| |
| |
| |
IV. Strafbedreiging tegen de vrijen.
Wij moeten nog enkele bepalingen van het reglement betreffende ‘de tucht’ wat nader toelichten. Uwe aandacht is ongetwijfeld gevallen op dat gedeelte van artikel 28, waar den slaaf het regt wordt gegeven, eene hem opgelegde straf te weigeren, en daarvan te appelleren. ‘Een slaaf,’ zoo luidt het, ‘weigerende de straf, hem door den gezagvoerder opgelegd, aan te nemen, zal niet van het werk geweerd maar daaraan gelaten worden; doch zal inmiddels van die zaak door den gezagvoerder aan den eigenaar of administrateur kennis worden gegeven, die daarin zal voorzien, zoo als hij vermeenen zal te behooren.’
- ‘Ziet gij? de slaaf is zoo weerloos niet als men het voorstelt. Hij behoeft zich aan eene straf, die hem wordt opgelegd, niet te onderwerpen, vóór hij in hooger beroep is gekomen. Is dat geen waarborg tegen overijling en onregtvaardigheid?’
Wij antwoorden zonder eenige omwegen: neen! dat is geen de minste waarborg.
Beschouw het artikel nog eens naauwkeurig. Op wien mag de slaaf zich beroepen? Niet op een regterlijk kollegie, niet op een regterlijk of Gouvernements-ambtenaar; maar op den administrateur of eigenaar der plantage. De neger mag zich over den
| |
| |
gezagvoerder beklagen bij den lastgever van dien gezagvoerder. Die lastgever moet regt spreken tusschen den direkteur en den slaaf. Wien zou hij gelijk geven? Vergeet bij de beantwoording dezer vraag niet de algemeene denkwijze in Suriname, dat door alle middelen het gezag der vrije bevolking moet gehandhaafd worden, en dat niets het gezag meer ondermijnt, dan wanneer men vrije personen tegenover slaven in het ongelijk stelt. Vergeet niet, dat de administrateur belang heeft bij de rust en orde der plantage, en dat daartoe het gezag van den direkteur moet geschraagd worden. De administrateur is een despoot, ook over den gezaghebber; hij is naijverig op zijne magt, ook tegenover den gezaghebber; maar als het de slaven geldt, dan zal hij die magt niet ligt anders toonen, dan in den geest van het reglement, dat is: dat hij de bevoegdheid heeft, om nog zwaarder, straffen op te leggen dan de direkteur.
En bovendien houden wij ons overtuigd, dat het lezen dezer bepaling menig direkteur, die zich de moeite heeft getroost van het slaven-reglement eens door te loopen, eenen glimlach zal hebben afgeperst. ‘Wat is dat!’ zoo riep er een in verbazing uit, ‘zie ik wel? Ja, waarlijk, het staat er: “Een slaaf, weigerende de straf, hem door den gezagvoerder opgelegd, aan te nemen”..... Maar denkt de man, die dat ding gemaakt heeft, dan waarlijk, dat een slaaf iets weigeren kan? 't Zou er mooi uitzien! En nog wel de straf weigeren, die de gezagvoerder hem oplegt! De schurken zouden ze altoos weigeren, als men daaraan maar voet gaf. Nu wij zorgen wel, dat zij niet weigeren kunnen, want de bastiaans raken hen, voor zij er om denken!’
Zou de slaaf wel weten, dat hij het regt heeft, om in hooger beroep te komen vóór hij de straf ontvangt? Zou hem dit artikel bekend zijn? Zou het gansche reglement hem bekend zijn? Is het in 't neger-engelsch vertaald? is er hem mededeeling van gedaan?
| |
| |
Volstrekt niet! Zijn er slaven, die weten wat er in staat, dan zijn zij er toevallig achter gekomen.
Wij gelooven niet, dat er vele voorbeelden zijn van van slaven, die geweigerd hebben de straf te ontvangen; maar nog minder van direkteuren, die aan deze weigering, naar het voorschrift van het reglement, gevolg gaven.
Er wordt wel eens door slaven bij den administrateur geklaagd, maar nadat zij de straf hebben ondergaan. Als zij die geduldig hebben geleden en voor verdere mishandelingen vreezen, dan klagen zij wel eens. Is er geen kans dat de administrateur spoedig op de plantage zal komen, dan wagen zij het, naar Paramaribo te gaan en zich bij dien ‘gran masra’ (grooten heer) te vervoegen. Maar die het eens gedaan heeft, zal het meestal voor de tweede maal niet ligt weder doen, want er zijn honderd kansen tegen een, dat hij in 't ongelijk wordt gesteld. Vooreerst is het reeds eene verregaande ‘brutaliteit,’ te veronderstellen, dat een direkteur tegenover zulk een verachtelijk wezen, als een slaaf is, ongelijk kan hebben. Er zijn administrateurs, bij wie deze overtuiging zoo diep is gevestigd, dat zij tot stelregel hebben aangenomen, om den neger, die het waagt zich te beklagen, met het dubbelde der eerste kastijding te corrigeren. Maar bovendien veronderstel eens, dat de slaaf bij eenen administrateur, die andere beginselen heeft (gelijk er Gode zij dank! nog zijn), inderdaad regt verkrijgt; veronderstel, dat den direkteur 't verkeerde zijner handelwijze wordt onder 't oog gebragt; hoe zal de slaaf door dezen ontvangen worden, als hij op de plantage terugkomt? wat zal er dan zijn lot zijn? welke behandeling heeft hij, na die overwinning, van zijnen direkteur te verwachten?
De administrateuren kunnen, volgens artikel 29, het dubbelde der straffen opleggen, waartoe de direkteur de bevoegdheid heeft. Zij mogen dus aan mannen
| |
| |
vijftig, aan vrouwen dertig, aan jongens tusschen veertien en zestien jaar dertig en aan meisjes van dienzelfden ouderdom twintig zweepslagen laten geven. Maar ook dat erkent het reglement niet in alle gevallen als eene voldoende straf wegens ‘ongehoorzaamheid, opzettelijken onwil in het werken, of andere ongeregeldheden en vergrijpen.’ Als de administrateuren of eigenaren van oordeel zijn, dat de slaven eene nog ‘ernstiger correctie’ verdienen, dan kan de prokureur-generaal tot eene zwaardere straf autoriseren. Wordt die autorisatie verleend, dan spelen de tamarinde-roeden eene vreesselijke rol. Wordt zij verleend, dan ontvangt de prokureur-generaal, gelijk voor dezelfde autorisatie, ten opzigte van privé-slaven, tot belooning voor zijne moeite één gulden. Wordt die autorisatie niet verleend, dan is dat eene winstderving voor dien hoogen ambtenaar. Ook hier weder is hij dus geplaatst tusschen zijn voordeel, als hij den slaaf laat straffen, en zijne schade, als hij hem vrijspreekt.
Dit vooral is in ons oog een zeer onzedelijk beginsel. En toch is het onlangs vernieuwd. Ziehier de resolutie, waarbij die vernieuwing plaats had.
De Gouverneur der Kolonie Suriname:
Gelezen hebbende eene missive van den Minister van Koloniën, dd. 15 Mei ll. La B. No. 12/79, inhoudende magtiging, om als nog, door opname in het Gouvernementsblad, aan het publiek de noodige kennis te doen dragen van de daarbij bedoelde wijzigingen van het tarief van emolumenten van den prokureur-generaal en de aan dezen hoofdambtenaar toegevoegde beambten van policie, zoodanig als voorloopig bij Gouvernements-resolutie van 4 December 1848, No. 1549 was bepaald geworden; komende die wijzigingen hierop neder, dat voortaan zal kunnen worden berekend:
a. |
Door het hoofd der policie: |
|
|
Voor het arrest en ontslag van een slaaf, in stede van ƒ4 en ƒ2, als bij het Tarief van emolumenten (Publikatie van 1828, No. 29) bepaald is |
ƒ1.00. |
|
Voor een, na onderzoek der zaak te geven, speciaal verlof tot afstraffing van slaven, in de plaats van ƒ4, volgens het opgemeld tarief bepaald, de som van. |
ƒ1.00. |
b. |
Door de ondergeschikte agenten en dienaren: |
|
| |
| |
|
Voor het ontvangen en bewaren van een slaaf, welke in custodie overnacht |
ƒ0.50. |
|
Voor het begeleiden heen en weder van ter custodie verwezen slaven, als hunne dienst daartoe begeerd wordt, 50 cent,- komende daarmede te vervallen de emolumenten van ƒ2 en ƒ1, wegens het overnachten van gearresteerde of ter custodie opgesloten slaven. |
|
Den Kolonialen raad gehoord,
Heeft goedgevonden en verstaan:
Alsnog de vorenstaande wijzigingen te brengen ter kennis van het algemeen, door opname van deze resolutie in het Gouvernements-Advertentieblad en in het Gouvernements-blad.
Paramaribo, den 13 September 1852.
De Gouverneur voornoemd,
O. VON SCHMIDT AUF ALTENSTADT.
Ter ordonnantie van den Gouverneur,
De waarn. Gouvernements-Secretaris.
A. KIKKERT SCHOTBORGH.
‘Maar meent gij dan,’ zal men vragen, ‘dat een prokureur-generaal, voor eenen ellendigen gulden, eene onregtvaardigheid zal begaan?’ Ik antwoord: neen! Ik neem aan, dat die hooge ambtenaren zich niet bewust zijn, ooit tot het straffen van eenen neger autorisatie te hebben verleend, alleen om dien gulden te verkrijgen, die hun dan te beurt valt. En toch wenschte ik, dat hij nimmer tusschen de toestemming en een gulden aan den eenen kant - en de weigering en niets aan den anderen kant, geplaatst was. Toch wenschte ik voor de eer van het Nederlandsche Gouvernement, dat het nimmer zulke ‘emolumenten’ had toegestaan.
Wat ik wilde? Ik wenschte, dat men den prijs, door de slavenhouders voor eene ‘ernstige correctie’ hunner slaven te betalen, niet verminderd maar aanzienlijk verhoogd had. Die som had men echter niet ten voordeele van den prokureur-generaal en de ondergeschikte dienaren en agenten der policie moeten bestemmen, maar ze in 's lands kas doen storten.
Vooral de artikelen 32, 33 en 34 verdienen onze aandacht. Reeds meermalen spraken wij van privé- | |
| |
slaven, die uit Paramaribo naar de plantages gezonden worden. Ook dat is op zich zelf reeds eene straf en eene zware straf. ‘De stads-slaaf,’ zegt de heer lans, ‘ziet op den plantage-slaaf neder, als de burger op den boer.’ Neen 't is veel erger. Het leven van den privé-slaaf in Paramaribo, hoe ongelukkig en beklagenswaardig ook, is nog verre te verkiezen boven het lot van den plantage-slaaf. En toch heeft de eigenaar te Paramaribo de bevoegdheid, niet alleen om den neger, die zich in zijne oogen schuldig heeft gemaakt aan eenig vergrijp, naar eene plantage te verbannen, maar ook, om zijnen slaaf als hem dit voordeeliger uitkomt, aldaar te verhuren.
Als de privé-slaaf zich nu op de plantage bevindt, dan wordt hij, volgens artikel 32, in alles gelijk gesteld met de slaven van het effekt. Hij, die aan den veldarbeid nimmer gewoon was, moet dus hetzelfde werk verrigten als de negers, die er van der jeugd af bij zijn groot gebragt. Dezelfde taak, die dezen reeds zwaar genoeg valt, wordt op zijne schouders gelegd. Is het wel te veronderstellen, dat hij ze ooit op den bepaalden tijd gereed zal kunnen hebben? Maar dan ook worden dezelfde strafoefeningen op hem toegepast, die den plantage-slaaf bedreigen. In Paramaribo was hij toch nog door eenige kontrole tegen al te gruwzame mishandeling beschermd, maar nu in 't geheel niet; nu is hij weerloos aan de willekeur van den bastiaan overgeleverd, die nog minder reden heeft, om hem te sparen, dewijl hij ook door de slaven als een vreemdeling beschouwd wordt.
't Is voorwaar niet te verwonderen, dat men dit verzenden van stads-slaven naar de plantages, 't welk vele eigenaren alleen uit winstbejag doen, tevens tot eene straf heeft verklaard. En zoodanige verbanningen hebben menigwerf plaats. Niet zelden doet men het, om 't een of slagtoffer der wreedheid van zijnen heer aan het oog der wereld te onttrekken. Wij hebben daarvan vroeger reeds voorbeelden medegedeeld. Som- | |
| |
tijds geschiedt het ook, om slaven, die van een niet te bewijzen misdrijf verdacht worden, te verwijderen.
Ook vrouwen deelen in ditzelfde lot; ook zij worden dikwijls uit Paramaribo naar de plantages verbannen; ook zij, die voor huisselijke diensten of vrouwelijke handwerken waren opgevoed, moeten dan veldarbeid verrigten. Dan biedt de prostitutie haar het eenige middel aan, om haren toestand te verbeteren. Hare handen staan natuurlijk verkeerd voor de taak, die haar wordt opgelegd. Als zij zich dan aan de bastiaans ten beste geven, kunnen zij de zweepslagen ontgaan, die anders hare ligchamen misvormen.
Een mijner vrienden vond op eene plantage de slavin sylvia, die door hare meesteres, mevrouw eliza, derwaarts was verbannen, om daardoor de mishandelingen, te verbergen, die de ongelukkige ondergaan had. Hij zag dat schoone, bevallige meisje nu terug als een diep gevallen, onteerd, zedeloos schepsel!
Maar er komen in het reglement ook strafbepalingen voor tegen hen, die hunne bevoegdheid tot het straffen van slaven overschrijden. Volgens artikel 36 wordt die overschrijding gestraft met eene boete van ƒ100 tot ƒ300, en wanneer zij, door verzwarende omstandigheden, in mishandeling mogt ontaard zijn, zal dit als feitelijk geweld aangemerkt en als zoodanig gestraft worden.
Wij hebben gezien, dat dit reglement de plantageslaven nog veel meer aan de willekeur hunner meesters prijs geeft, dan de privé-slaven - en nu is eene geldboete van hoogstens ƒ300 de straf, die kan worden opgelegd, wanneer een direkteur, in plaats van vijf-en-twintig zweepslagen, waartoe hij de bevoegdheid heeft, den slaaf er honderd of een paar honderd laat toebrengen. Bijna dagelijks wordt het reglement, ook met betrekking tot de straffen, overtreden, want er is geen toezigt dat zijne voorschriften handhaaft; maar wanneer het, in weêrwil dezer gebrekkige kontrole, een enkele maal gebeurt, dat de overschrijding
| |
| |
van de bevoegdheid tot straffen gekonstateerd wordt, dan komt er de overtreder met eene boete van ƒ100, hoogstens ƒ300 af. Als van den slavenhouder, die in de afgelegen en eenzame streken, waar hij zijn verblijf heeft, duizendmalen het reglement overtreedt, zonder dat het hem bewezen kan worden, eindelijk een enkele maal aan het licht komt, dat hij eene slavin, in plaats van door vijftien zweepslagen, door tweehonderd heeft gepijnigd en gefolterd; als 't bewezen wordt, dat die marteling alléén haren oorsprong nam uit de walgelijkste onzedelijkheid en de verachtelijkste wraak; - dan wordt zulk een monster gestraft.... met eene geldboete!
Of verwacht gij veel van die bedreiging, dat wanneer, door ‘verzwarende omstandigheden’, de magtsoverschrijding in mishandeling mogt ontaard zijn, de straf zwaarder zal wezen. Wat zijn verzwarende omstandigheden? Daar zweep- en roede-slagen geoorloofd zijn, zal het, zoo lang geen verminking heeft plaats gehad of het leven niet in gevaar is gebragt, wel altijd moeijelijk te bewijzen zijn, dat er inderdaad mishandeling plaats had.
Ook artikel 17, ofschoon dagelijks de overtredingen plaats grijpen, waartegen het gerigt is, wordt bijna nimmer toegepast. ‘Het straffen van slaven’, zoo luidt het, ‘door anderen, dan die daartoe de bevoegdheid hebben, of met andere strafwerktuigen dan bij dit reglement is toegestaan, wordt beschouwd als feitelijk geweld.’ Dagelijks worden, op de plantages, slaven gestraft door anderen, dan die daartoe de bevoegdheid hebben. ‘De blank-officieren mogen’, volgens artikel 31, ‘in geen geval eenige straf opleggen’, en zij doen het toch. De bastiaans behooren alleen de instrumenten te wezen, waardoor de straf, die de direkteur of administrateur uitspreekt, wordt toegepast; en de bastiaans brengen dagelijks uit eigen beweging zweepslagen toe!
Eindelijk kent artikel 38 aan den regter de be- | |
| |
voegdheid toe, ‘om gezagvoerders, eigenaren en administrateuren van plantages, die hun gezag doorgaand misbruiken, ongeschikt te verklaren, om eenig opzigt over de slaven te voeren, en aan hen het gezag daarover te ontnemen.’ Daar aan 't getuigenis van slaven tegen hunnen meester in regten niet veel waarde wordt gehecht, is 't reeds moeijelijk een enkel feit van mishandeling te bewijzen; maar hoe is 't nu mogelijk, om een doorgaand misbruik van gezag tot klaarheid te brengen, zoodat er eene veroordeeling op volgt? Moet iemand reeds vroeger veroordeeld zijn, voor men hem aan ‘doorgaand misbruik van gezag’ kan schuldig verklaren? Zoo ja, hoe veel malen?
Ziedaar de straffen, waarmede menschen bedreigd worden, die een bijna onbepaald gezag uitoefenen over hunne medemenschen; die de slaven beschouwen als zaken, voorwerpen, dieren, als wezens, jegens welke men geene zedelijke verpligtingen heeft; die, gelijk wij thans zullen aantoonen, bijna geheel zonder toezigt het lot hunner ongelukkige lijfeigenen regelen. Ergerlijk is de verschooning, waarmede de overtreders van het reglement worden behandeld, in tegenoverstelling van de bevoegdheid, die hun tegenover hunne slaven wordt geschonken. De slaven, bij de minste overtreding, of geheel naar de luimen van hunne meesters zonder eenige overtreding, gestraft met vijf-en-twintig zweepslagen - de meester met ƒ100 boete!
Ook hier weder blijkt de invloed, dien de slavenhouders zelve op den inhoud van dit reglement hebben uitgeoefend. Zij, tegen wie de straffen bedreigd worden, hebben ze er in gebragt.
|
|