Nieuwe proeve van klijne gedichten voor kinderen(1778)–Pieter 't Hoen– Auteursrechtvrij Vorige [pagina 181] [p. 181] Lofzang. Hoe zal ik u, mijn God! mijn Heer! Met dankbaarheid verheffen Ach kon mijn kinderlijke zang Den toon der Englen treffen. Daar wat ik ben, wat mij omringt, Mijn hart tot u te loven dringt. Mijn ligchaam is een kunstgestel, Een blijk van uw vermogen; Elk lid wordt als een radertuig, Naar ik 't begeer, bewoogen. Waar door ik dagelijksch mijn pligt, Mijn kinderwerk met vreugd verrigt. Daar 't vee, ofschoon 't met stomme taal Uw wondren moet verbreiden, Zijn God niet kent, schonkt gij me een Geest, Om mij tot u te leiden; Op dat ik uwe gunst en trouw Naar uwen wil verkonden zou. [pagina 182] [p. 182] Al wat ik zie het veld, het vee 't Moet mij ten nutte wezen. Wie moet u, die dit alles geeft. Met dankbaarheid niet vreezen! Mijn levenskragt, mijn lust, mijn tijd Zijn eeuwig u, Mijn God! gewijd. EINDE. Vorige