| |
| |
| |
Geestesvader van de sport in Commewijne Hendrik (‘Baas’) Seljee
H. Seljee. Sportpionier van Commewijne
Hendrik Seljee werd op 13 oktober 1899 te Amsterdam (Nederland) geboren. Hij was een van de drie kinderen uit het huwelijk van Dirk Seljee en Esseline Seljee - Van de Linde. In Amsterdam groeide Hendrik op in zeer goede gezondheid en hij bezocht er de kleuter- en lagere school. Later in Bussum genoot hij Mulo-onderwijs. Voorts studeerde hij landbouw aan de Rijkslandbouw Universiteit in Utrecht.
Met een prachtkontrakt op zak arriveerde ‘Baas’ Seljee in december 1922 in Suriname om in dienst te treden van de plantage Sorgvliet. ‘Als opzichter heb ik jaren op deze plantage gewerkt. Ik had een goede tijd. Dat lag ook aan de direkteur, een Hollander met name Zijler, de beste planter die ik ooit in het Suriname van toen gekend heb’, aldus Hendrik Seljee.
Deze door Hendrik Seljee gewaardeerde direkteur kwam echter plotseling te overlijden. Hij werd opgevolgd door een man die Hendrik als een ‘echte nietsnutter’ betitelt.
| |
| |
‘De naam’, aldus ‘Baas’, ‘noem ik liever niet, misschien leeft die vent nog.’
Hendrik Seljee is in de Surinaamse Padvinderij ook erg aktief geweest. Gek genoeg heeft deze padvindersaktiviteit hem zijn baan gekost bij zijn nieuwe direkteur, ‘de echte nietsnutter’. Om namelijk aan alle padvindersaktiviteiten te kunnen deelnemen moest Hendrik twee tot drie keren per week van Sorgvliet naar Paramaribo reizen. Dit gebeurde dan op de fiets. ‘Baas’ Seljee vertelt nu:
‘Op een goede dag, reeds om half zeven 's morgens, kreeg ik in de kampong plotseling een bericht van de nieuwe direkteur, dat letterlijk als volgt luidde: ‘Meneer Seljee, als u niet onmiddellijk stopt met de padvinderij-aktiviteiten krijgt u van mij op staande voet ontslag. Ik verwacht binnen een half uur schriftelijk antwoord van U.’
‘Ik heb me niet willen laten kleineren’, aldus Hendrik Seljee, ‘door die kerel, die mij helemaal idioot leek, en liet mij maar ontslaan. Direkt nadien kreeg ik een baan op de plantage Wederzorg. Ik had echter volgens mijn oud kontrakt een vrije reis naar Nederland te goed en besloot daarvan gebruik te maken alvorens op Wederzorg in dienst te treden. Na mijn vakantie keerde ik hier terug en begon eerst als opzichter te Wederzorg, waar ik later direkteur werd, waarna ik op de plantage Slootwijk terecht kwam om er vijf jaren te dienen.
Na de vijf jaren Slootwijk kreeg ik weer een klap. Op een goed moment ontving de direkteur, de heer Kordis, een brief van de moedermaatschappij in Nederland, waarin werd gesteld dat de kuituuronderneming te Slootwijk te kostbaar in exploitatie was. Besloten werd dan ook tot likwidatie. Het Europees personeel mocht dan zes maanden verlof genieten in Europa of elders. Ik stond dus weer op straat, maar was nog geenszins uit het veld geslagen. Ik dacht, jongen, je hebt poten aan je lijf. Suriname is een prachtig land met veel landbouwmogelijkheden. Laat je er niet uit pesten. Ik ging weer terug naar Europa, maar met het vaste voornemen om naar Suriname terug te keren om iets voor mezelf te beginnen. Dat heb ik ook gedaan. Ik keerde na mijn vakantie in Suriname terug en kocht de verlaten plantage “De Nieuwe Grond” van het Gouvernement. Ik startte met een klein aantal arbeiders. Ik was een van de hardst werkenden in het veld’.
| |
| |
| |
Ook buiten de sport
Naast voetballen, atletiek en de padvinderij-aktiviteiten was ‘Baas’ Seljee ook een goede wielrijder. Maar hij heeft zich niet alleen aan de sport in Suriname gegeven. Zeker in Commewijne, waar hij een mensenleeftijd gewoond heeft. Als goed plantage-eigenaar heeft hij b.v. van de overheid gedaan gekregen een school te bouwen voor de kinderen van zijn arbeiders op De Nieuwe Grond. Daarnaast heeft hij ook nog gezorgd voor de huisvesting van de onderwijzers op zijn plantage. De school stond te Weltevreden en de leerlingen van De Nieuwe Grond moesten dagelijks de grote afstand van huis naar school en omgekeerd te voet afleggen. Het is toen weer Hendrik Seljee geweest die bijsprong en een grote boot met aanhangmotor van zijn plantage inzette om de scholieren van De Nieuwe Grond dagelijks te vervoeren.
Ofschoon hij duidelijk een voorliefde voor kinderen had, bleek hij ook de volwassenen niet te hebben vergeten. De opslagloods van zijn plantage stelde hij namelijk ter beschikking voor het onderwijs aan zijn volwassen arbeiders. Dit gebeurde dan buiten schoolverband. Vele ouderen hebben toen daar in de avonduren het lezen en schrijven alsnog geleerd.
Als werkgever heeft hij voor die dagen een zeer sociale opstelling gehad. Om het voor de arbeidersgezinnen zo leefbaar mogelijk te maken op De Nieuwe Grond stond hij altijd midden tussen hen in. In 1935 had hij de gelegenheid om de arbeidslonen van zestig (!) cent naar een gulden per dag te brengen. Dit kwam door de verbetering van de wereldkoffieprijs. Maar de koffieprijs kelderde snel weer door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Een geluk voor De Nieuwe Grond is geweest dat ‘Baas’ Seljee vier jaren voor deze terugslag op de plantage met citrus was begonnen. Dit bracht voor hem en zijn arbeiders de ekonomische redding.
Dat hij zich ook aktief inzette voor de Commewijne Sportbond is wel algemeen bekend. Dit was op een bepaald moment geen eenvoudige opgave vanwege de grote uittocht van jongemannen uit de plantages van Commewijne.
‘Dit bracht’, aldus Hendrik Seljee, ‘het distrikt Commewijne op de sporthelling. En ze is dit nooit meer te boven gekomen.’
Ook in de padvinderij heeft Hendrik Seljee de pioniers-premie te goed. Hij praat er met veel genoegen over.
| |
| |
‘Kort na mijn aankomst in Suriname in de twintiger jaren kwam er in de krant een oproep van Dokter Rademaker om tot een op te richten padvinderij toe te treden. Deze kans liet ik niet voorbijgaan. Ik had namelijk in Nederland jarenlange ervaring opgedaan (van welp tot padvindersleider), dus meldde ik mij aan bij de Stichter van de Surinaamse padvinderij. De overige oprichters van de padvinderij in Suriname zijn o.a. de heren Herrenberg en Simons. Naast “mijn” groep I (de paarse dassers) kwamen er spoedig nog twee groepen, groep II (oranje dassers) en groep III (blauwe dassers).
Van mijn padvinderstijd - een belangrijke episode in mijn leven - kan ik mij een aantal plezierige dingen heugen. De vooruitgang van groep I waar ik de leiding van had is vooral het gevolg geweest van mijn aanpak en het vertrouwen dat de jongens in mij hadden. Een voorbeeld: de jongens leefden allemaal in de waan dat zij onder alle omstandigheden verplicht waren hun hoed op te houden. Ik zei tegen hen: “Jongens, haal die hoed van je kop af.” Hun antwoord was: “Baas, dan krijgen wij een zonnesteek”. Ik maakte ze toen duidelijk dat je niet bang behoeft te zijn voor een zonnesteek, zolang je in beweging bent. Het lastige ervan was evenwel dat ze later niet meer met de parade wilden meedoen, aangezien ze bij de parade verplicht waren de hoed op te houden.
Groep I blonk ook uit in atletiek. Ze zag zelfs kans bij atletiek te winnen van de militaire deelnemers, die eerder op alle nummers andere ploegen de baas waren.
Wat atletiek betreft, kan ik mij ook nog goed heugen, dat mijn jongens bij het nummer hoogspringen steeds recht op het touw afgingen. In Suriname was toen namelijk de Schotse aanloop en sprong, die zijdelings moet worden uitgevoerd, nog niet bekend. Ik introduceerde dit met veel sukses.’
De lange afstanden die Hendrik Seljee, eerst in zijn geboorteland en later in Suriname op de fiets heeft moeten afleggen, hebben hem tot een enthousiast (en goede) wielrenner helpen maken. Hij had er bovendien een hekel aan, dat de Guyanezen die hier toen vaak aan wielerevenementen deelnamen de Surinamers altijd met zeer ruime voorsprong wonnen. Bij een van die gelegenheden werden de Surinamers, die op normale rijwielen meededen, op smadelijke manier verslagen door de Guyanese tegenstanders op hun racefietsen.
| |
| |
‘Het was een zeer trieste vertoning’, aldus Hendrik Seljee.
Maar deze trieste vertoning sterkte hem in zijn voornemen om zijn jongens zo intensief te laten trainen, dat zij als overwinnaars uit de eerstvolgende wielerrace tegen Guyana zouden uitkomen. En nu komt ‘Baas’ Seljee helemaal aan het woord als hij zijn ervaringen op dit stuk vertelt:
‘Toen de traditionele volgende wielerwedstrijd tussen Guyana en Suriname plaatsvond waren mijn jongens optimaal voorbereid. Als verzamelplaats had ik Het Park uitgekozen. Tevoren had ik met de jongens afgesproken alle spatborden, belletjes, spiegels, bagagedragers van hun fietsen te demonteren. Dit om zo min mogelijk vertraging bij het rijden te hebben. Kort voor de start kwam de hele groep naar me toe, vergezeld van een paar van mijn oudere vrienden, met het verzoek dat ook ik aan de race zou deelnemen. Ik weigerde natuurlijk niet en kreeg van een goede vriend, Otwald Spong, een nieuwe fiets ter leen. Kort na de start nam ik een grote voorsprong op de overige deelnemers. Zo nabij de Stoelmanstraat ging ik slabakken en ik vergat haast dat ik deelnemer aan een race was. Plotseling hoorde ik een hels lawaai achter mij. Het bleken mijn jongens te zijn, die mij aanvuurden: Kom op, Baas Seljee! Baas Seljee! Baas Seljee! Ik schrok als het ware wakker, zette mij vol in en won de race. Het mooiste van de grap was dat mijn vrienden uit Het Park, mijn stamclub, gelopen waren naar het Gouvernementsplein. Een van die vrienden was Henar, die later in Indonesie door de Japanners is doodgeschoten. Alle Parkvrienden hadden een fles bier in de handen riepen luid: Lang leve Seljee! Lang leve de planters! Eerst moeten we ze leren zuipen en nu moeten we ze leren fietsen!
Voor mijn raceprestatie kreeg ik een geldprijs van vijf en twintig gulden, maar ik hield er niets van over, want alles ging aan de drank om de overwinning te vieren.’
Nadat een groot aantal personen mij gewezen had op de verdiensten van Hendrik Seljee voor de sport, schakelde ik een oude kennis van Hendrik in, namelijk Oscar Terborg. Met Oscar stapte ik op een zondagmorgen omstreeks half elf het huis van de oude ‘Baas’ aan de Axwijstraat 261 binnen. Hij heette Oscar en mij welkom, gekleed als altijd in zijn korte broek. Nadat hij mij alles wat hier vooraf geschreven is (en nog veel meer, trouwens), verteld had,
| |
| |
gaf hij op mijn verzoek nog zijn mening over de sportlui van nu. Hij is van oordeel dat de sportlui van vroeger zich meer inzetten, ongeacht welke tak van sport zij beoefenden.
‘Dan moet men mij niet komen vertellen’, aldus Hendrik Seljee, ‘dat deze keiharde materialistische wereld van nu de oorzaak is van het falen van onze sportlui. Of dat alleen een betere materiele waardering een ommekeer zou kunnen brengen. Om te komen tot verbetering van het spelpeil en tot het tegengaan van de afgang, zouden leiders en spelers een totale mentaliteitsverandering moeten ondergaan, zeker bij de Surinaamse Voetbal Bond.
Zolang wij in Suriname nog met mensen te doen hebben, die het nationale belang ondergeschikt maken aan het eigen belang, zal elk goed resultaat, ook op sportgebied, uitblijven. In elk geval hadden onze tegenwoordige sportlui met hun verbeterde akkomodatie en reele materiele voordelen, het stukken beter moeten doen. De mensen van voorheen hadden veel meer over voor de sport dan die van nu. In mijn sporttijd beschouwden wij de sport zuiver als afleiding. We kenden clubliefde en geen offer was ons te groot. Tegenwoordig is het een gewone zaak om jaarlijks van de ene naar de andere club te verhuizen. Het is een moneymaking business, waarbij, een ieder probeert te halen wat er te halen valt, en dan nog liefst zonder de nodige inzet of tegenprestatie.
Het advies dat ik aan de tegenwoordige sportlui wil geven is: zet je meer in, dan merk je wel hoe gemakkelijk de prestaties bereikt worden. Er zijn mensen die van dansen houden, anderen van de film. Wie echter voor de sport gekozen heeft, moet zich daaraan volledig geven. Andere gewoonten zoals alkoholgebruik en roken moeten vermeden worden.’
De 80-jarige Hendrik Seljee is uiteraard niet meer aktief in de sport. Maar deze maatschappelijke bezigheid heeft bij hem duidelijk zijn vormende waarde bewezen. Hij is ook best tevreden met wat hij in het leven heeft bereikt. Het feit dat zijn huwelijk kinderloos gebleven is, heeft hem ook niet uit zijn evenwicht gebracht. Integendeel, dit laatste was voor hem juist altijd een stimulans om bij te dragen aan de opvoeding van kinderen, die uit sociaal-ekonomisch misdeelde gezinnen afkomstig waren.
Twee van zijn pleegkinderen zijn maar al te bekend: Willem Hardjoprajitno, die later de leiding van pleegvader Seljee op plantage
| |
| |
De Nieuwe Grond overnam en Ramin Kasandikromo, die een jarenlange eervolle staat van dienst bij de E.B.S. heeft en nu van zijn pensioen geniet. Ramin kreeg ook bekendheid door zijn freelance radio omroepwerk. Zijn huwelijk bleef ook kinderloos. Willem Hardjoprajitno, de andere pleegzoon van ‘Baas’ Seljee heeft vier kinderen. Ook deze ‘kleinkinderen’ werden en worden door Hendrik Seljee als zijn eigen kinderen behandeld.
Hendrik Seljee is net zo gebonden aan ‘zijn’ distrikt Commewijne als b.v. personen uit het distrikt Nickerie afkomstig. Hij denkt nog met een zekere weemoed terug aan de topvoetbalwedstrijden die het Commewijne-elftal vaker tegen Coronie, Nickerie en Paramaribo heeft gespeeld.
Hoe is het Hendrik Seljee op zijn oude dag vergaan. In de eerste plaats - dat zegt hij zelf - heeft hij een gezond lichaam en prettige herinneringen uit zijn jarenlang verblijf in Suriname overgehouden. ‘Ik ben op dit moment 81 jaar en ik geloof dat er vele jongeren zijn die niet zo gezond zijn als ik, omdat ze zo weinig aan sport gedaan hebben. Ik heb een heel rustige oude dag. Mijn grootste hobby, naast een potje Heineken Bier, is eten, en lekker eten ook. Ik vind het nog steeds een groot genoegen om vaak samen te mogen zijn met oude vertrouwde vrienden, die ik dan tegenkom aan de bar van Het Park. Velen van hen zijn oude vrienden uit de padvinderij. Nu zijn het allemaal grote mannen geworden. Niet vergeten moet worden dat het leeftijdsverschil in die padvinderijtijd tussen mij en de jongens soms 12 tot 14 jaar bedroeg. Mijn chefs op de verschillende plantages waar ik gewerkt heb, waren altijd tegen mijn joviale omgang met ondergeschikten. Hun bezwaar was, dat ik als leidinggevende figuur, nota bene een bakra, op deze wijze aan gezag zou inboeten. Dit is nooit gebeurd.’
Met voldoening somt Hendrik Seljee de stoffelijke blijken van waardering op, welke hij in de loop der tijden van verschillende zijden gehad heeft. Hij is Ridder in de Orde van Oranje Nassau, verder bezit hij drie oorkonden: twee van de Troepenmacht in Suriname en een van het Korps Gewapende Politie, twee dekoraties van de importeurs van Heineken Bier, een zilveren bal van de S.V.B. Uiteraard, hoe kan het ook anders, is hij Erevoorzitter van de Commewijnesportbond en Erelid van Het Park, de club
| |
| |
waar hij zich verpoost voor rekreatie en waar hij ontmoetingen heeft met zijn vroegere vrienden, die nu allemaal mannen zijn in de leeftijd van zestig tot zeventig jaar.
Hendrik Seljee wordt nog steeds door velen met ‘Baas’ aangesproken, ook door zijn voormalige padvindersvrienden.
‘Hun kinderen mogen mij geen ‘Baas’ noemen, maar Oom Baas. Wat deze bijnaam betreft, heb ik eens een geval meegemaakt in Het Park. Ik werd namelijk bediend door een bartender, die er pas werkte. Zoals gewoonlijk sprak iedereen die binnenkwam mij aan met ‘Baas’, en die barman dacht warempel dat dit mijn echte naam is. Bij afrekening kwam ik namelijk tot de ontdekking dat die kerel op mijn nota ‘Meneer Baas’ had neergepend. Dit heeft mij niet ontstemd. Integendeel: ik ben er trots op dat een ieder mij zo noemt, en dat deze ‘nickname’ als het ware een begrip geworden is.
Zanderij 1953
Op weg naar Aruba voor deelname vierlanden-tournooi - Columbia, Demerara, Aruba, Suriname.
Zittend v.l.n.r.?
Kamperveen, U-Asai, D. Degenaar, ? Promes, Hoen, Nijman.
St. v.l.n.r. vader Mijnals, Bab, Graanoogst, L. Mijnals, Daniels, Zwakke, Buyne, Kruin, ? Westerborg, Nelom, Mans, Deira. Op de achtergrond voorzitter S.V.B.- Meuleman en verzekeringsmanager G. Hillers.
|
|