnen doen dalen. Van vreemdelingen, die de waarheid, hoe diep verborgen ook achter de somdere schaduw van het geboomte, misschien ontdekken zouden, had hij niet veel te vreezen; want de wegen, die op Heidendaal uitloopen, waren des winters bijna te slecht om te berijden, en des zomers door het zware zand moeijelijk te passeren.
Aan het oosteinde van Heidendaal zag het er echter toen reeds niet onbekoorlijk uit. De grond eerst golvend werd vlakker en, naar het plantenrijk te oordeelen, veel beter. In de verte aanschouwde men verscheiden goed onderhouden boeren-hofsteden, vruchtbare akkers, rijzig geboomte en lager af, vrij goede weilanden. De overlevering zegt, dat voor ruim honderd jaren niets dan barre heide gezien werd, waar thans eene halve dorpsbevolking welvaart en voorspoed geniet.
Als overal was ook hier de invloed van den vooruitgang niet achtergebleven, hij was er zelfs te merkbaarder naarmate men er meer ten achteren was. Wie Heidendaal thans bezoekt, zou het vroegere naauwelijks herkennen. De vorm van de kerk en den toren is echter dezelfde gebleven, ofschoon beiden er veel beter onderhouden uitzien, en het onlangs op nieuw vergulde torenvaantje en de nieuwe wijzerplaat van het herstelde uurwerk u in de verte tegenblinken. Het eenige waar gij over klaagt, al veert uw rijtuig nog zoo gemakkelijk, zijn de groote en ongelijkvormige keisteenen, waar het dorp in het langs mede bestraat is.
Heidendaal is nu geen afgelegen dorp meer. Van meer dan éénen kant is het langs goede en gebaande wegen te na- | |
| |
deren. Als gij den gemac-adamiseerden weg inslaat, dien gij ter linkerzijde van een' der voor weinige jaren nieuw aangelegde straatwegen in de provincie aantreft, dan behoeft ge geen half uur te rijden om aan het logement af te stappen, dat de vroegere herberg aan den ingang van het dorp heeft vervangen. De weg is u niet lang gevallen wegens de afwisseling, die ge er thans op ontmoet. Kronkelt hij zich eerst door akkers met golvend graan bedekt en bouwlanden, die in de laatste jaren pas ontgonnen zijn, weldra voert hij u langs den zoom van nieuw aangelegde bosschen van akkermaal- en opgaand-hout. En naauwelijks hebt gij dezen achter den rug, of uw oog weidt over eene ruime vlakte, die voor een gedeelte nog wel uit heidevelden bestaat, maar toch door de nijvere hand des landmans van jaar tot jaar binnen engere grenzen wordt beperkt.
Van hier hebt ge een schilderachtig gezigt op het dorp, dat, door een zonnestraal verlicht, u vriendelijk schijnt uit te noodigen om er een wijle te vertoeven. Maar vooral valt u in het oog een bevallig gelegen landhuis, dat in stijl en bouwtrant zijn lateren oorsprong verraadt. Het komt u voor niet ver van het dorp verwijderd te liggen en als gij het weldra voorbij rijdt, ziet ge, dat Landlust een vrij uitgestrekt landgoed is, dat, smaakvol aangelegd, fraaije wandeldreven schijnt op te leveren. Gij laat uw rijtuig even ophouden, en dan ziet ge, dat men van het buitenverblijf het uitzigt heeft op een fraaije eikenlaan, die een gothischen boog vormt, waardoor het zonlicht hier en daar heenvalt en aan welks einde gij een tooneelperspectief aanschouwt. Gij hadt wel lust met uw open rijtuig die schaduwrijke laan op te rijden, maar daar gij verneemt, dat zij achter het dorp om naar Heidendaal voert, wilt gij u liever straks op uwe wandeling in die allée verlustigen. Landlust zelf en het prachtig ijzeren hek, dat den toegang opent tot het ruim en luchtig gazon, ter wederzijde door welige heestergewassen en bloembedden ingesloten, draagt den stempel van Hollandsche netheid en keurigheid. Het gesloten huis, de met gras en onkruid bewassen paden laten u echter met niet weinig teleurstelling opmerken, dat het onbewoond is, en nog onaangenamer voelt gij u aangedaan, als gij verneemt, dat de ei- | |
| |
genaar onlangs gestorven is, en niemand u iets kan zeggen van het lot dat dit buitengoed te wachten staat. Die eigenaar was een oud Hollandsch heer, die het buitenverblijf aangelegd en het door aankoop van goede en woeste gronden van jaar tot jaar vergroot had. Reeds vroeg in de lente kwam hij buiten om er tot in den laten herfst te vertoeven, terwijl er des zomers altijd logeergasten waren, die niet weinig beweging en leven aanbragten. Met den naauwelijks onderdrukten wensch, dat het u mogt toebehooren, werpt gij er een' laatsten blik op, en na verloop van een paar minuten zijt gij aan het logement afgestapt.
Van hier hebt gij spoedig een gedeelte van het dorp overzien. Uw oog stuit door de breede straat, die aan het einde regts afslaat, op de kerk en den toren, dien ge een weinig over dwars ziet en wiens grootte gij dus ten naasten bij kunt berekenen. Over het geheel zien er de huizen, die echter niet vlak naast elkander staan, vrij goed uit; sommigen in de laatste jaren herbouwd, hebben zelfs een steedsch aanzien. Als het karakter van den burgemeester sympathiseert met zijne bevallige, helder groen geschilderde woning, dan moet hij wel een vriendelijk man zijn, die u gaarne genoegen doet. Al werd het u niet gezegd, gij zoudt het hoekhuis aan het einde der straat herkennen als het eigendom van den overleden ouden heer van Landlust, zoo Hollandsch ziet het er uit. De herberg het Zwaantje die er tegenover staat, doet nog aan het oude Heidendaal denken. Het ijzeren uithangbord laat nog altijd zijn vervelend geknars hooren van zijn verroeste hengsels op den ijzeren stang. Het schijnt wel altijd in beweging te blijven door den togt, die er heerscht in de nabijheid der kerk en op den hoek der straat, waar men steeds eene zuiging van den wind gewaar wordt. Het somber aanzien van de herberg met hare hoog geplaatste ramen en kleine ruiten, die het inzien van buiten belemmeren, schijnt nog weinig afschrikkends te bezitten voor de liefhebbers van het geestrijk vocht, die haar, als gij verneemt, daarom niet te minder bezoeken. Wat voor- of achteruit mogt zijn gegaan in deze streken, het contrast, dat uitwendige somberheid met inwendige geestverheffing in deze herberg steeds vormde, is hetzelfde
| |
| |
gebleven. Zoo min als de herberg, is de figuur van den waard veranderd, al is de zoon den vader ook opgevolgd. Grootvader en vader leven in den kleinzoon en zoon, die, als zij, even snapachtig met zijne bekende bezoekers, als norsch tegen vreemdelingen is. En al was het alleen om deze eigenschappen, gevoegd bij de weinige verandering, die hij in zijne kleeding in acht nam, - waardig was hij gekeurd door een rijken boer in de gemeente om zijn uitverkoren vertrouweling te zijn, met wien hij een contract scheen gesloten te hebben, om zich tegen alle nieuwigheden stijfhoofdig te verzetten.
Maar van wien is dat huis met dien vooruitstekenden gevel, dat vrij groot schijnt te zijn en ruimte voor vele bewoners schijnt te bevatten? Van den molenaar, is het antwoord, die het op speculatie gebouwd heeft en daar wel in geslaagd is. Hij heeft het gedeeltelijk verhuurd aan iemand, die de administratie heeft over eenige goederen, die én in de gemeente, én in de nabijheid gelegen zijn, en een' rijk heer toebehooren. In de wandeling wordt hij om zijne zonderlinge begrippen de philosoof genoemd.
Als ge denkt, dat de dorpstraat ten einde is, waar uw gezigt tegen de kerk stuit, dan hebt ge u vergist. Regts den hoek omgeslagen, ziet ge nog eene straat voor u, waar ge nog wel antiquiteiten van het oude Heidendaal aantreft, maar daaronder weinige nieuwerwetsche woningen bespeurt. Niet ver van de kerk ontdekt ge de school, een ruim en luchtig lokaal, met groote ijzeren vensters naar het oosten en westen, terwijl twee stevige zijmuren de warmte van het zuiden en de guurheid van het noorden afweren. 't Is blijkbaar eene vrucht van Heidendaals uitwendige hervorming. Men zou des meesters woning wel willen betrekken, zoo lief en vrolijk zij er met haren vruchtbaren, keurig onderhouden tuin uitziet, al had men minder lust om den gewigtigen post van dorpsschoolonderwijzer te bekleeden. Hij zelf, zegt men, werkt daar ginds op zijn land, wat hij, ijverig als hij is, meestal tusschen schooltijden doet. Nog een weinig verder en gij ontdekt achter de kerk de pastorij, die er niet onbevallig uitziet. Hoort gij wel, wat de jongen daar zegt, die u haar aanwijst, dat de menschen op Heidendaal zeer
| |
| |
gezond zijn, maar dat dit met den predikant het geval niet was, ofschoon hij zijn dienst wel waarnam en onlangs nog eene extra catechisatie had aangelegd. Hij was getrouwd, maar of hij twee of drie kinderen had, wist de jongen niet regt te zeggen. Gij wenscht den leeraar beterschap, terwijl u het huis van den doctor wordt aangewezen, dien ge driftig zijne woning verlaten ziet, terwijl hij niet kan nalaten, toch een paar keeren naar het vreemde gezelschap, dat Heidendaal bezoekt, om te kijken. Dat hij geen stilzittend leven heeft, kan men hem wel aanzien, maar vermoeden kunt gij het niet, wat u later ter oore komt, dat hij eene uitgebreide praktijk heeft en veel vertrouwen geniet, omdat hij het verdient.
Van lieverlede zijt gij het oostelijk einde van Heidendaal genaderd. In de verte wordt u de hofstede gewezen van den rijken boer, waar de waard uit het Zwaantje steeds den mond vol van heeft. Doch meer nabij u ziet gij het kasteeltje, thans Zandwijk geheeten. Van den ouden vorm heeft het veel behouden, maar het is zoo opgeknapt en hier en daar gemoderniseerd, dat het u voorkomt, als had men er zich op toegelegd om het ouderwetsche door eenige nieuwerwetsche versierselen aanlokkelijker te maken. De tegenwoordige eigenaar, die geen reden vond, om als zijn voorganger het voor het oog van den voorbijganger te bedekken en te verbergen, heeft de hakbijl vrij laten werken en van rondom zoovele openingen gemaakt, als hij noodig achtte, om zich aangename uitzigten te verschaffen. Gij vindt het echter, niettegenstaande deze veranderingen en verbeteringen een somber gebouw, dat noch antiek noch modern is, en gij kunt u niet begrijpen hoe er daar binnen genoegzaam licht komt door de weinige en langwerpige smalle ramen. Misschien verkiezen dit de bewoners ook niet, denkt ge, en met die gedachte vervolgt gij uwe wandeling.
Gij zijt, na een zijstraatje, waar u menige bouwvallige woning in het oog viel, ingeslagen te hebben, achter om het dorp gegaan en dus in de groote eikenlaan gekomen, die vóór Landlust ligt, en hebt u verkwikt onder de schaduw van dat trotsch geboomte. Het algemeen overzigt in den omtrek heeft u overtuigd, dat er behalve de schaduwrijke laan, die gij zijt afgekomen, zich weinige wan- | |
| |
delingen om Heidendaal bevinden. Wel loopen er goede voetpaden in allerlei rigtingen door akker en heide, van waar het uitzigt op het dorp niet onaangenaam moet zijn, maar lommer is er niet veel. Want breekt hier en daar ook een enkele groep populieren het vlakke verschiet, ge vindt er niet, wat elders Gelderlands bekoorlijke dreven opleveren. Het dorp bevalt u echter goed; de open ligging geeft er een vrolijk aanzien aan, terwijl het over eene kronkelende beek geslagen bruggetje aan den ingang van het dorp een goed effect maakt.
Door de betere wegen, die van den hoofdweg afgeleid naar naburige dorpen voeren, ziet men er van tijd tot tijd bezoekers, die er het genot van een' stillen landelijken dag zoeken. Is het bezoek van vreemdelingen niet geheel zonder invloed gebleven op den uiterlijken welstand van Heidendaal, de kastelein van het nieuwe logement, die er nog niet lang gewoond heeft, weet u niet te zeggen, of het evenzeer eene gunstige uitwerking op de beschaving der dorpelingen heeft uitgeoefend. Die Heidendaal vroeger gekend heeft, zou er, gelooven we, niet aan twijfelen, maar of de menschen er nu ook niet alleen wijzer, of ze ook beter geworden zijn, daar kan men onmogelijk over oordeelen, als men er een enkelen dag slechts vertoeft. Wie er belang in stelt, ons dorp meer van nabij te leeren kennen, die leze dit boek en doe er zijn voordeel mede.
|
|