| |
Vierde bedryf.
Eerste tooneel
Perone, Bernard.
Ik heb u hier gebracht, wat uit 't gewoel der menschen,
Die om een haatlyk loon, een 's anders onheil wenschen.
Zo gy een Kristen zyt, gelyk my uw gelaat
Te kennen geeft, help in dees verleegen staat,
Indien het mooglyk is; ik tracht hier stil te ontdekken
Een man van achtbaarheid, 't zal u tot voordeel strekken,
Zo gy my trouwelyk de hand bied, om dien geen
Te vinden, waarom ik van verre herwaards heen
Gekomen ben. Ik zal 't u rykelyk beloonen,
Zo gy u heel geheim in deze zaak wilt toonen.
Zo 't in myn macht is, 'k zal u helpen waar ik kan.
Maar kend gy 't weezen niet, myn heer van dezen man,
| |
| |
Of staat. noem my zyn naam zo 't wezen mag.
Op 't woord van trouw, die 'k zoek is Hertog van Ferrare,
Een eenigste erfgenaam na zynen vaders dood,
Van dat gebied, hy wierd gedwongen door de nood,
Om zeker ongeval, zyn vaderland te ontvluchten,
Naar 't eiland Malta, en nu loopen de geruchten
Dat hy genomen wierd op zee, en weg gevoert,
Naar 't Ryk van Selim, 't geen Ferrare gansch ontroert,
Door 't missen van hun Heer, terwylzy door 't verliezen
Van zynen vader, hem nu gaerne zouden kiezen
Is dan die vroomen Vorst geweest,
Wel hoe myn vriend wat maakt u zo bedeest?
Hoe heet de jonge Vorst, of mag men zulks niet hooren?
Hoe oud? wanneer is hy gebooren?
Omtrent voor dertig jaar.
Ruim neegen jaaren; ja myn vriend indien gy wist
Waar ik hem vinden kon, ik zou u zo veel geeven,
Daar me gy heel gerust, voortaan zult kunnen leeven.
Maar deze Prins wierd die voorheen van u gezien?
Ja meer als duizendmaal, ach! mocht ik op myn knien
Hem maar omhelzen, 'k zou...
| |
| |
Schep moet, vertuin uw vreezen;
Want mooglyk zal uw zorg voor hem niet ydel weezen.
Indien 't u mooglyk is, verminder deze zorg,
Gy zult uw vryheid haast beoogen, 'k blyfuw borg.
Zo gy dien aan wyst om wien ik hier ben gezonden.
Waarom dien geen gezocht, die gy reeds hebt gevonden;
Hoe kent Perone nu zyn wettig Vorst niet meer?
De vreugd ontsteld myn bloed! zyt gy het zelf myn heer!
O hemel wat geluk! schoon ik u moet aanschouwen
In slaverny, dees tocht zal nimmer my berouwen,
Nu 'k u gevonden heb, ei laat ik u myn heer...
Perone, neen laat af, dees zaak is hier te teer.
De Vorst houd overal toezienders, om de zaak en
Die vreemd zyn, datelyk aan hem bekent te maaken.
'k Zal u gehoorzaam zyn myn Vorst, ik hou my stil,
Maar laat ik u terstond vry koopen, volg myn wil,
'k Heb zorg gedragen om heel spoedig weg te raaken.
Myn banden zyn zo licht niet als gy meent te slaaken.
Verhaal Perone, 'k wenste gaarne te verstaan,
Hoe 't met 't afsterven van myn vader is gegaan,
En hoe het volk zich heeft na zyne dood gedraagen.
Na dat een heete koorts den Vorst een reeks van daagen
Gehouden had in 't bed, verzocht hy aan den Raad,
Dien hy ontbooden had, zich voelende in een staat
Van zwaare krankte, die wel mooglyk met zyn daagen
Een eind zou neemen, dat dit aan haar mocht behaagen,
Zo hy te sterven kwam, zyn broeder als Regent
Gebieden mocht, zo lang zyn zoon bleef onbekend.
Doch zo het eind'lyk aan den hemel mocht behaagen
| |
| |
Zyn wederkomst, hem 't Ryk zou werden opgedraagen
Met alle eerbiedigheid, dit was zyn laatste wil,
En niemand trad met hem hier over in geschil;
Maar yder heeft hier op den Vorst zyn hand gegeeven,
En kort daar na verloor uw vader 't loflyk leeven.
Na weinig tyds liep in Ferrare een los gerucht,
Van zeker man, die hier zyn boeijens was ontvlucht,
En by Palermo was voor neegen jaargenomen,
En wyl de zelvetyd scheen overeen te komen
Met die van u vertrek, beval men dezen man
Meer te onderzoeken, 't geen geschieden, eindelyk dan
Gaf hy zo veel bewys, waar uit wy vast vertrouwden
Dat gy het weez en moest; en wyl wy zeker bouwden
Op deez' hoop, wierd my straks van uwe oom belast,
Om 't aldersnelste schip daar toe zo 't scheen gepast,
Om u te zoeken, in der eil voort klaar te maaken.
Wy raakte daadlyk zeil; in 't kort ik heb de zaaken
Dus ver gebragt, 't geen my tot in de ziel verheugt,
Indien 't Ferrare wist 't zou zekerlyk van vreugd
Opspringen. Vorst gy moet de tyd dan niet meer rekken,
Maar in der haast met my zo 't mooglyk is vertrekken.
Bedrieg u zelven niet te schielyk met die hoop,
Myn vryheid is voor gansch Ferrare niet te koop.
Is aan den Keizer dan wie dat gy zyt gebleeken?
Hoe klopt myn hart van schrik, ik kan byna niet spreeken!
O neen, verban die zorg vry verre uit uwen zin,
Dit is 't niet 't geen my houd Perone, 't is de min,
Die dwingt my voor altoos myn boeijens niet te breeken.
Hoe heeft een snoo Turkin uw hart in liefde ontsteeken,
Wat razerny myn Vorst heeft u 't verstand beroofd?
Frerrare wacht met u haar Prins, haar opperhoofd.
Nu ik de zorg van u te vinden, ben te booven,
Zoud ge onrechtvaardig hun van deze hoop berooven?
| |
| |
En dat ter liefde van een Heidens mens, wiens leer
Ver afgescheiden is van 't Kristendom. Myn heer
Verlaat die vuige min, gy moet dees banden slaaken,
En 't ryk Ferrare door uw komst gelukkig maaken.
Eerbiedig heeft de Raad aan my verzocht om u
Te zoeken, 'k vind u hier met blydschap, zou ik nu
Weerkeeren, en myn Vorst niet met my overvoeren,
'k Zou gantsch Italiê door deze maar ontroeren.
Wie is uw meester heer, ik bid noem my dien geen.
Myn meesteresse is ook myn minnares met een.
't Is my onmogelyk, ik kan haar niet ontvluchten,
Wyl dubb'le banden my in haaren dienst doen zuchten.
Zo doe ik, maar met smart,
Want 'k ben geen voogt meer van een weg geschonken hart.
Ach Saide! laas! ik moet in uwe boeijens zuchten.
Indien zy u bemind raad haar met u te vluchten,
Maak haar uw staat bekend, zo gy haar zulks vertrouwd,
Die raad is goed, maar op te lossen grond gebouwd.
Hoe zal ik best myn staat die schoone kenbaar maaken?
Gemakkelyk kund gy dien hoek te boven raaken.
'k Heb uw afbeeldzel, en uw zeegel meê gebracht,
Vertoon haar dit myn heer, zulks houd u van verdacht
Te werden zekerlyk bevryd, zy zal gelooven,
Voor zeker, dat uw staat 't gemeen ver gaat te booven.
Zo zy de minste gunst of liefde voor u draagt,
Dan zal zy mooglyk doen het geen aan u behaagt.
Waar is de schildery, en 't zegel?
| |
| |
Zie daar myn Vorst, daar is 't, als ik het heb ontfangen.
Maar 'k bid myn Prins dat gy voor al geen tyd verzuimt,
Terwyl gelegentheid ons toond een volle ruimt.
U schip legt zeilree; om gezwind van hier te spoeijen,
Een goede wind, en tienpaar mannen om te roeijen,
Die passen op uw komst; zo raaken wy wel licht,
Konstantinopolen heel spoedig uit 't gezicht.
Gy moet u in het kort zo 't mooglyk is beraaden,
En om de wufte min uw glorie niet verraaden.
Ik heb zo dadelyk den Vorst naar 't strand zien treen,
Van honderd eedlen gevolgt, en van 't Gemeen,
Hy zal op zyne vloot in de open lucht vernachten;
Om 't denkbeeld van zyn zoon een weinig te verzachten,
Van hem, onmenschelyk na 'k hoor ter dood gebracht.
Een Prins van yder een bemind en hoog geacht.
Verlaat dit grouwzaam Hof, een woonplaats van de boosheid,
Daar zelfs de Keizer is een monster vol godloosheid.
Verlaat dit aak lig land, met doorenen begroeid,
Voor 't Ryk Ferrare dat van melk en honing vloeid.
Vertrek Perone, 'k zie myn schoone, myn beminde,
Ga heen, ik zal u straks weer op den oever vinde.
| |
Tweede tooneel.
Saide, Macha, Bernard.
Neen Macha deze raad behaagt me in 't minste niet,
Zou ik verzoenen, zou ik 't leet aan my geschied
Vergeven? Piali voor Mustafa beminnen?
Dan moest ik waarelyk beroofd zyn van myn zinnen
Hem lieven, die myn lief zo schandelyk ter dood
Gebracht heeft, en myn plicht die 'k schuldig ben zo snood
| |
| |
Vergeeten; neen, ik leef alleen maar om te wreeken
De dood van Mustafa. Zag ik dien schelm doorsteeken
Voor myn gezicht, dan was myn hart veel meer gerust,
En 't vuur van myne wraak ten deelen uitgeblust;
Rampzalig denkbeeld, van myn groot geluk voorheenen,
Hoe is uw heldre ster op 't onvoorzienst verdweenen?
En gansch verduisterd in een naare wolk van bloed?
Kom Macha vloek met my het Mahomets gebroed.
Wy zullen naar een land daar 't veilig is, gaan zoeken,
Den moorder Selim met zyn gansche Hof vervloeken.
Dit land is myn verblyf geen oogenblik meer waard,
Terwyl het anders niet aan helsche monsters baard.
Vertrekken wy. Maar zacht waar vliegen myn gedachten.
O neen ik ga noch niet. 'k Moet eerst de wraak betrachten
Die ik verschuldigt ben. Ach Bernard zie uw vrouw,
Om 't missen van uw Heer, gedompelt in den rouw.
Gy zyt uit liefde als slaaf, my van rnyn Prins geschonken,
Nu zult gy met den hoed van de eedle vryheid pronken,
'k Ontsla u van uw dienst, ter liefde van die geen
Die u geschonken heeft aan my.
Zou ik u in den nood verlaaten, neen myn leeven
Zal ik veel eer Prinses voor u ten besten geeven,
'k Verlaat u nimmer, ja zo lang myn oog het licht
Aanschouwen kan, blyf ik aan myn Prinses verplicht.
O edelmoedig hart, onmooglyk te doorgronden,
Waar wierd ooit grooter deugd als in dees slaaf gevonden!
Bernard veracht gy dan uw vryheid.
Ik lief de vryheid, maar 'k bemin noch meer de trouw.
Ei laat ik dan uw slaaf, mag 't zyn voor altoos weezen.
Als ik u dienen mag, staat my geen leet te vreezen.
'k Weet wat ik schuldig ben aan myn verlooren Heer.
| |
| |
De wraak van Mustafa staat vast, wat wilt gy meer
Prinses? 'k heb in myn brein een schrandre list besteeken,
Die ons zal dienen, zo 't u lust; om u te wreeken.
Bisanze zal het uur vervloeken, toen het my
Uit zee zag sleepen, in haar wreede slaverny,
Geslagen en bespot, met yzere slaafzee banden
Gekluistert, als een beest verkocht; die smaat en schanden
My aangedaan, zal ik vergelden, de overmoed
Van die barbaaren, streng bezeeglen met hun bloed.
Ik had myn ketenen op heeden noch gedraagen,
Indien Prins Mustafa het oog niet had geslaagen
Op myn elenden, en uit dien bedroefden staat
Gulhartig my verlost; dees loffelyke daad
Verplicht my om myn Vorst op 't alderfelst te wreeken,
Gy zult die eedle wraak haast zien.
Ik heb u voor een man van groot verstand geacht,
Maar 't loopt recht averechts, dit had ik nooit gedacht.
Zult gy zoo'n zwaaren zaak beginnen, hoe kan 't weezen,
Een onvermooge slaaf, hoef niemand niet te vreezen,
Gansch zonder aanhang, ja die zelf niet anders heeft,
Als 't geen de zachtheid van zyn slaverny hem geeft,
Zelfs zonder wap'nen of macht, wie kan 't gelooven.
Een ydle waan is u int 't raadeloos brein gestooven.
Dit stuk is u te zwaar, til niet aan zulk een last,
Wyl 't u niet doenlyk is; daar is te veel aan vast.
Verban die ydle hoop, en leer uw onmacht kennen,
Gy zoud met Faëton de Zonnewagen mennen,
Myn hart vlamt op de wraak, en zag ik die geschiên,
Ik zou met vreugd een eind van myn elende zien.
Wy raaken dezen hoek gemakkelyk te boven,
Zo gy me van de hoop, die 'k heb, niet zult berooven.
Eis wat u noodig is, het werd u toegestaan,
Zo 't in myn macht is, maar zie toe, en laat u raân,
| |
| |
't Is u onmogelyk 't geleeden' leet te wreeken.
'k Weet raad om Selims vloot dees nacht aan brand te steeken,
Het geen niet missen kan, Prinses ik maak een vuur,
Het geen ik in myn jeugd geleerd heb, in een uur
Zel ik daar meê de vloot in lichte vlam doen blaaken.
En als dit is gedaan, wat raad om weg te raaken.
Daar is al voor gezorgt, de Turk is op zyn vloot
Met al zyn eedlen, ik zweer hun al de dood,
Zo gy besluiten wilt, met my van hier te vluchten.
Daar ons geen leet in 't minste staat te duchten.
Ik bid u volgt myn raad, geef doch gehoor aan my,
Ontvlie uw vyand, ik ontvlie myn slaverny;
Gy zyt wel een Turkin, maar ver van hier gebooren,
Uw hoop en troost is heel met Mustafa verlooren;
Die u bemind, is u dood vyand, die niet licht
De wraak ontkomen zal, uit 't vuur, door my gesticht.
Daar leid een schip gereed met riemen en met zeilen,
Al zamen toegerust om snel door zee te keilen.
Zo gy een Kristen trachtte worden, neem de wyk,
'k Zal u een echtgenoot bezorgen uw's gelyk,
Indien het Kristendom, Prinses, u kan behaagen.
Gy laat hier aan dit Hof niet als elende, en plaagen.
Hoe pynigt gy myn ziel helaas, vol smert en rouw,
| |
| |
Gy zyt het die myn hart door kuische min doet blaaken.
Wat maakt u doch zo stout uw min bekend te maaken
Aan my, wat rukt u doch zo verre van uw plicht?
Weg onbeschaamde, voort, vertrek uit myn gezicht,
Hoe zal een slaaf, verwaand, aan my zyn min ontdekken;
Schroomt gy niet door dees rêen myn gramschap op te wekken?
Acht my, Bernard, zo ver vervallen van myn staat;
Dat hy my minnen durft, en zyne plicht verlaat?
Gy schynt myn achtbaarheidt in 't minste niet te schroomen.
O hemel! wat zal my in 't end noch overkomen.
'k Zie al de rampen in een eedgespan gebracht,
Om my te ontrusten, en te plaagen dag en nacht.
Ik ben door 't oorlogsvuur berooft van goed en haven,
Daar na van Mustafa, nu komteen van myn slaven
Myn smart vergrooten, met zyn min my aan te biên.
Wat laat de hemel op der aarde niet gefchiên.
Die vordert u geluk, Prinses, ei wil bedaren,
Die geen die u bemint is Hertog van Ferraren.
Voor 't schoonst gedeelte van Italie geacht,
't Geval heeft my by u in slaverny gebracht.
'k Ben by Palermo door een roof harpy genomen,
En in de klaauwen van het Turks gebroed gekomen.
Kom neem met my de vlucht, myn waarde zielsvriendin.
Geef aan Emanuel, uw hart, uw hand, uw min,
Ik sweer by heil'ge, daar de Kristenen by sweren,
Dat ik u eeuwig als myn Hertogin zal eeren;
Verwerp het wangeloof der Turken, Mahomet
Zy u een gruwel, en zyn snoo vervloekte wet.
Gy zult in 't Kristenryk een andre waereld vinden;
(Toef dan niet langer, kom myn ziel, myn welbeminde.
Daar trouw daar billikheid, en 't recht gehandhaaft word,
| |
| |
En daar geen vader 't bloed van zyne kindren stort.
Ik sta gelyk bedwelmt, wat komt my al te vooren.
De hemel heeft voor u zo 't schynt wat goeds beschooren.
Erken 't geluk, het geen op heeden u bestraalt,
Een Engel onverwacht van boven neergedaalt,
Schynt ons met al zyn macht getrouw de hand te bieden.
Kom volgen wy hem na, waar heen hy tracht te vlieden,
Hy heeft voor dezen aan uwe oogen wel behaagt,
In zyne dienstbaarheid, waarom nu niet gewaagt,
Om hem te volgen, nu zyn staat u kan verheffen,
Ik kan de waarheid niet bezeffen
Van zulk een vreemd geval, 't geloof schiet hier te kort.
Indien gy door 't geloof daar in verhindert word,
Prinses, 'k zal van de zaak volkomen'blyken geeven,
Weet dat het slings geval my herwaards heeft gedreeven;
Na dat ik onverwacht in twist viel met een heer,
Myn eigen neef, in 't kort van woorden aan 't geweer
Gekomen, wyl de haat zich gaerne ziet gewrooken,
Heb ik hem tot myn leet en ongeval doorstooken.
Zyn vader die de dood zyns zoons nu gaerne zag
Gewrooken, maakte straks hier over zyn beklag,
Het geen myn vrinden voor meer ongeval deê duchten,
Des wierd ik van hen all', geraaden om te vluchten.
Dit was myn noodlot, en hoe 't verder is gegaan,
Zulks heeft Mevrouw voor af uit mynen mond verstaan:
Ik wierd gedwongen, wie ik was, heel stil te houwen;
Terwyl ik niemant in Bisanze dorst vertrouwen
Myn staat noch af komst, want terwyl Italie meest
Steekt in den oorlog met dit ryk, was ik bevreest
Ontdekt te werden, 't geen tot noch toe is verhoolen,
| |
| |
Maar gaande dezen dag bedroeft langs 't water doolen,
Om 't missen van myn Prins, kreeg ik een man in 't oog
Van myne landaard, 't geen nieuwsgierig my bewoog
Om hem te naderen; en die ik aanstonds kenden,
Wyl ik als Kapitein, hem dik wils in de benden
Myn 's vaders had gezien, en wyl ik hem bekeek,
Zag ik zyn weezen heel verandren, paars en bleek;
Maar na een weinig tyds, bestond hy stil te vraagen,
Of ik een Kristen was, 'k zy ja. Kan 't u behaagen
Vervolgde hy, om my geheim een dienst te doen,
Ik zal uw moeite met een beurs vol goud vergoen.
Maar om nu dit verhaal niet langer uit te rekken,
Vertoonde ik hem dien geen die hy hier dacht te ontdekken,
Hy kende my terstond met blydschap. 'k Ben gereet,
Wyl ik myn liefde wel acht aan uw deugd besteed
Prinses, om u terstond myn hart en hand te geven,
Indien gy met uw slaaf tracht als Vorstin te leeven.
Ei aarzel niet Prinses, 't geluk bied u de hand.
Ik sta door dit verhaal verbystert in 't verstand.
Wat heeft de hemel noch met Saide voorgenomen.
Hoe zal ik aan 't bewys van uw getrouwheid komen
Doorluchte Vorst, schoon ik uw woorden niet mistrouw?
'k Zal u voldoen Mevrouw:
Dit zegel, myn schildry, twee vorstelyke panden,
Die laat ik u op trouw, zo 't u belieft in handen.
Nu is myn hart gerust, nu twyffel ik geen meer.
Wel op myn ziel, ontfang deze aangeboden eer;
Laat ik u groote Vorst met vreugdetraanen groeten,
En myn eerbiedig hart opoffren aan uw voeten.
Neen zulks zal niet geschien, 'k dank u voor uw belluit.
| |
| |
'k Omhels u met myn hart.
Mits gy het Turks geloof verlaat, en zult verachten.
Ik zal het Kristendom met hart en ziel betrachten.
Dees heldre zon verdryft, een meer dan naare nacht.
Hoe vleid my 't goed geluk, 't geen op my scheen verbolgen.
Is Macha mê gezint om haar Prinses te volgen?
Verlaat gy 't wangeloof der Turken.
'k Volg haar met hart en ziel, 'k verlaat haar nimmermeer.
Zo uw bermhertigheid myn byzyn wil gedoogen.
Wis de traanen van uwe oogen
Myn engel, 'k blyf myn lief getrouw tot aan myn dood.
Ferrare wacht my met verlangen in haar schoot.
Myn 's vaders dood kwam my zyn zetel in te ruimen,
'k Moet naar myn vaderland, laat ons geen tyd verzuimen.
Maak u gereed myn lief, wy vluchten van het strand.
Zo haast wy Selims vloot zien lichter laag aan brand
Wat zwarigheid beweegt u om te zuchten.
Zult gy de dood des Prins eerst wreeken eer wy vluchten.
| |
| |
Ik vrees voor ongeval, behoed ons voor gevaar.
Vrees daar in 't minst niet voor.
Van onraad, zal men u en my het eerst verdenken.
Laat denken wie dat wil, dat zal ons geenzints krenken.
De Turken zyn verheugt, en buiten achterdocht.
Het geen ik voor heb, werd gantsch buiten zorg volbracht,
Wy zullen voor 't vervolg der Turken veilig weezen.
Ei toon u moedig hart, myn lief daar 's niet te vreezen,
Hun scheepen zullen ons voor fakkels dienen, om
Van 't satrand te vlieden, by dat helder toorslicht, kom
Myn schoone, zie de straf dat snood gebroed beschooren
Gy hebt met my de wraak van Mustafa beswooren.
't Is waar doorluchtig heer, maar 'k dacht niet dat de kans
Zo licht zou keeren, door uw goedheid.
Van lauw'ren, zullen wy straks naar Ferrare keeren.
Ik volg, myn lief, en doe al wat gy moogt begeeren.
'k Ga naar den oever, daar myn Hopman my verwacht.
Ik zal bezorgen al wat nodig is, eer 't nacht
Zal worden, en myn lief dan met my derwaards leijen.
Met u verlofmyn Bruid, een kus eer dat wy scheijen
Vaar wel myn lief, vaar wel.
| |
| |
| |
Derde tooneel.
Saide, Macha.
'k Wierd over hals en hoofd gedompelt in den druk,
Toen 'k om myn ouders dood al te onverwacht moest zuchten.
Daar na deed 't oorlog my uit all' myn landen vluchten.
Als balling dreef 't geval my naar Bisanze heen,
Daar my een heldre ster uit dikke damp verscheen.
Toen Mustafa zyn hart my kwam op trouw te geeven
Veranderde myn leet in een gelukkig leeven.
't Geval betoond aan my haar meesterstuk, ja meer.
Een stap, een slinkse tree, smeet al myn vreugd ter neer.
Toen 't bloed van Mustafa elendig wierd vergooten,
Zo speelt 't geval haar rol, maat 't meesten voor de grooten.
Niets zo bestendig of 't neemt lichtelyk een keer.
Myn eigen slaaf is nu myn lief, myn vorst, en heer.
'k Raak na veel zukkelings nu al myn leette boven,
Zo 't in den hemel vast beslooten is.
Heeft nier al uitgedient, wyl ge u verzekert ziet.
Volbrengen wy terstond wat ons 't geluk gebied.
Einde van het Vierde Bedryf.
|
|