namer zijn, dan dat die poging gelukken moge tot bevordering van het christelijk leven onder velen.
Er zijn bijna vier jaren verloopen, sedert de eerste uitgave en ik meen, dat uw vraag, waar ik in den aanvang van dezen brief van sprak, ook ten doel heeft: zult ge ook melding maken van wat er in dien tusschentijd is gebeurd en in betrekking staat tot uw boek? Wij waren het met elkander eens, om hier en daar, waar het noodig was, eene enkele verandering -- die ik hoop, dat verbetering zal zijn - te maken, doch overigens het werk in zijn geheel te laten.
Had ik een wetenschappelijk boek geschreven, ik zou niet stilzwijgend hebben mogen voorbijgaan, wat er op het theologisch gebied in dien tusschentijd is gewerkt, verwerkt; - ik had het oog moeten vestigen op den strijd, die gevoerd is, de schermutselingen, die hebben plaats gehad. Doch ik gaf resultaten van eigen onderzoek en nadenken, - resultaten van wat wij te zamen bespraken - en die toegepast op het christelijk leven en die toegankelijk gemaakt voor het christelijk gezin. Ik wensch niets liever dan door de wetenschap voorgelicht te worden, maar tot hiertoe heeft zij in mijne christelijke begrippen, wat hare praktische toepassing op het christelijk leven betreft, geene verandering gemaakt.
‘En boeken als: de Dageraad,’ en de daarmeê verwante verschijnselen, zult ge daarvan geen melding maken, nu zich hiertoe de gelegenheid aanbiedt?’ heeft men mij gevraagd. Ik geloof niet, mijn vriend, dat het noodzakelijk is of vrucht zou opleveren, om oude kost, in nieuwe schalen opgedischt, op nieuw in zijn ware gehalte te doen kennen. Enkelen mogen zich een oogenblik door mystificatiën en onbekookte redeneringen laten overrompelen, wees verzekerd, het