| |
| |
| |
V. Het toezigt.
Met vrijmoedigheid hebben wij ons afkeurend oordeel over de reglementen uitgesproken, die voorschrijven, hoedanig de toestand behoort te zijn van bijna veertig-duizend onzer medemenschen in Suriname. Maar tevens hebben wij aangetoond, dat die reglementen niet worden nageleefd, dat het even goed is, alsof zij niet waren geschreven; en reeds menigwerf gaven wij met een enkel woord te kennen, dat het gebrekkige toezigt van Gouvernementswege over de behandeling der slaven door hunne meesters daarvan oorzaak is. Al waren de voorschriften der reglementen ook zoo voortreffelijk, gelijk zij nu afkeurenswaardig zijn, dan nog zouden zij niet baten tenzij eene strenge, onpartijdige en voor hare taak berekende magt met het ten uitvoer leggen dier voorschriften belast is.
't Is waar, dat de regering van Suriname, volgens de bevelen des Konings, de beschermster der slaven behoort te wezen. Artikel 72 van het Reglement op het beleid der regering in de kolonie Suriname, vastgesteld bij 's Konings besluit van 9 Augustus 1832 no. 89, is inderdaad treffend en schoon. ‘De slavenbevolking’ zoo luidt het, ‘wordt aan de bijzondere bescherming van de koloniale regering aanbevolen. Zij zal steeds de doelmatigste middelen aanwenden, om,
| |
| |
voor zoo verre zulks, zonder inbreuk op de regten der eigenaren en zonder de rust en veiligheid der koloniën in de waagschaal te stellen, geschieden kan, den toestand der slaven te verbeteren en derzelver welzijn bevordelijk te zijn.’
Zoo luidt het voorschrift. En toch, in weêrwil van dat voorschrift, schijnt de koloniale regering slechts de roeping te kennen, om de slaveneigenaars in het bezit van hunne negers en hunne willekeurige beschikking over het ligchaam en de ziel dier ongelukkigen, te handhaven en te rugsteunen. Zoo schijnt het; want wat is de uitkomst van die ‘doelmatige middelen,’ die zij moet aanwenden, ‘om den toestand der slaven te verbeteren en hun welzijn te bevorderen?’ Wij kennen niets anders, dan de beide reglementen, die in 1851, dus negentien jaren later, zijn afgekondigd. Toen eerst zijn wettelijke bepalingen vastgesteld omtrent de wijze, waarop de slavenhouders hunne slaven behooren te voeden, te kleeden, te straffen en te laten werken. Tot dien tijd voorschriften, barbaarscher dan de geschiedboeken van eenig land kunnen aanwijzen, of geene regelen hoegenaamd; tot dien tijd de slaven geheel aan de willekeur hunner meesters overgelaten. Toen eerst voorschriften, maar die alléén het belang der meesters beschermen. Toen eerst voorschriften, maar zonder eenigen invloed, omdat de krachtige hand ontbreekt, die de overtreders aanwijst en de schuldigen vervolgt en straft.
De hoofdpersoon, aan wien, in Suriname, de onmiddellijke zorg is opgedragen voor de huishoudelijke belangen der kolonie, onder welke speciaal de belangen der slaven genoemd worden, is de Gouverneur. Van dien ambtenaar, de eenige, die misschien onpartijdig boven de vrijen en slaven staat, zou men met grond een onafhankelijk en regtvaardig oordeel over de negerbevolking mogen verwachten. Maar die Gouverneur kan natuurlijk niet álles weten. Hij moet organen hebben, waardoor de gebeurtenissen ter zijner
| |
| |
kennis komen. Een enkel man, wien zulk eene uitgestrekte magt wordt toevertrouwd, kan niet alles in persoon onderzoeken en navorschen, niet tot de geringste bijzonderheden van zijn bestuur doordringen, niet van alles, wat in zijn gebied voorvalt, zich met eigen oogen overtuigen. Hij moet voorgelicht en ondersteund worden in de uitoefening zijner hooge en gewigtige, maar moeitevolle en zware taak. Daartoe strekt in de eerste plaats de koloniale raad.
Dat kollege is zamengesteld uit den prokureur-generaal, den administrateur van financiën en ‘zes van de aanzienlijkste ingezetenen, zijnde gedeeltelijk grondbezitters in de kolonie woonachtig en gedeeltelijk vertegenwoordigers van afwezige grondbezitters.’
Ziedaar zes eigenaren of administrateurs van plantages eerste raadslieden van den Gouverneur! Zijn zij onpartijdig wanneer het slaven geldt? Zij zijn eigenaren van slaven; zij zijn sedert jaren gewoon aan de wijze waarop de slaven in Suriname worden behandeld; zij hebben belang bij de hoegrootheid der taak, die den slaven mag worden opgelegd en de hoeveelheid voedsel, die hun moet worden gegeven; zij hebben belang bij de handhaving der magt, die de meesters tot dus ver op de slaven bezaten; zij hebben belang bij de voortdurende ondergeschiktheid, lijdelijkheid en onderwerping der slaven, die, volgens het algemeen gevoelen in Suriname, ondermijnd wordt en gevaar loopt, wanneer slaven tegenover hunne meesters in 't gelijk worden gesteld. Wij willen veronderstellen, dat nimmer administrateurs in den kolonialen raad zitting hebben gehad, als wij in dit boek hebben leeren kennen, zonder echter op ons te nemen die veronderstelling te verdedigen als zij bestreden wordt; wij nemen aan, dat alleen de voortreffelijksten der ‘vertegenwoordigers van afwezige grondbezitters’ in dat hooge kollege zijn opgenomen; maar 't waren toch menschen, die zich onmogelijk van de heerschende denkwijze en vooroordeelen der kolonie geheel konden
| |
| |
losrukken, die hun eigen belang en 't geen zij daarvoor hielden niet zoo gansch en al op zijde konden zetten. Is het te verwachten, dat zulke menschen over slaven en slavernij zullen oordeelen als zij, die geene slaven bezitten, zoo onpartijdig, zoo belangeloos, zoo regtvaardig?
De Gouverneur is verpligt, het advies van den kolonialen raad in te winnen, zoo dikwijls er nieuwe wetten, reglementen of bepalingen voor de kolonie Suriname door hem noodig worden geacht. Kan hij er op rekenen, altijd een advies te zullen vernemen, dat op waarheid en regt steunt, zoo dikwijls het slaven geldt? De Gouverneur heeft de bevoegdheid dit advies te vragen, wanneer hij in gewigtige zaken, tot zijne uitvoerende hoedanigheid betrekking hebbende, de voorlichting en raadpleging van den kolonialen raad mogt begeeren. Kan hij er van verzekerd zijn, dat die eigenaren en administrateurs de slavernij, in zulke gevallen, niet van de schoonste zijde zullen voorstellen, dat zij de misbruiken, waarover zij moeten adviseren, niet zullen vergoelijken en bedekken, dat zij ieder verzet of ongeregeldheid der negers, hoe ook door de handelingen der slavenhouders geprovoceerd, niet altoos als eene vreesselijke en onvergefelijke misdaad der slaven zullen voorstellen?
De zes ingezetenen, eigenaren en administrateuren van plantages, die tot den kolonialen raad behooren, moeten den ouderdom van vijf-en-twintig jaren bereikt hebben, gedurende ten minste twee jaren in de kolonie hebben gewoond en mogen den Gouverneur tot in den derden graad van bloedverwantschap of zwagerschap niet bestaan. Jaarlijks treedt een hunner af, maar hij is dadelijk weder benoembaar. De benoeming geschiedt door den Gouverneur, onder nadere goedkeuring des konings, uit eene nominatie van drie personen, hem door den raad aangeboden.
Gij ziet, dat de ingezetenen tot dus verre geen invloed hebben op de zamenstelling van den kolonialen
| |
| |
raad. In het reglement op het beleid der regering, dat de Minister van Koloniën, een paar jaren geleden, aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft aangeboden, deed hij het voorstel, om aan de vrije ingezetenen daarop eenen krachtigen invloed te geven, door regtstreeksche verkiezing der leden van dien raad.
Zoodra alle ingezetenen van Suriname vrij zullen zijn, behoort, naar mijne meening, dit regt aan die ingezetenen verzekerd te worden. Wij zijn voorstanders van het stelsel, door den Minister van Koloniën in zijn aan de Tweede Kamer ingediend wetsontwerp op het beleid der regering in West-Indië nedergelegd. Maar zoo lang Suriname's bewoners in twee afdeelingen zijn gesplitst, waarvan de eene, de meerderheid, aan de willekeur van de andere, de minderheid, is prijs gegeven; zoo lang de emancipatie der slaven niet heeft plaats gehad, zullen wij elke uitbreiding van burgerschapsregten bestrijden, elke versterking van den invloed der ingezetenen op het bestuur trachten te verhinderen.
Het Gouvernement is, in dezen staat van zaken, behoort althans te zijn, de scheidsman, de regter tusschen de minderheid en de meerderheid, tusschen de vrijen en de slaven, tusschen de verdrukkers en verdrukten. Het Gouvernement behoort de laatsten tegen de eersten in zijne bescherming te nemen.
Maar naarmate gij nu aan de vrijen meer invloed verleent op de handelingen van dat Gouvernement, naar die mate geeft gij de slaven prijs aan de willekeur hunner heeren.
Tot dus verre heeft elke poging, om de slaven te emanciperen, schipbreuk geleden vooral op den onwil der slavenhouders. Hoe vele jaren hoort gij niet reeds het oude bekende: ‘wij keuren de slavernij af, maar wij willen geene plotselinge vrijverklaring; wij willen emancipatie, maar langzaam en voorzichtig; wij willen eerst de negers voorbereiden tot de vrijheid!’ Zoo heeft men gesproken. Wat heeft men gedaan? Niets,
| |
| |
volstrekt niets! Zoo spreekt men nog, zoo zal men blijven spreken - en ondertusschen blijven die veertig-duizend ongelukkigen slavenketenen dragen. Zoo zal men blijven spreken, tenzij eene krachtige en moedige hand tusschen beide mogt komen en handelen; tenzij een Minister van Koloniën, met eene vaste overtuiging, eenen onverzettelijken wil en eene grondige kennis, niet meer over de zaak spreke maar de handen aan het werk sla.
Maar wilt gij nu dien invoed, die elke poging tot emancipatie deed mislukken, nog versterken door zijne werking op het bestuur te vergrooten? Wilt gij aan die vrijen, die vijandig staan tegenover de slaven, nog grooter magt geven over de toekomst der slaven? Gelooft gij niet, dat daardoor de emancipatie, nu reeds door hunne werking bemoeijelijkt, volstrekt onmogelijk zal worden?
Thans worden de leden van den kolonialen raad door het Gouvernement benoemd; dat kan ten minste eene keuze doen uit zulke administrateurs en eigenaren, die jegens de slaven het minst partijdig en onchristelijk gezind zijn. Moesten de ingezetenen kiezen, zij zouden bij uitsluiting, althans bij voorkeur, hen benoemen, die de vermeende regten der slavenhouders zouden verdedigen tegen elke inbreuk, ook van menschelijkheid en christendom, die de slavernij zouden willen handhaven ten eeuwigen dage.
De koloniale raad, gelijk die thans is zamengesteld, geeft weinig waarborgen voor de uitoefening van eenen onpartijdigen invloed op den Gouverneur, wanneer, het slaven geldt. Is het met die van de overige ambtenaren, welke den landvoogd omgeven, beter gesteld? Wij gelooven het niet. Zou de algemeen in Suriname heerschende geest hen op den duur zelfstandig laten? En bovendien bijna allen zijn op de een of andere wijze aan de plantages verbonden, en in hunne belangen ten opzigte van slaven niet vrij. Velen bezitten zelven slaven. Een ander is de schoonzoon van een slaveneigenaar.
| |
| |
Een derde heeft vrienden of betrekkingen, die bij eene verbetering van het lot der negers of hunne emancipatie schade zouden lijden. Zij zijn niet meer onafhankelijk in hun oordeel, en, welke voortreffelijke menschen zij mogen wezen, wanneer het de negers geldt, deelen zij in de gewone zienswijze, die in de kolonie epidemisch schijnt te zijn.
Intusschen, zult gij zeggen, blijft altoos de kans bestaan, dat de Gouverneur, als hij enkele malen eene inspectie-reis doet, uit eigen oogen zien zal. 't Is waar, zij bestaat, maar zij is zeer gering. Komt gij of een ander op eene plantage, dan zal men geene moeite aanwenden, om 't geen er voorvalt te verbergen. Maar komt er zulk een hoog geplaatst persoon als de landvoogd, dan zijn er duizend middelen, om hem de zaken zoo voor te stellen, als men 't liefst heeft, dat zij gezien worden. De werkzaamheden worden voor dien dag op die wijze geregeld, dat ieder moet verklaren, dat zij buitengewoon ligt zijn. De slaven, die in wonden en lidteekenen in 't oog vallende bewijzen dragen van ondergane mishandelingen, worden tijdelijk verwijderd of met een kleedingstuk versierd, dat de dijen bedekt. Nog een zeker werkend middel bezit men, om de gelaatstrekken der slaven te verlevendigen, hen in eene opgeruimde stemming te brengen en hun 't voorkomen van gelukkige menschen te geven, 't Grootste genoegen van de negers is de dans. Welnu, men geeft hun eene ‘baljaarpartij’ of een ‘doe’, dat is, men veroorlooft hun een vrijen dag, om die uitspanning te genieten. Wil men 't hun bijzonder aangenaam maken, dan voegt men er een ‘switi moffo’, eene extra uitdeeling van wat bakkeljaauw of gezouten vleesch bij. Zij zijn als de kinderen; alle smart is vergeten en ieder, die 't niet beter weet, meent de gelukkigste menschen der wereld te zien.
Gedurende den tijd, dat prins hendrik de kolonie Suriname met zijne tegenwoordigheid vereerde, gaf men eens zulk een ‘doe.’ Gelijk gewoonlijk bij zulke
| |
| |
plegtige festiviteiten, was er voor de negers eene danszaal opgerigt. Zij was geplaatst op een der tuinen en zaâmgesteld uit wat ruw, rondhout of sparren, die men op eenigen afstand van elkander in den grond had gestoken. Een zeil was daarover heen gespannen, zoodat het vertrek aan alle zijden open maar boven gedekt was. De vloer, waarop gedanst werd, bestond uit de aarde, die men zoo veel mogelijk effen had gemaakt. Aan den binnenkant was de zaal met vele vlaggen behangen, en zij werd verlicht door eenige zoogenaamde klok-lantarens.
De dansers zijn nooit meer dan één paar tegelijk, die van tijd tot tijd worden afgewisseld. Ook muzijk luistert het feest op. Zij wordt door zeer eenvoudige instrumenten voortgebragt. Twee of drie negers kloppen met stokjes op eene plank, geaccompagneerd van eene soort van trom, uit een hollen boom vervaardigd, over welks ééne uiteinde een beestenvel is gespannen. Het instrument gelijkt veel naar een houten scheepspomp. Door de negerinnen, die om de danszaal geschaard staan, wordt onophoudelijk bij deze muzijk gezongen. De zang is zeer eenvoudig en eentoonig, maar de woorden, die zij zingen, hebben altijd eenige beteekenis. 't Zijn woordspelingen of zinspelingen op 't een of ander voorval; somtijds is het bittere ironie, dikwijls zijn 't klaagtoonen; alles afhankelijk van de omstandigheden of van de gemoedsgesteldheid der slavinnen. Niet zelden zijn het geestige zetten, korte en krachtige uitdrukkingen, iets waartoe de taal bijzonder geschikt is. Dezelfde woorden en zangtoonen worden onafgebroken eenige uren lang herhaald.
Prins hendrik, door den Gouverneur begeleid, zag met belangstelling naar dit vreemde schouwspel. Hij vatte natuurlijk den zin niet van het lied, waarvan de toonen hem in de ooren klonken, en hij verkeerde in dat opzigt in 't geval van de meeste blanken, die zulke feesten bijwonen. Bijna niemand hunner stelt zoo veel belang in de scherts en den geest der slaven,
| |
| |
dat zij die uit hunne geïmproviseerde zangen trachten te begrijpen. Ook de Gouverneur begreep waarschijnlijk niet, wat de negers zongen; maar al had hij het begrepen, dan nog zou hij het den prins niet hebben uitgelegd, want weet gij wat zij zongen? De zang was regelregt tot hem, den begeleider van den vorst, gerigt, en luidde, in onophoudelijke herhaling, aldus:
Yoe moessie sorrie hin da ogrie toe!’
De letterlijke vertaling dezer eenvoudige woorden, maar voor de slaven, voor den Gouverneur en voor alle Surinamenaars, indien zij ze verstonden, vol zin en beteekenis, zou op deze wijze kunnen worden uitgedrukt:
‘Gij laat hem al het mooije zien,
Gij moest hem den leelijken kant ook laten kijken!’
Dat noem ik fijne ironie. Beschaafder, maar tevens scherper en snijdender kon het den Gouverneur moeijelijk verweten worden, dat hij eenzijdig was in zijne voorstellingen aan prins hendrik, gelijk de administrateurs en direkteurs der plantages weder op hunne beurt aan den Gouverneur, dewijl zij, op dergelijke festiviteiten, de slaven in eenen door danslust en vreugde opgewonden toestand, niet in hunne ware gedaante, lieten zien.
De tweede, of eigenlijk de voorname persoon, die als beschermer der slaven in Suriname zou kunnen optreden, is de prokureur-generaal, daar hij, als hoofd der regterlijke en administratieve policie, in 't algemeen verpligt is (blijkens het Verslag van den Minister over 1849) ‘tot de naauwkeurige handhaving van alle keuren, publikatiën en wetten, welke op de dagelijksche policie betrekking hebben, hetzij ze de veiligheid en gezondheid der ingezetenen, het behoud der openbare rust en de ongestoorde uitoefening van elks regten beoogen, hetzij ze met eenig ander onderwerp van algemeen welvaren in verband staan.’ Gij ver- | |
| |
onderstelt, dat onder die ‘ongestoorde uitoefening van elks regten’ ook de regten zouden behooren, die, hoe gering ze dan ook mogen zijn, in de reglementen aan de slaven worden toegekend. Gij hebt uwe hoop op dien ambtenaar gebouwd, dat hij althans de verdediger der verdrukten tegen de verdrukkers zal zijn; dat hij zal waken tegen de overtreding der koninklijke besluiten; dat hij zal zorgen voor de voeding der slaven overeenkomstig de voorschriften en tegen de mishandeling dier weerlooze menschen. Ook die verwachting is ongegrond. Met den besten wil, met het diepste besef zijner heilige verpligtingen, zou het den prokureur-generaal bijna onmogelijk zijn.
Vooreerst verzoek ik u in 't Verslag van den Minister eens na te gaan, wat zoo al de overige werkzaamheden zijn, die dezen ambtenaar zijn opgedragen. Ik zal er 't een en ander uit afschrijven.
‘De procureur-generaal is gehouden, de strenge hand te houden aan de koloniale verordeningen, welke ten aanzien van de reinheid en het onderhoud der straten, wegen en grachten, van de bruikbaarheid van waterloozingen, ter verhoeding van brand en andere algemeene onheilen, ter voorkoming van besmettelijke kwalen, en wat dies meer zij, in de kolonie bestaan.
‘Hij draagt zorg, dat de openbare markten op geene andere plaatsen worden gehouden, dan die daartoe bij verordeningen zijn aangewezen.
‘Hij heeft het toezigt over den ijk der maten en gewigten, en houdt de hand aan de deswege bestaande bepalingen.
‘Hij heeft het toezigt over de bakkers, slagers en andere neringdoende lieden, wier waren aan eenige zetting of prijsbepaling onderworpen zijn, en is uit dien hoofde verpligt, van tijd tot tijd te onderzoeken, of zij ingevolge deze zetting of prijsbepaling hunne waren leveren.
‘In het bijzonder is aan hem de bewaring en de handhaving van de rust en goede orde op de publieke wegen, straten en openbare plaatsen en derhalve het weren van alle ongeregeldheden, vechterijen, baldadigheden, zamenrottingen en wat dies meer zij, ten ernstigste opgedragen; en is aan hem te dien einde de bevoegdheid toegekend,. om de personen, welke zich daaraan schuldig maken, uiteen te doen drijven.
‘Hij moet een waakzaam toezigt houden over de boschuegers en Indianen, welke zich in Paramaribo bevinden, van de eene zijde zorgende, dat aan hen geenerlei leed geschiede, en dat men hen
| |
| |
in hunnen handel en wandel, zoo lang die niet strijdig is met de openbare orde of de regten van anderen, ongemoeid late, doch ook van de andere zijde, ernstig verhoedende, dat zij zich aan eenige daden schuldig maken, strijdig met de algemeene rust, orde en veiligheid.
‘De prokureur-generaal moet voorts in het algemeen zorg dragen voor het nakomen van al de wetten, plakaten, besluiten en verordeningen, wier handhaving vroeger was opgedragen aan den raad-fiskaal, den kommissaris van policie en den eersten wethouder.
‘De prokureur-generaal viseert alle scheepsmanifesten van inen uitklaring, doch laat zich, alvorens dit visum te stellen, exhiberen een door de respektive kapiteins geteekend extrakt uit de monsterrollen, ten einde te konstateren, welke schepelingen zij binnen de kolonie hebben aangebragt en welke zij weder met zich van daar vervoeren zullen.
‘Hij houdt een naauwkeurig register van al de in de kolonie aankomende en van daar vertrekkende personen, en zoekt zich bekend te maken met hun doorgaand gedrag en middelen van bestaan.
‘Alle aanvragen tot visscherspassen (vergunningen aan vrije personen, om voor den tijd van drie of zes maanden te visschen met open booten, “korjalen” genaamd, en bemand met gehuurde vrije personen of slaven), welke door of van wege het Gouvernement worden afgegeven, moeten door den prokureur-generaal worden geviseerd.
‘De prokureur-generaal ontvangt alle aangiften van het overlijden van slaven, die te Paramaribo sterven, en houdt daarvan een afzonderlijk register. Hij ziet toe, dat geene begrafenis van eenigen slaaf plaats hebbe, zonder dat hem daarvan alvorens de tijd en plaats zij bekend gemaakt.
‘Voor zoo verre de prokureur-generaal mogt oordeelen, dat de bestaande keuren of reglementen van algemeene of plaatselijke policie in een of ander opzigt aanvulling of verbetering mogten behoeven, of dat eenige nieuwe keur of wetsbepaling te dezen aanzien zoude moeten worden ontworpen, is hij gehouden zijne beschouwingen dienaangaande aan den Gouverneur voor te dragen.’.
Ziedaar eenige werkzaamheden, waartoe de prokureur-generaal, als hoofd der policie geroepen is. Bovendien oefent hij bij het geregtshof, bij het college van kleine zaken, bij de regtbanken van gedelegeerde heemraden en bij het militair geregtshof, het publiek ministerie uit. Daarbij is hij, gelijk wij zagen, lid van den kolonialen raad.
Gelooft gij, dat iemand, met deze werkzaamheden belast, de belangen der slaven zoodanig kan behartigen, als hunne exceptionele positie noodig maakt? Ge- | |
| |
looft gij, dat hij aan elke zaak tusschen eenen slaaf en zijnen meester dien tijd voor een kalm, onpartijdig, behoorlijk onderzoek zal wijden, welke door de zonderlinge en onnatuurlijke verhouding van beiden wordt vereischt? Gelooft gij, dat het hem mogelijk is, de talrijke aanvragen tot zwaardere straffen dan vijf-en-twintig zweepslagen nimmer in te willigen, dan nadat hij op goede gronden de overtuiging heeft verkregen, dat de slaaf het dubbelde of driedubbelde van die marteling verdient? Hij wordt bijgestaan door eenen luitenant van policie en verdere ambtenaren. Welnu de meeste zaken, die slaven betreffen, worden aan deze laatsten overgelaten.
Den prokureur-generaal ontbreekt het aan den noodigen tijd. Reeds dit is genoeg, om aan te toonen, dat hij geen verdediger der slaven kan zijn. Wij behoeven nu niet te onderzoeken, in hoeverre de betrekking van openbaar aanklager geacht mag worden de gewoonte mede te brengen, om altijd en overal schuld en misdrijven te zien, zoodat dezelfde persoon, die haar waarneemt, op hetzelfde oogenblik moeijelijk een onpartijdig regter kan zijn. Wij behoeven niet te vragen, of hij, die in Suriname met de handhaving der wet belast is, niet dikwijls, al is het ook tegen zijne overtuiging, verpligt wordt, in den geest der bestaande instellingen, tot verdrukking der slavenbevolking mede te werken. 't Is overbodig na te gaan, in hoeverre somtijds de personen, die het ambt van prokureur-generaal hebben vervuld, de algemeen te Paramaribo heerschende gewoonten volgden van vele schulden te hebben en traag in 't betalen te zijn, zoo dat zij bij de slaveneigenaars onder de verpligting van schuldenaars lagen. Dat alles kunnen wij in 't midden laten, nu 't gebleken is, dat dien hooggeplaatsten ambtenaar de tijd ontbreekt, om zich het lot der slaven behoorlijk aan te trekken.
Hoewel de prokureur-generaal aan het hoofd der policie is geplaatst, strekt hij zijne meer bijzondere
| |
| |
bemoeijingen slechts tot de stad Paramaribo uit. In de overige gedeelten der kolonie, of in de zoogenaamde divisiën, zijn de heemraden, en onder hen meer uitsluitend, de ‘burger-kapiteins’, met de handhaving der policie, elk in zijne divisie, belast.
Wie zijn deze ‘heemraden?’ In den regel zijn het de leden van den kolonialen raad; dus geene gouvernements-ambtenaren, maar eigenaren en administrateurs van plantages - slavenhouders! Hun werkkring is bepaald in het Reglement op de verdeeling der kolonie Suriname in distrikten, en ter verzekering der publieke rust en veiligheid in dezelve (Gouvernementsblad 1842, no. 3). Tot dien werkkring behoort ook de zorg, dat de slaven-reglementen stipt worden nageleefd. Artikel 13 van dat reglement is duidelijk: ‘krachtens de hun opgedragen kommissie, zijn heemraden met het oppertoezigt van het huishoudelijke beheer in de divisiën belast, en zorgen zij alzoo voor eene stipte naleving van alle wetten, publikatiën en verordeningen van inwendige policie, inzonderheid wat de behandeling van en goede orde onder de slaven betreft; zullende zij voornamelijk zorgen voor de stipte naleving der plantage-reglementen, voor zoo verre die reeds bestaan of eventuëel zullen worden uitgevaardigd’.
Met het toezigt over de stipte naleving der plantage-reglementen zijn alzoo belast de heemraden, dat is = eigenaren en administrateurs van plantages!
En onder dezen zorgen daarvoor meer uitsluitend de burger-kapiteins, bijgestaan door hunne ondergeschikte officieren.
Wie zijn wederom die ‘burger-kapiteins?’ Zij zijn bijna uitsluitend - direkteurs van plantages! Zij moeten zelfs ‘ten minste zes jaren het beheer over eene plantage hebben gevoerd!’
Wie zijn de luitenants? De blank-officieren der plantages!
Aan die burger-kapiteins = plantage-direkteuren wordt in artikel 34 van het Reglement op de verdee-
| |
| |
ling der kolonie Suriname in distrikten enz., het volgende voorgeschreven: ‘De burger-kapitein zal aan de eene zijde zorg dragen voor eene goede behandeling der slaven, en aan de andere zijde de hand houden aan eene beraden tucht en discipline over de negermagten; voornamelijk zorgende, dat de bestaande verordeningen, of het plantage-reglement, dat eventuëel zal worden uitgevaardigd, stiptelijk worde nageleefd; zullende hij verpligt zijn, daarvan te rapporteren, wanneer, door wien het ook zij, van hetzelve wordt afgeweken’.
Ziedaar het toezigt, dat over de behandeling der slaven op de plantages wordt uitgeoefend. Ziedaar de waarborgen voor de handhaving van het reglement.
Heemraden = administrateurs.
Burger-kapiteins = direkteurs.
Luitenants = blankofficieren.
De leden van den kolonialen raad hebben er belang bij, om de slavernij van Suriname in het schoonste daglicht te stellen en de bijna dagelijks plaats grijpende misbruiken op de plantages zoo veel mogelijk te bewimpelen - want zij zijn administrateurs of eigenaren van slaven.
Hebben diezelfde leden, wanneer zij als heemraden fungeren, een ander, meer vrij en onafhankelijk standpunt? of zullen zij, in weerwil hunner partijdige positie, onpartijdig handelen? zullen zij, ofschoon belang hebbende bij den gunstigen toestand der slavenhouders, toch de belangen der slaven verdedigen? De wetgever schijnt van dit denkbeeld te zijn uitgegaan, toen hij, eene meer dan Romeinsche deugd, eene volmaakte Christelijke zelfverloochening bij hen veronderstellende, hen niet alleen met de kontrole van anderen, die dezelfde belangen hebben als zij, maar ook van hunne eigen daden belastte.
Al de heemraden zijn eigenaars of administrateurs, sommigen beiden te gelijk; de meesten zijn met het oppertoezigt over onderscheiden plantages belast; an- | |
| |
deren voeren administraties te zamen met aan den kolonialen raad geheel vreemde personen. Hoe meer al die plantages opbrengen, des te voordeeliger voor hen. Weinig aan de slaven ten koste te leggen; de negers tot zwaren arbeid te dwingen, ziedaar de middelen, om die opbrengsten op te drijven. En nu moeten diezelfde heemraden het reglement van den Minister van Koloniën handhaven. Zij moeten zorgen, dat op hunne eigen plantages en die van anderen de voorgeschreven taken niet worden overschreden; dat de straffen niet zwaarder zijn, dan de administrateurs en direkteurs mogen opleggen, dat de woningen behoorlijk zijn ingerigt; dat de kranken, ouden en zwakken worden verzorgd. Dit alles is hunne taak.
Zij zijn tusschen hun belang en hun pligt geplaatst, gelijk misschien niemand meer, - vindt gij dan in hen eenigen degelijken waarborg? Zouden zij dan menschen zijn van zulk een buitengewone geestkracht, bovennatuurlijke zelfbeheersching, strenge zedelijkheid en zuivere menschenliefde, dat gij het oppertoezigt over de goede behandeling der slaven veilig aan hen kunt toevertrouwen? Kan de Minister, nu de zorg voor de handhaving van zijn reglement geheel in hunne handen is, eenig vertrouwen hebben, dat er alles toegaat gelijk het behoort? Zijt gij er gerust op, dat thans zulke verkeerdheden, wreedheden en gruwelen in uwe kolonie Suriname niet meer kunnen plaats grijpen, volk van Nederland! als gij in dit boek hebt gelezen, nu de heemraden = administrateurs waken, dat de administrateurs (die bij karige voeding en zwaren arbeid der negers te spoediger rijk zijn) zich houden aan de voorschriften van het reglement? Meent gij, dat zij niet zullen vreezen, de overtredingen van anderen aan het licht te brengen en te vervolgen, loopen zij ook gevaar, dat de hunne daardoor tevens bekend al zullen worden? Meent gij, dat zij geheel vrij zijn van de vooroordeelen en den heerschenden geest van Suriname? Dat zij een afschuw hebben
| |
| |
van de leer, dat de slaaf zich over de behandeling van zijnen meester niet mag beklagen? Dat zij niet instemmen met hen, die beweeren, dat, al worden den neger ook de noodzakelijkste levensbehoeften onthouden, al is hij ook het slagtoffer van mishandeling en wreedheid, de vrije nog altoos tegenover den slaaf gelijk moet hebben, ten einde de ondergeschiktheid van den slaaf en het zedelijk overwigt der vrije bevolking niet in de waagschaal te stellen? Zou hun gevoel van pligt sterker zijn, dan alle vooroordeel en eigenbaat?
En nu de burger-kapiteins, die, onder de heemraden, ‘zorg moeten dragen voor eene goede behandeling der slaven?’ zijn zij geen krachtige waarborg, dat de direkteurs der plantages de voorschriften der reglementen behoorlijk opvolgen? Ik behoef u alleen te antwoorden, dat deze burger-kapiteins voor verre weg het grootste gedeelte uit die direkteuren der plantages zelven worden gekozen. Zij kontroleren dus zich zelven en hunne vrienden. Bovendien herinnert gij u de afhankelijke positie waarin zij geplaatst zijn; hoe geheel hun lot in handen is van de administrateurs; hoe zij ieder oogenblik door dezen van hunne betrekking kunnen worden ontzet. En zij zijn niet alleen van de administrateurs hunner eigen plantage de blinde werktuigen, ook die van de anderen moeten zij ontzien. Immers al die administrateurs in Suriname maken één ligchaam uit, dat geen zijner leden ongestraft laat beleedigen. Verliest een direkteur den eerbied voor één dezer despoten uit het oog, dan haalt hij zich de vijandschap van allen op den hals.
Ziedaar de ambtenaren van het Gouvernement, die voor de handhaving der reglementen moeten waken. Zeggen wij te veel, wanneer wij die reglementen als niet geschreven beschouwen? Hebben wij geen regt ieder argument voor de goede behandeling der slaven van de hand te wijzen, dat aan de kontrole van zulke ambtenaren ontleend is?
|
|