Slaven en vrijen onder de Nederlandsche wet
(1854)–W.R. van Hoëvell– Auteursrechtvrij
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. Het piket der justitie.Als gij het Gouvernementsgebouw te Paramaribo voorbijgaat, en de Gravenstraat ten einde wandelt, ziet gij aan uwe linkerhand een, eenige voeten boven den grond opgetrokken, geheel op zich zelven staande, houten gebouw. Het heeft een huiveringwekkend voorkomen. Voor en achter strekken zich twee pleinen van ongeveer dezelfde grootte uit, waarvan het eene, dat aan de Gravenstraat grenst, door eene heining van pallissaden, en het andere, dat aan de Wagestraat uitkomt, door een planken schutting is omgeven. Gij zijt hier op de plaats des lijdens van duizenden uwer natuurgenooten; gij zijt hier op de plaats der straf, neen, der pijniging en marteling van de slaven van Paramaribo; gij zijt op het piket van justitie. Merkt gij op dat plein, aan de Wagenstraat grenzende, te midden van eenige huizen, bewoond door dienaren der policie of bestemd voor gevangenissen, waarin een tal ongelukkigen in boeijen zitten, die twee roodgeverwde, reeds op eenigen afstand zigtbare palen, die boven de heining uitsteken? Ziet gij tusschen die twee dat van een ijzeren voetbeugel voorziene voetstuk, ter plaatsing van een derde paal bestemd? Dat is het noodlottige martelwerktuig voor de ongelukkigen. Daar stelt de Surinaamsche policie hare dienaren beschik- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
baar, om de door de burgerij dagelijks uitgesproken vonnissen, zonder eenig nader onderzoek, uiterst goedkoop, tegen eene betaling van hoogstens vijftig cents, ten uitvoer te leggen. Bijna elken morgen en avond kunt gij, in de nabijheid van die plaats rondwandelende, slaven of slavinnen, stevig gekneveld, door agenten van policie geleid, hier zien aankomen. Dikwijls bevindt zich de eigenaar, meermalen een jong mensch, een zijner kinderen, bij den treurigen optogt. Uit de geheele houding van den laatsten blijkt de zelfvoldoening over de rol, die hij vervult. Zijne onrustig ronddwalende blikken, zijn trotsch en verwaand voorkomen, en al zijne bewegingen toonen aan, dat hij gaarne de gansche stad getuige zou willen maken van de wijze, waarop hij van zijn regt gebruik maakt, en hoe hij met zijne ‘leelijke slaven’ weet om te springen. Om aan de onmenschelijke vertooning een nog afschuwelijker karakter te geven, wordt dikwijls ter bezuiniging niet van een agent van policie, om de slaven te geleiden, gebruik gemaakt, maar wordt die taak aan eenen anderen neger of kleurling opgedragen, wiens beurt het misschien morgen zal zijn, om tot hetzelfde einde herwaarts te worden gevoerd. Men is op de noodlottige plek aangekomen. Men klopt aan het venster van het aan de straat gelegen kamertje van den wachthebbenden agent van policie, waarin de touwen voor het knevelen en de zweepen voorhanden zijn. Daarop wordt de ingang van het plein geopend en de stoet treedt binnen. De slaaf of slavin wordt genoodzaakt de kleederen af te leggen, en alleen een eenvoudige schortband, om de liezen te bedekken, te behouden. Met een om de handen bevestigd touw, dat door twee insnijdingen in de toppen der beide roodgeverwde palen loopt, worden zij tusschen deze twee opgeheschen. Spoedig daarop hoort gij het klappen van de zweep en het angstgeschrei en kermen en gillen van den lijder of de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijderes. Hebt gij den moed om een blik op de dijen der martelaars te slaan, dan ziet gij het bloed op den grond druipen. Ja, op de dijen; want de verfijnde wreedheid heeft uitgevonden, dat de zweepslagen daar het pijnlijkst zijn, vooral in die uitgerekte houding. Zij brengen verwondingen aan, die dikwijls dagen lang blijven etteren en likteekens nalaten, welke nimmer verdwijnen. Volgens art. 14 van het in 1851 door een koninklijk besluit vastgesteld Reglement, mogen ‘de straffen, waartoe in de stad Paramaribo en hare buitenwijken op het piket van justitie, en in de stad Nieuw-Rotterdam op de daartoe aan te wijzen plaats, de meester op eigen gezag bevoegd is over te gaan, en welke door de ambtenaren der policie, op eenvoudige aanvrage der eigenaren of derzelver vertegenwoordigers, aan slaven boven de 14 jaren kunnen worden toegepast, niet te boven gaan: opsluiting gedurende 3 nachten, met of zonder boeijen, opsluiting gedurende 3 etmalen, met of zonder boeijen, slagen met de gewone zweep, aan mannen 25, aan vrouwen 15, aan jongens tusschen de 16 en 14 jaren 15, en aan meisjes van denzelfden ouderdom 10.’ Gij ziet, hoe ver men gaan mag. Maar er is ook gezorgd, dat geene zieken en gebrekkigen aan deze marteling worden blootgesteld, want art. 15 van hetzelfde reglement bevat de volgende hoogst menschlievende bepaling: ‘Indien de ambtenaren der policie vermeenen, dat een slaaf de gevorderde straf, hetzij uithoofde van zijnen ligchaamstoestand, hetzij uithoofde van ziekelijke omstandigheden, niet kan doorstaan, of indien zij twijfelen aan de bevoegdheid van den persoon, die de straf vordert, of de slavin, wier afstraffing gevorderd wordt, blijkbaar zich in zwangeren staat bevindt of zwanger beweert te zijn, zullen zij de straf schorsen, en daarvan in de stad Paramaribo aan den prokureur-generaal, en in de stad Nieuw-Rotterdam aan den landdrost kennis ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ven, die daaromtrent zullen handelen, zooals zij zullen vermeenen te behooren.’ Van geneeskundig onderzoek is geene sprake. De beoordeeling van den ‘ligchaamstoestand’ of van de ‘ziekelijke omstandigheden’ is overgelaten aan hardvochtige en onwetende policiebeambten, die niet ligt tot zulk eene verklaring zullen overgaan, want, zoo de ‘afstraffing’ niet doorgaat, verliezen zij ten minste vijftig cents. En dat is voor hen geene kleinigheid, want hunne bezoldiging is gering. Het is eene goedheid van hen, indien zij de strafoefening schorsen; zij zijn er niet toe verpligt; en die goedheid moet zoo groot zijn bij hen, die dagelijks menschen ten bloede toe slaan, dat zij het eigenbelang overwint! En wie zijn nu de regters, die tot deze straffen veroordeelen? Gij hebt het gezien: de ‘afstraffing’ geschiedt op eenvoudige aanvrage van den eigenaar van den slaaf of de slavin. De meesters zenden hunne lijfeigenen naar deze martelplaats, zoo dikwijls zij 't goed vinden, op eigen gezag. Er zijn dus te Paramaribo evenveel regters als er slavenbezitters gevonden worden; regters, die hunne aanstelling te danken hebben aan de som gelds, die zij voor het koopen hunner slaven besteedden; regters, die naar luim en willekeur, menschen door de Nederlandsche policie laten pijnigen, niet omdat zij eene misdaad bedreven, maar alleen omdat het hun onmogelijk is eene zekere som gelds te betalen, waardoor ze vrij zouden zijn. En hoedanig zijn nu die regters, die zulk eene buitengewone diskretionaire magt over hunne medemenschen bezitten? Zijn het wel opgevoede, beschaafde, regtvaardige, verstandige lieden? Wij zullen de maatschappij van vrije menschen in Suriname geen onregt doen, als wij op die vraag antwoorden, dat dergelijke personen er uitzonderingen zijn. De bestanddeelen, waaruit zij is zaamgesteld, zijn zeer onderscheiden, maar één karaktertrek hebben allen gemeen. Niemand is er, waar het slaven geldt, onpartijdig. Behalve | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenige, betrekkelijk onafhankelijke, gouvernements-ambtenaren en kooplieden, bestaat de fatsoenlijke stand te Paramaribo uit nog werkelijke of gewezen plantage-direkteuren en -administrateurs, die in deze betrekking geleerd hebben, den slaaf gelijk het redelooze dier en zijne regten gelijk nul te schatten. Overigens vindt gij in deze hoofdstad vreemdelingen, die hun vaderland verlieten, om daar buiten schatten te verwerven, zonder dat allen juist zeer kiesch in de middelen zijn. Er zijn zeer vele Israëlieten; doen wij hen onregt, wanneer wij zeer velen onder hen schraapzuchtig noemen, altijd gereed om te woekeren met het bloed en zweet hunner slaven, en, gelijk alle lafhartige karakters, wreed jegens hunne ondergeschikten? Niet weinig gepasporteerde matrozen en militairen treft gij er aan, dikwijls onbeschaafder dan de slaaf, die in hunne magt is, maar zich toch verre boven hem wanende. Er zijn bovendien talrijke vrij gegeven kleurlingen, die alle mogelijke moeite aanwenden, om hunne afkomst te doen vergeten; ze bootsen den Europeaan in alles na, en ze kennen geen beter middel, om zich voor blanken te doen doorgaan, dan door hunne slaven nog wreeder en hardvochtiger te behandelen. Eindelijk, er zijn ontslagen krimineel veroordeelden - en ook zij, even goed als fatsoenlijke, deugdzame en godvruchtige lieden, ook zij bezitten slaven, ook hun is het regt niet ontzegd, om lijfeigenen dagelijks naar het piket te zenden en streng te doen tuchtigen. Stel u nu voor, in welk eenen toestand de beklagenswaardige slaven te Paramaribo verkeeren, overgegeven als zij zijn aan het ‘bon plaisir’ van deze regters. Stel u de vreesselijke onevenredigheid voor van de misslagen, waarvoor dat ‘afstraffen’ op het piket geschiedt. Wat al verscheidenheid van karakter! En al die karakters spreken vonnis ter laatste instantie. Gij begrijpt het, die zweepslagen hebben de ongelukkigen meer of minder te wachten, naarmate van de meerdere of mindere gestrengheid en meerdere | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of mindere hardvochtigheid van de meesters; naarmate der wijze, waarop dezelfde misstap door den een of den ander beoordeeld wordt; naarmate der levenswijze, vooral van het meer of minder gebruik of misbruik van sterken drank bij den eigenaar. Duizend zulke omstandigheden oefenen invloed op de vonnissen, die hier worden ten uitvoer gelegd. Maar geen magt ter wereld kan den armen slaaf onttrekken aan het ondergaan van dat vonnis. De meester kan even goed vijf-en-twintig bloedige zweepslagen voor het regts of links draaijen van het hoofd, als voor diefstal laten toedienen. Artikel 15 is duidelijk. De ambtenaren van policie hebben zich volstrekt niet te bemoeijen met den aard van de gepleegde overtreding; slechts de krachten, die de slaaf tot het ondergaan der opgelegde straf bezit en de bevoegdheid van den persoon, die de straf eischt, staan ter hunner beoordeeling. Zoo worden gouvernements-ambtenaren vernederd tot de verpligting, om lijfstraffen uit te oefenen, al zijn zij ook in gemoede overtuigd, dat het onregtvaardig is. Zoo leent de Nederlandsche policie hare dienaren tot het martelen van ongelukkigen, die niets tot hunne verdediging kunnen inbrengen, die nimmer gehoord zijn en wie zelfs de hoop op gratie, een koninklijk regt, dat ook de verachtelijkste moordenaar mag inroepen, voor altoos is ontzegd. Honderd tooneelen, het eene nog afschuwelijker dan het andere, kunnen wij u op deze gevloekte strafplaats, de schande van Nederland in de negentiende eeuw, doen bijwonen. Eene slechts van al die tallooze gruwelen, gij zult er uit zien, voor welke misdaden hier al zoo ten bloede toe wordt geslagen. Lydia was eene jonge, schoone mulatin en behoorde aan de vrije zwartin, die wij johanna zullen noemen. Dagelijks moet zij bij hare meesteres het huiswerk verrigten, het eten toebereiden en de gansche woning in orde houden; en wanneer dit des voormiddags ten tien of elf ure is afgeloopen, wordt ze de deur uitge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonden, om ‘werk op te zoeken’ ten einde twee-en dertig centen te verdienen, die elken avond aan johanna moeten worden ter hand gesteld. Gij herinnert u, dat dit volgens den Minister van Koloniën ‘aan alle ingezetenen verboden’ is. Zekere ‘vrijman,’ frans genaamd, neemt lydia tot zijne vrouw. Hij was als boodschaplooper en schoonhouder in een der landsgebouwen werkzaam en verdient een tamelijk goed salaris. De arme slavin is daardoor gered. Elken morgen, als zij de woning der meesteres verlaat, begeeft zij zich naar die van haar man, houdt zijne huishouding in orde, brengt eenige onbezorgde uren met hem door, en ontvangt van hem de twee-en-dertig cents, die zij aan johanna verpligt is te brengen. Frans heeft een klein huisje gehuurd op de plaats van den heer a., heeft zijne lydia hartelijk lief, is daar met haar regt gelukkig en zij is aan hem gehecht met eene toegenegenheid en trouw, die voorbeeldig zijn. Maar altoos hangt de beide echtgenooten een dreigend zwaard boven het hoofd. Hunne vereeniging duurt zoo lang als de meesteres van lydia het goed vindt. Deze is haar nog onbekend; zij verkeert in de meening, dat de slavin werk zoekt en vindt, waardoor zij de twee-en-dertig cents elken avond zoo geregeld te huis brengt. - ‘Maar als zij de waarheid eens verneemt!’ zuchtte op zekeren dag lydia, toen zij met haren frans, tegen het vallen van den avond, eenige zalige oogenblikken doorbragt. - ‘Welnu, wanneer zij 't nu al eens vernam,’ antwoordde haar echtgenoot. ‘'t Zal haar toch wel onverschillig zijn, van waar zij 's avonds haar geld ontvangt, zoo gij het maar te huis brengt.’ - ‘En toch frans! een bang voorgevoel zegt mij dat het beter is, dat zij de waarheid niet kent.’ - ‘Verberg haar die dan, mijne lieve, en reken altijd op mij als op uwen trouwen echtgenoot.’ Lydia had niet te vergeefs gevreesd. Toen zij eenige | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maanden in eene zalige verbintenis had doorgebragt, kwam hare meesteres ter ooren, met wien zij leefde. Op zich zelf was het haar vrij onverschillig, dat ze zulk eene verbintenis had aangegaan, en uit deze bron dagelijks de twee-en-dertig centen te huis bragt. Maar ze hoorde den naam van den man. - ‘Die frans is een brutale mulat!’ zegt zij op zekeren morgen tegen lydia. ‘Ik hoor dat gij zijne vrouw zijt. Ik verlang, dat gij van hem zult afzien en een anderen man nemen.’ De meesteres was volkomen in haar regt. Slaven trouwen niet. De verbindtenissen, die ze aangaan, kunnen ieder oogenblik door hunne meesters verbroken worden, zonder dat deze rekenschap van hun bevel behoeven te geven. Thans was een luim, en niets anders, de beweegreden tot dat bevel - maar ook dan moeten slaven gehoorzamen. Lydia gehoorzaamde niet. Al mogt ook hare schoonheid haar in de gelegenheid stellen, om op eene andere wijze de twee-en-dertig cents te verdienen; zij had haren man lief; ze was voor hem tot elke opoffering bereid: zijne toegenegenheid en trouw hadden haar hart voor altoos aan hem gehecht. Lydia gehoorzaamde niet. Hare meesteres maakte gebruik van de bevoegdheid, haar bij art. 13 geschonken. Zij sloot hare slavin op eenen Zondag voor vier-en-twintig uren in een hok op haar erf, zonder eten en drinken. Maar den volgenden dag ging lydia weder naar haren frans. De meesteres was geduldig en lankmoedig. Zij waarschuwde, vermaande, bedreigde - maar lydia zweeg bij dat alles, en begaf zich elken dag naar ‘dien brutalen mulat.’ Is het te verwonderen, dat johanna eindelijk haar geduld verloor? Wie zou het met zulke ‘koppige’ slaven niet verliezen? 't Blijkt haar zonneklaar, dat lydia, in weerwil van haar verbod, nog altoos leefde met den man.... dien zij lief had en wien zij dankbaar was; terwijl de meesteres verlangde, dat zij zou leven, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onverschillig met wien, maar juist niet met hem. De maat is vol. Zij maakt gebruik van de bevoegdheid, haar bij art. 14 van het reglement toegekend. Daar nadert een akelige stoet het piket van justitie. 't Zijn twee vrouwen, de eene gebonden en door een agent van policie geleid, de andere met de woede op het gelaat. De eene schitterende van schoonheid, maar rillende van angst en de oogen van schaamte ter nedergeslagen. De eene de schuldige slavin lydia, de andere hare meesteresse, johanna, die ‘geheel in haar regt’ is. Men heeft de plaats der smarte bereikt. Lydia wordt ontkleed; wel tracht ze haar hijgenden boezem met hare handen te bedekken, maar die handen worden door ruwe beulen weggerukt en stevig zamengebonden, en bij die handen wordt zij aan de paal des lijdens opgetrokken. De tranen stroomen haar langs de wangen, de oogen heeft zij smeekend op hare meesteres gerigt - maar de strafoefening gaat door. Waarom ook niet? Waarover verwondert gij u? Er is geen de minste reden van verwondering. Gij ziet hier niets anders, dan eene vrouw, die gebruik maakt van de bevoegdheid haar door eene Nederlandsche wet gegeven, dan Nederlandsche beambten, die aan de wet voldoen. Daar knalt de eerste zweepslag; daar de tweede; daar verheft zich zich een akelig gegil ten hemel; daar stroomt het bloed langs twee vrouwen-dijen - maar verwonder u dan toch niet. Er geschiedt niets onbehoorlijks. De wet verbiedt, om verder te gaan dan 15 slagen, en gij ziet het, met den vijftiende houdt men op. Het is geen sprookje, dat wij verhalen; het is een feit, dat, nog geen drie jaren geleden, in eene Nederlandsche kolonie, onder bescherming der wet, is geschied.
Men mag, volgens art. 14, met slaven niet verder gaan dan tot 25, met slavinnen en jongens tusschen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de zestien en veertien jaren niet verder dan tot 15 en met meisjes van denzelfden ouderdom niet verder dan tot 10 zweepslagen. En toch zijn er slaven, die veel zwaarder ‘afstraffing’ verdienen; toch zijn er althans meesters, die met zulk eene kleinigheid niet tevreden zijn en eene kastijding voor hunne lijfeigenen verlangen, die vrij wat harder treft. De wetgever komt hen in dit billijk verlangen te gemoet. Art. 17 van het reglement, in 1851 gearresteerd, luidt aldus: ‘De meester, die oordeelt, dat een slaaf, wegens ongehoorzaamheid, onwilligheid in het werken of andere ongeregeldheden en vergrijpen, eene ernstiger bestraffing verdient, dan welke hij op eigen gezag bevoegd is, op het piket van justitie te doen opleggen, geeft daarvan kennis aan den prokureur-generaal, die, na behoorlijk onderzoek der zaak, den slaaf op het bedoelde piket zwaarder kan doen straffen.’ Gij ziet; het drama, dat bijna dagelijks op het piket van justitie plaats grijpt, heeft met hetgeen gij gezien hebt zijn uiterste van lijden en smarten en pijniging nog niet bereikt. ‘Zwaarder straffen’ worden niet zelden toegediend. Hier echter mag de meester niet op eigen gezag te werk gaan, hier is de tusschenkomst noodig van een hooggeplaatst ambtenaar, van den prokureur-generaal; dat is ten minste een waarborg. Wie zal het tegenspreken? maar verlies daarbij niet uit het oog, dat het hier de meester is, die een verzoek tot ‘afstraffing’ van zijnen slaaf indient; dat het in Suriname een algemeen erkende grondregel is, om de magt des meesters altijd en overal tegen zijnen slaaf te handhaven; dat het getuigenis van eenen slaaf tegen zijnen meester in regten niet veel afdoet; dat, waar tweespalt tusschen den meester en zijn slaaf ontstaat, de laatste altijd woorden zal gebruikt hebben, waaraan eene met zijne onderwerping strijdige beteekenis kan gegeven worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waarin bestaat het ‘behoorlijk onderzoek der zaak,’ dat de wet voorschrijft? Wij zullen er geen antwoord op geven, maar twee bijzonderheden mededeelen; vooreerst, dat er zeer weinig voorbeelden zijn, dat, bij zulk een klagt, de slaaf in het gelijk is gesteld; en ten tweede, dat gij, onder meer kuriositeiten, waarover straks nader, op het piket van justitie schriftelijke verzoeken kunt zien, om slaven met een grooter dan het bepaalde getal zweepslagen ‘af te straffen.’ Een brengen wij u, als voorbeeld, onder de oogen: ‘De ondergeteekende verzoekt den heer prokureur-generaal vriendelijk, den slaaf (naam) aankomende aan (naam) met vijftig zweepslagen te doen afstraffen.’ Noch van den aard der overtreding, noch van de motiven, welke tot het opleggen der straf deden besluiten, wordt in dit fraaije stuk eenige melding gemaakt. Gij zult echter ook aanvragen aantreffen, waarin de misdaad vermeld is. Wij hebben er een gezien van vijf-en-zeventig zweepslagen voor ‘opruijing van slaven,’ en een van vijftig voor ‘brutaliteit.’ Somtijds waren het teedere vrouwenhanden, die, zonder te beven, dergelijke briefjes hadden geschreven. Maar gij klemt u nog altoos vast aan de meening, dat, al is er in dergelijke stukken geen melding van gemaakt, toch het, door het reglement voorgeschreven, ‘behoorlijk onderzoek’ ook behoorlijk heeft plaats gehad. Wij zullen geen uitspraak doen, maar wij zullen een voorval mededeelen, dat in December 1852 heeft plaatsgegrepen. De slavin susanna, bijgenaamd kwassiba, was eene bijna blanke, bastaard mestiezin. Zij stond onder toezigt van den heer P., als curator ad hoc, en werkte voor haren vrijdom. Naar men algemeen beweerde, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waren reeds sedert lang de gelden voor dien vrijdom, zoowel als de op het geven der manumissie-brieven vallende kosten, geheel en al bijeengebragt. Zij had dus volkomen aanspraak op de vrijheid, zonder die echter nog verkregen te hebben. In de eerste dagen van December 1852 stond ze op de stoep van zekeren Israëlitischen onderwijzer der jeugd, met een harer kameraden en een blanken, nog ter school gaande, jongeling uit den fatsoenlijken stand, te praten en te lagchen. De echtgenoot van den daar wonenden onderwijzer opende een bovenraam, en gelastte hun zich te verwijderen. De slavin susanna meende, dat het een der slavinnen van het huis was, die òf wilde korstwijlen òf tot dit bevel geen regt had. Ze riep haar daarom lagchende toe: - ‘Kom! kom! Ga naar bed, en laat je wasschen!’ Dit was geen voorwendsel van susanna. Ook de beide andere personen, waarmede zij op de stoep stond, verkeerden in dezelfde dwaling. Zij leiden die verklaring af, terwijl zij en nog eene andere vrije vrouw B., die in de nabijheid was, getuigden, dat susanna niet anders dan die woorden gesproken had. Maar de vrouw van den onderwijzer gevoelde zich gekrenkt en beleedigd. Zulk een ‘brutaal’ antwoord aan haar, eene vrije door zulk een verachtelijk schepsel als eene slavin! dat moest gewroken worden! Zij verlangde dat susanna, en wel ten huize der beleedigde, voor het oog en tot afschrik harer eigen slaven, strengelijk gekastijd zou worden. En toen haar dit niet gelukte, bragt haar echtgenoot eene klagt in bij het hoofd der policie. De slavin werd gelast op het bureau van policie te verschijnen. Op den bepaalden tijd kwam ze daar. Niet de prokureur generaal, maar een ander, dien wij niet nader zullen aanduiden, deed het onderzoek. Wat daar voorviel? De slavin keerde kort daarna, schreijende en met eenen door bloedige zweepstriemen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geschonden rug, van het bureau van policie terug. Zij verhaalde, dat de persoon, met het onderzoek belast, haar, onmiddellijk bij het intreden, zonder nog iemand gehoord te hebben, twee vuistslagen in het aangezigt had gegeven, vorderende, dat zij onmiddellijk zou bekennen, de scheldwoorden, gelijk de onderwijzeres die opgaf, te hebben gebezigd. Die scheldwoorden zouden betrekking hebben op een, den goeden naam der onderwijzeres krenkend voorval, dat ten haren huize zou hebben plaats gehad. - ‘Beken, en noem de namen van hen, die u dat voorval hebben verhaald!’ had men haar toegeroepen. - ‘Maar ik kan niets anders bekennen, dan 't geen ik reeds gezegd heb; want dat is de waarheid. Personen kan ik niet opgeven, want die geheele zaak is mij onbekend.’ - ‘Dan zullen wij 't u wel leeren!’ en met een was zij aangegrepen, en had op het bureau van policie zweep- of touw-slagen ontvangen, waarvan de sporen nog lang maar al te zigtbaar waren. Maar de pijniging deed susanna van hare vorige verklaring niet afwijken. De waarheid van dit feit, ofschoon alleen op het getuigenis eener slavin steunende, valt moeijelijk te betwijfelen. Zij, die met susanna op het bureau van policie geweest waren, bevestigden het volkomen. De buren in den omtrek van het bureau hadden het angstgeschrei der ongelukkige gehoord. Er is op dit oogenblik een persoon buiten Suriname, die de slavin met de bloedige zweepstriemen, onmiddellijk nadat ze het bureau verliet, zelf heeft gezien, ligchamelijke bewijzen, die bijna niet voor tegenspraak vatbaar zijn. De slavin susanna was, op het oogenblik dat dit voorviel, reeds sedert twee jaren in hetzelfde huis werkzaam. Volgens de verklaring harer meesteres, was zij buitengewoon oppassend, zedig, stil en vlijtig. De zaak is vervolgens ‘dood gebloed.’ Alle getui- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genissen spraken luide in het voordeel van susanna, zoodat men niets beters meende te kunnen doen. Volgens een der dagbladen van Suriname van 10 Febr. 1853 zijn eindelijk brieven van manumissie voor de slavin susanna, oud 25 jaren, en hare dochter juliana, oud 5 jaren, verzocht.
Heeft het ‘behoorlijk onderzoek’ plaats gehad, en heeft de meester de toestemming tot ‘zwaardere straffen,’ dan waartoe hij, volgens artikel 14, geregtigd is, dan betaalt hij daarvoor aan den prokureur-generaal, die ze hem geeft, één gulden. De slaaf wordt naar het piket van justitie gevoerd, en hetzelfde drama, waarvan gij het eerste bedrijf hebt bijgewoond, levert thans nog bloediger tooneelen op. Die ‘zwaardere straffen,’ waarvan art. 15 spreekt, zijn tweesoortig, namelijk: zweepslagen, maar in twee- of driedubbele mate, en geesseling met ‘tamarinderoeden.’ Bij de strafoefening met tamarinde-roeden, of de zoogenaamde ‘Spaansche bok,’ werden den lijder vroeger handen en voeten aaneengebonden, en nadat hem een stok tusschen de arm- en knie-gewrichten gestoken was, werd hij op den grond geworpen en op ééne zijde gekanteld. Dan bragt men hem op de bovenliggende helft zijner billen een zeker aantal, gewoonlijk vijf-en-zeventig soms ook honderd, slagen toe. Nu wentelde men hem op het raauw geslagen gedeelte van zijn ligchaam, om de nog gezonde helft, door hetzelfde aantal slagen, in denzelfden toestand te brengen. Het is nog zoo veel jaren niet geleden, dat deze straf, in bijzondere gevallen, achtereenvolgend op zeven hoeken van straten werd uitgevoerd; dat noemde men ‘de zevenhoeksche spaansche bok.’ ‘Thans is men menschelijker geworden! De lijder wordt niet meer in elkander gesjort!’ zoo zal men u te Paramaribo toeroepen. 't Is ook zoo. Hoor maar. De slaaf of slavin wordt aan een paal gezet; de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voeten worden in ijzeren voetboeijen gesloten; het middenlijf wordt met een breeden band vastgegespt, en de handen worden opgeheschen. Nu worden de slagen met de tamarinde-roeden toegebragt. Elke slag, op de naakte huid van den slaaf of slavin gegeven, veroorzaakt eene wonde. Het bloed spat spoedig rond. Stukken vleesch worden soms uit het ligchaam der lijders gescheurd. In welk eenen toestand de slaaf naar zijns meesters woning terugkeert, kunt gij u moeijelijk voorstellen. Weken lang, na de marteling, veroorzaken hem de raauw geslagen billen nog duldelooze pijnen. De barmhartige meesters trachten dan de wonden met azijn, pekel of andere bijtende middelen te genezen! Men beweert, dat dit volstrekt noodzakelijk is, om versterf of koudvuur in de wonde te voorkomen. Ja, zoudt gij het gelooven? Er zijn vrouwen in Suriname, die zich niet geschaamd hebben, de verscheurde dijen harer slavinnen, na de terugkomst van het piket van justitie, te onderzoeken, ten einde te zien, of de diepte der striemen in evenredigheid stond tot den betaalden gulden; er zijn er, die de bloedige striemen der zweep of de diepe gaten der roede met spaansche peper inwrijven! Gij hebt een walging van dit ‘piket van justitie,’ en toch moeten wij u uitnoodigen, ons nog een oogenblik te vergezellen. De wachthebbende policiebeambte heeft de goedheid, ons de overige merkwaardigheden, die hier gevonden worden, te vertoonen. Daar liggen twee of drie reservepalen, bestemd om bij het straffen met tamarinde-roeden op het piket zelf, of bij zittingen der gedelegeerde regtbanken op plantagiën gebruikt te worden, en behoorlijk van voetbeugels, riemen, enz. voorzien. Ginds ziet ge een wiptafel, om bij het exekuteren van eenen krimineel veroordeelden slaaf, dien men de moeite van het oprigten van een schavot niet waardig keurt, gebruikt te worden. Elders valt u oog op eenige ijzeren halsbanden, van zijdelings uitloopende stangen voorzien; zij dienen om het wegloopen van slaven, die daartoe neiging hebben, te verhinderen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar hier vertoont men ons her merkwaardigste van alles. 't Zijn eenige zweepen, maar geen gewone zweepen van hennep gevlochten. Er bestaat eene groote verscheidenheid, een ware luxe van zweepen in Suriname. Nu eens gebruikt men zweepen van runderhuidstrooken, elders van de huid van het rivierpaard. Maar hier waren het zweepen van zeilgras (Bromelia ananas), dat een zeer sterk en hart touw oplevert. ‘Maar dat is immers niet de gewone kleur dier zweepen?’ vroegen wij aan onzen vriendelijken geleider, wien het goed deed, dat wij zooveel belang in al die zaken stelden. - ‘Bloed! Mijne heeren, bloed!’ was het antwoord. Nooit krijgen wij er een onder handen, of met den eersten slag van die zweepen is er een als met een mes gesneden wonde! Zie eens hier!’ en meteen toonde hij ons een andere zweep, die letterlijk zwart was van gedroogd en geronnen bloed. - ‘Maar als zweepslagen reeds zoo aankomen, wat uitwerking hebben dan slagen met tamarinde-roeden wel?’ vroegen wij aan dezen zaakkundige. - ‘Tamarinde-stokken? Wel dat is nog veel erger. Dan vliegen de lappen er af. Maar op de plantages moet gij zijn; daar ziet ge 't eerst in al zijn kracht. Daar klimt het getal slagen, naarmate van de meerdere of mindere gestrengheid van den “rooden raad”Ga naar voetnoot1), soms tot tweehonderd. Maar een slaaf kan er wel vijfhonderd verdragen zonder het te besterven.’ Hoogst belangrijk waren de mededeelingen van dezen beambte der policie. Zoo verhaalde hij: - ‘Wij krijgen hier, bij het afstraffen, bijna even-veel vrouwen als mannen onder handen. Er bevinden zich onder de eersten zoowel meisjes van veertien jaren als volwassenen. Dikwijls zijn hare dijen zoo blank. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat gij ze niet van Europeanen zoudt onderscheiden.’ - ‘Dus worden ook vrouwen altoos naakt afgestraft?’ - ‘Wel zeker! U begrijpt immers wel? zij zouden anders wat onder haar pantje steken, en bovendien zouden de slagen niet goed aankomen. Somtijds heb ik mooije meiden, zoo blank als gij, aan die palen hangen!’ Wij houden het niet langer uit. Wij keeren ons met siddering en afschuw af. Wij willen ons verwijderen. - ‘Neen, Mijne heeren, dat moet gij ook nog zien.’ En nu brengt onze geleider ons naar een soort van ondiepe put, bestemd tot het afwasschen der bebloede leden van de ‘afgestraften.’ - ‘Willen de heeren ook de strafregisters eens zien?’ Op ons bevestigend antwoord werden er ons drie vertoond. Een daarvan was bestemd tot het opteekenen der lijfstraffen. Allereenvoudigst was de inrigting. Een volgnommer; de naam van den eigenaar; de naam van den slaaf of de slavin; de ouderdom van de laatsten; het getal slagen; de aard van het misdrijf - ziedaar alles. Nog beknopter en eenvoudiger was de invulling dezer laatste kolom. Bijna nergens was de reden der straf met meer dan een enkel woord aangegeven. ‘Pligtverzuim’ of ‘brutaliteit’ of ‘onwilligheid,’ waren de drie woorden, die elkander voornamelijk afwisselden. ‘Diefstal’ kwam uiterst zelden voor. De enkele malen, dat het was ingevuld, werden meestal drie woorden gebezigd: ‘diefstal van bananen!’ Wilt gij u eenig denkbeeld maken van het aantal ‘afstraffingen,’ dat op dit piket van justitie plaats grijpt? Van 1 Januarij 1852 tot aan het einde van dat jaar klom het cijfer, volgens dit register, tot vijfhonderd-en-zeven! Vijfhonderd-en-zeven menschen hadden in dat jaar op het piket van justitie te Paramaribo zweepslagen en tamarinderoeden op hunne ligchamen voelen snerpen en wonden! Er waren onder vrouwen en mannen, meisjes en jongens, kleurlingen en negers. Onder hunne regters bevonden zich rijken | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en armen, beschaafden en onbeschaafden, Christenen en Israëlieten, vrouwen en mannen. Maar al hadden ook die vijfhonderd-en-zeven menschen dezelfde hoeveelheid slagen ontvangen, toch was de straf voor allen niet even zwaar. Er is eene morele onevenredigheid in deze gruwelijke ligchamelijke kastijdingen, die hare hardheid dikwijls duizendmalen verergert. Zij ontstaat uit de positie van den slaaf op het oogenblik der ‘afstraffing,’ uit zijnen aard en inborst, uit de wijze waarop hij is groot gebragt. De ruwe negerin, die van hare vroegste jeugd veldwerk heeft verrigt en in een negerhut heeft geleefd; die honderd malen de zweep op haar ligchaam heeft voelen snerpen en aan wie alle gelegenheid tot vorming en beschaving van den geest ontbroken heeft, zal er soms weinig van gevoelen, dat zij, met ter zijdestelling van alle wetten der eerbaarheid, op het piket van justitie naakt aan een paal wordt opgeheschen, blootgesteld aan de wellustige blikken eener onbeschofte menigte. Maar heeft die negerin hare opvoeding in Paramaribo ontvangen; is zij daar tot huisbediende gebruikt; is zij daarom gewoon zich zindelijk en zelfs bevallig te kleeden; heeft zij hare kennissen ook onder vrije lieden en betrekkingen met hen aangeknoopt, dan zal de strafoefening niet alleen haar ligchaam dubbel pijnigen, maar 't zal haar vreeselijk grieven, 't zal haar tot diep in de ziel wonden, wanneer zij, als de laagste misdadigster, naar de strafplaats wordt gevoerd, zich voor aller oogen moet ontblooten, en hare naakte leden door beulshanden worden aangeraakt. En stel u nu voor een jeugdig mestiezenmeisje, wier gelaatstrekken en houding en voorkomen en kleur hare Europesche afkomst verraadt, een bekoorlijk bevallig meisje, opgevoed met de kinderen van haren meester, uitstekende door beschaafde vormen en fatsoenlijke manieren, dikwijls in verstandsontwikkeling en teederheid en fijnheid van gevoel verre boven den dienstbaren stand in Nederland verheven. Zij weet even goed als | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hare meesteres, dat schaamte eene der schoonste sieraden eener vrouw is; zij is even naijverig op hare eer en haren goeden naam. Door verkoop of erfenis valt zij in andere handen, dan die haar groot bragten, in handen bij voorbeeld van eene zwartin johanna of eene mevrouw eliza. Zij haalt zich, juist door hare meerdere voortreffelijkheid en schoonheid, de ontevredenheid harer nieuwe meesteres op den hals. Ook zij moet morgen naar het piket van justitie gezonden worden. Welk een nacht van lijden der ziel, misschien erger dan de ligchaamssmarten die haar den volgenden dag wachten, gaat de strafoefening vooraf! En geen magt der wereld kan haar aan haar noodlot onttrekken. De nacht, in tranen en vertwijfeling doorgebragt, wordt door het morgenlicht verjaagd; het uur nadert; daar wordt zij naar de strafplaats gevoerd; daar worden hare teedere handen met touwen zaamgebonden; daar worden haar de kleederen van het lijf gerukt; daar wordt zij geheel naakt aan de onbeschaamde blikken van met haar spottende policie-dienaren, van meedoogenlooze toeschouwers blootgesteld. Is dat lijden der ziel niet even grievend als de zweepslagen, die hare zachte blanke huid doorklieven? Er is eene omstandigheid, die deze officiële ‘afstraffing’ nog afschuwelijker maakt. De meesters moeten betalen voor de uitoefening van het regt, om hunne slaven op het piket van justitie te laten slaan, of voor het genot, om medemenschen, die hunne ontevredenheid of haat hebben opgewekt, te laten pijningen en mishandelen. De publikatie van 23 December 1828 houdt bepalingen der leges en emolumenten, die op de publieke kantoren, ten behoeve van den lande, en voor de ambtenaren worden berekend. Na het tarief voor den keurmeester van het beestiaal, komt het tarief voor den cipier in het fort Zeelandia. (Zie de Surinaamsche Almanak voor 1830, blz. 222). Een uittreksel daarvan laten wij volgen. Het spreekt van het fort Zeelandia, waar vroeger de ‘afstraffingen’ plaats hadden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ziedaar het walgelijkste tarief, dat u zeker immer onder de oogen kwam. Misschien begrijpt gij de tweede post niet goed ‘voor het genezen van een slaaf.’ Ik zal 't u ophelderen. De slaven, die eene afstraffing met tamarinderoeden ondergaan hebben, kunnen dikwijls niet loopen, door de mishandeling, waaraan zij blootstonden. Vroeger, toen zij krom in elkander geremd de straf ondergingen, was dit nog erger. Zij werden dan aan de verpleging van den cipier overgelaten, of op een karretje, met een ezel bespannen, afgehaald. De cipier b., jaren lang de beruchte pijniger van het fort Zeelandia, hield er nog een bijzonder tarief op na. Daarin werden de, toen in gebruik zijnde, spaansche bokken weder in onderscheiden soorten van 60, 75 en 80 cents geklassificeerd. Bovendien had hij nog dubbele spaansche bokken, en de liefhebbers konden slechts uitkiezen wat hun 't beste aanstond. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Houdt men nu daarbij in het oog, dat men dat alles, tegen uiterst matige prijzen, alleen op een eenvoudig briefje van den eigenaar kon verkrijgen, dan zal wel niemand zeggen, dat er niet al het mogelijke was gedaan, om het den slaveneigenaars, bij de mishandeling hunner slaven, zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Tegenwoordig, wij erkennen het, hebben de eigenaren meer moeite. Zij kunnen niet verder gaan dan 25 zweepslagen, en zij moeten daarvoor thans 50 centen geven, dus 15 meer dan vroeger. Willen zij verder gaan, dan moeten zij er verlof toe vragen. Er zijn er echter, die dit nog niet te duur vinden. Althans, niet zelden hoort gij te Paramaribo eenen slaaf toevoegen: - ‘Pas op; 't kost mij maar 50 cents, om u een ongemakkelijk pak te bezorgen!’ of - ‘Ik heb er met plaisir 50 cents voor over, om u eens duchtig te laten afranselen!’ Anderen echter zijn van meening, dat die 50 centen tegenwoordig ten onregte worden gevorderd. Onlangs zeide een slaveneigenaar, die, als regtsgeleerde, zeer goed onderrigt kan zijn: - ‘Men is eigenlijk niet verpligt, iets te geven. Maar ik zend die 50 cents mede, om de agenten der policie aan te moedigen. Somtijds verhoog ik de fooi tot een gulden; maar dan ben ik er ook zeker van, dat het vee niet gespaard wordt,’ en hij wreef zich van genoegen de handen.
Wanneer wij vrijmoedig onze meening hebben uitgesproken over de straffen, die te Paramaribo op de slaven worden toegepast; wanneer wij de wreedheden hebben ontsluijerd, die nu op het piket van justitie plaats grijpen, al is ook de spaansche bok afgeschaft; wanneer wij u voorbeelden hebben voorgesteld van mishandelingen, door de eigenaren op hunne slaven gepleegd, dan versta men ons wèl. Wij beweren volstrekt niet, dat alle eigenaren van slaven zich daaraan schuldig | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maken. Wij gelooven, dat er onder hen gevonden worden, die hunne lijfeigenen goed behandelen; ja wij weten, dat er zijn, die nimmer een slaaf naar het piket van justitie zenden. Waarom worden die ligchamelijke straffen niet afgeschaft? Waarom wordt het niet verboden ze op eenen slaaf anders toe te passen, dan bij regterlijk vonnis voor misdrijven, die in elke maatschappij door de straffendehand der geregtigheid worden vervolgd? Van alle kanten verheffen zich stemmen, om te antwoorden: ‘dat is onmogelijk; slaven kunnen niet anders dan door de zweep geregeerd worden.’ Wij zullen het niet onderzoeken; wij zullen het aannemen; maar dan hebt gij eene treffende veroordeeling van de slavernij uitgesproken. Is het noodig, dat zoo aanhoudend, al is het dan ook door Gouvernementsbeambten, menschen worden geslagen; is onder hen geen orde te houden dan op die afschuwelijke wijze; is de zweep een onmisbaar gevolg van de slavernij - vernietig dan dien toestand der maatschappij, want de zweep is geen straf voor menschen. Zij, die zweepslagen ontvangen, worden verhard in het kwaad; zij die ze toebrengen worden er evenzeer door gedemoraliseerd. Wij beklagen niet alleen de slaven, die de striemen der zweep gevoelen, wij beklagen ook de meesters, die de zweep in beweging laten brengen. Een Gouvernement, dat de slavernij, waarin die zweep onmisbaar is, beschermt en handhaaft, leidt ook de vrijen tot het afleggen van alle menschelijkheid, roeit ook onder hen alle zedelijkheid uit. Meedoogenloos rukken wij in deze bladeren den sluijer weg; maar wij maken onderscheid tusschen de meer regtvaardige en menschelijke eigenaars en de hartvochtige en gewetenlooze; maar wij werpen ook den steen niet op de laatsten, zonder in 't oog te houden, dat zij, tot de diepte der ontaarding, door het stelsel der slavernij zijn gebragt. |
|