| |
| |
| |
Zeventiende Hoofdstuk.
Mama's Verjaardag.
‘Nog twee nachtjes slapen, Jantje en dan is Moes jarig,’ zei Ali op een middag, toen ze bij Jantje op visite was.
‘Ik ken m'n stukje al heelemaal,’ verklaarde Jantje, ‘maar ik heb ook erg veel gestudeerd, zie je. Mijnheer zei gisteren: ‘Janneman, 't is goed zoo, hoor!’
‘Wat zal Moes dat aardig vinden. Wij maken haar stoel groen, de meid zal helpen, o zoo mooi zie je, met rozen er tusschen,’ vertelde Ali.
‘Hoe laat moet ik komen?’ vroeg Jantje.
‘Wel jongen, op den gewonen tijd. Moes is immers op Zondag jarig en dan ben je den geheelen dag bij ons,’ antwoordde Ali.
‘O ja, dat is waar ook. Echt hoor.’
‘Zeg Jantje!’
‘Ja?’
| |
| |
‘Speel het stukje eens voor mij,’ vleide Ali.
‘Hé, dan is de aardigheid er af.’
‘Waar is de aardigheid af?’ vroeg Juffrouw Betje, die juist de kamer binnenkwam.
‘Nu moet u eens hooren,’ begon Ali.
‘Jantje heeft een stukje geleerd op zijn viool voor Moes' verjaardag.’
‘Ja, dat weet ik,’ viel Juffrouw Betje in.
‘'s Morgens vroeg begon dat gefiedel al.’
‘Nu vroeg ik, of ik het eens hooren mocht, maar hij wil het niet spelen,’ pruilde Ali.
‘Ik wil wel,’ kwam Jantje, terwijl hij zijn viool kreeg, ‘maar het moest eigenlijk een verrassing blijven, zie je.’
‘Ali is nieuwsgierig, muzikantje. Toe speel haar maar eens voor. Kijk, hier is voor elk een beker melk, die moeten jullie eerst maar eens opdrinken.’
‘Wie het eerst op heeft?’ lachte Ali.
‘Neen, Ali, melk moet je niet zoo gauw drinken, en er is geen haast bij,’ zei Juffrouw Betje. De kinderen dronken hun melk; en toen voldeed Jantje aan Ali's verzoek. Het was maar een klein eenvoudig stukje, want Jantje had nog maar kort les gehad. Toch vonden Juffrouw Betje en Ali het heel lief.
‘Mooi, muzikant,’ riep Ali, toen het stukje uit was en klapte in haar handjes.
‘Ja, wat zeg je er van?’ zei Juffrouw Betje.
‘Aardig hoor,’ antwoordde Ali. ‘Maar, Juffrouw Betje, u hebt beloofd, dat u vertellen zou.’
En die goede Juffrouw Betje begon weer met een van haar mooie sprookjes, die de kinderen zoo gaarne van haar hoorden. Veel te gauw naar Ali's zin was de avond om. ‘Tot Zondag, Jantje,’ zei Ali bij het naar huis gaan. ‘Dag!’
| |
| |
‘Dag Ali, loop maar hard, dan ben je gauw thuis!’ riep Jantje.
Ali stapte dapper voort met Mina; onderweg vertelde ze dat Jantje het stukje al heelemaal kende voor Zondag, als Moes jarig was. ‘Zeg, roep je me vroeg?’
‘Zeker, kleine Puck, ik zal je gauw uit je bedje halen,’ antwoordde Mina.
Eindelijk brak de lang verwachte morgen aan. Al vroeg waren de jongens en Ali beneden en nu begonnen ze Moeders stoel mooi te maken. Mina wond het groen er om, en Ali gaf de rozen aan met een stralend gezichtje.
‘O, wat lief Mina. Snoezig he?’
Ja, de stoel was mooi geworden. Moes zou het zonde vinden om er op te gaan zitten, vond Willem.
‘Moes moet er op zitten,’ kwam Jan. Verbeeld je eens, dat Moes het niet deed. Daarvoor hebben we den stoel toch niet versierd.’
‘Sssst ... ssst,’ kwam Mina, ‘daar komt Mevrouw.’ Vol blijde verwachting keken de kinderen naar de deur, die langzaam open ging, maar niet de jarige Moeder kwam binnen, het was Papa.
‘O, Papa, bent u het?’ riep Ali.
‘Ja, kleintje. Mama komt zoo dadelijk,’ antwoordde Papa. En terwijl hij naar den versierden stoel keek, zei Papa:
‘Wel wel, wat zetten jullie Moeder in de bloemetjes.’
‘Vindt U het niet lief. Papa?’ vroeg Willem.
‘Zeker, zeker vind ik het lief. Dat is een heel werkje geweest, Mina zal wel een handje geholpen hebben, denk ik.’
‘O, daar hoor ik Mevrouw van boven komen,’ zei Mina.
Ja, daar kwam de jarige Moes werkelijk aan. Ali vloog Moes om den hals en zei haar versje op:
| |
| |
Lieve Moes, ik ben zoo blij,
Leef nog lang, nog heel veel jaren,
Ik bid God, dat Hij U spare.
Uw liefhebbend dochtertje
‘Dank je, lieve schat.’ En Moes kuste haar kleine meid, dat het klapte. Nu kwamen Willem en Jan met hun felicitatie's en kreeg Moes een beeldig cadeau. ‘Maar kinderen wat hebben jullie me goed bedacht, en kijk eens, wat een mooien stoel. 't Is, of ik de bruid ben,’ lachte Moes.
‘Gaat U eens zitten,’ stelde Jan voor.
‘Dat zullen we hebben.’
Voorzichtig, om de rozen niet te knoeien, nam Mevrouw plaats.
‘Daar zit je als een koningin, Mama,’ zei Papa.
‘Ja, ja, een koningin op den troon en nu moet de koning er naast zitten,’ riep Ali. ‘Toe Papa, u naast Moes.’
‘Maar ik heb geen versierden stoel,’ lachte Papa.
‘Als U jarig bent, zullen we uw grooten stoel ook mooi maken,’ zei Ali.
‘Hè, kwam Janneman spijtig, als je het nu al vertelt, is de aardigheid er af.’
‘Och, jongen,’ begon Ali. Maar Mama nam haar op schoot, want ze zag, dat Ali's lipje begon te trillen en de waterlanders voor den dag kwamen.
| |
| |
‘Stil maar, kleine muis,’ haastte Moes te zeggen. ‘Ze denkt zeker, als Papa jarig is, zullen we hem ook in de bloemetjes zetten, hè?
Foei, wat is dat nu? Traantjes? Die kunnen we vandaag niet hebben hoor!’
‘Hè, die meisjes zijn zoo flauw,’ plaagde Willem, ze beginnen dadelijk te huilen.’
‘Niet plagen,’ verbood Papa, ‘kom Ali, ga nu maar je boterhammetje eten.’
‘Kijk poes eens, ze geeft Mama kopjes.’
‘Ze feliciteert me ook, hè poeke? - O, Ali lacht weer, zeker om poesje.’
‘Nu gauw ontbijten,’ noodigde Mevrouw.
Aan het ontbijt werd een groote bouquet binnen gebracht voor Mevrouw.
‘Hè, geen kaartje er bij. O, ja, van nicht Hermine. Hoe lief van haar.’
‘Wat rieken ze lekker, Moes,’ en Ali drukte haar neusje vast in de bloemen.
‘Moes, mogen wij van middag evengoed uitgaan; al is u jarig?’ vroeg Jan.
‘Hè, ja. Moes, we behoeven niet bij al die visite te blijven, hè?’
‘Neen, kinderen, zeker niet, jullie moogt gerust uitgaan hoor,’ antwoordde Moes.
Er kwamen nog meer bloemen. De kamer begon er echt feestelijk uit te zien.
Tegen koffietijd verscheen Jantje met zijn vioolkist, die hij stilletjes aan Mina gaf.
Jantje had mooie rozen in vloeipapier voor de jarige Mevrouw meegebracht.
| |
| |
Juffrouw Betje had hem een toespraakje geleerd. Een beetje haperend en, terwijl hij beurtelings wit en rood zag, kwam het er bij Jantje uit. Hij zei, dat hij die lieve Mevrouw zoo dankbaar was, dat hij nu zulk een heerlijk en gelukkig leven leidde. Hij zou altijd zijn best blijven doen en hij hoopte, dat Mijnheer en Mevrouw steeds tevreden over hem zouden zijn.
't Is goed geweest,’ zei Mevrouw hartelijk, ‘zijn die rozen voor mij? Dank je wel hoor, die zullen we maar bij de andere bloemen zetten.’
‘Jantje, vind je ze niet mooi?’ vroeg Ali, ‘allemaal voor de jarige Moes, en kijk den stoel eens.’
‘Prachtig,’ vond Jantje.
‘Wat heb jij een toespraak gehouden, jong,’ lachte Jan.
‘Fijn hoor, je stond daar net als onze leeraar,’ plaagde Willem.
‘Kom! Aan tafel,’ noodigde Mevrouw.
Na de koffie gingen de jongens en Ali uit, en 's avonds begon het feest.
De drie jongens en Ali hadden een klein tooneelstukje geleerd. Het was erg aardig en Papa, Mama en de visite klapten in de handen. Vooral kleine Ali had allerliefst gespeeld. Ze was heelemaal niet verlegen geweest, en had met dapper stemmetje nog een liedje gezongen.
De kinderen kregen taartjes en limonade en mochten net zoo lang opblijven als de groote menschen. Ook Jantjes beurt kwam, moedig begon hij zijn viooltje te stemmen en spoedig klonken de eerste tonen van het stukje, door hem zoo ijverig bestudeerd, door de kamer. Met aandacht luisterde men en, Mevrouw dacht bij zich zelf: ‘Is dat nu het arme verwaarloosde stumperdje van eenigen tijd geleden?’
Jantje oogstte veel dank en applaus.
| |
| |
Mijnheer zei: ‘Bravo Jantje, je zult nog een violist van “wat ben je me” worden.’
Ali ging op haar teentjes staan en fluisterde Moes wat in. Mevrouw knikte lachend.
‘Wat is er Mama?’ vroeg Jan, die een beetje nieuwsgierig uitgevallen was.
‘Ali wil graag een beetje dansen,’ zei Mama.
‘Nu gaan jullie maar in de andere kamer. Ik zal piano spelen.’
‘Hoera! hoera!’ riepen ze nu in koor. Het Vroolijke Klaverblaadje en de jongens hadden veel pret. Mama speelde vroolijke walsjes en zoo goed en zoo kwaad het ging, dansten de jongens en meisjes met elkaar.
‘Moes,’ riep Ali op eens, ‘toe luistert u eens even?’
‘Wat is er kindje?’ vroeg Mevrouw.
‘Neen, u moet hier komen, toe.’
Lachend stond Mevrouw op.
‘Nu, wat heb jullie?’
Ze vormden een kringetje om Moes en Jantje riep: ‘Hiep, hiep, hoera!’
‘Leve de Jarige!’
Daarna zongen ze:
‘Hoera! Hoera! Lang zal ze leven in de gloria!’
‘Foei, foei,’ zei Mevrouw, ‘kinderen, wat maak jullie me moe.’
| |
| |
‘Nu, maar onze Moeder is maar één maal in een jaar jarig.’
‘Jongens en meisjes,’ mengde Papa zich er in, ‘er is een tijd van komen, en er is een tijd van gaan. De groote menschen vinden, dat het zoo langzamerhand....’
‘Hè, neen Pa, wacht u nog wat, 't is zoo prettig!’ riepen ze allen.
‘Jawel, maar morgen moet jullie op tijd naar school. Weet je dat wel?’ herinnerde Mevrouw, ‘dus nu moet je je maar aankleeden, en dan zal ik gauw de kleine Ali naar haar bedje brengen. Ze heeft een erge kleur en is verhit van het dansen.’
Spoedig hadden de meisjes nu de manteltjes en Jantje zijn jas aangetrokken en allen bedankten Mijnheer en Mevrouw voor den heerlijken avond. Vooral Jantje had zulk een prettigen dag en eenig avondje gehad, dat hij er niet over uitgepraat kwam.
‘O, Juffrouw, 't was eenig, en ze hebben zulk een mooi comediestukje gespeeld, neen, maar dat hadden U en Mijnheer eens moeten hooren.’
‘Wel, wel, en hoe vonden ze jou vioolstukje?’ vroeg Juffrouw Betje.
‘O, heel aardig,’ antwoordde Jantje, ‘we kregen taartjes en limonade en we hebben nog gedanst ook en Mevrouw is in den kring geweest.’
‘Zoo, zoo, moest Mevrouw er ook nog aan gelooven,’ lachte Juffrouw Betje.
‘Kom, Jantje, ga nu maar gauw slapen, en droom nog maar eens van de pret.’
Jantje droomde dien nacht van violen, die naar hem toe kwamen, van bloemen en van kleine meisjes in het wit, die een vroolijk dansje met hem maakten.
| |
| |
....‘Jantje, word wakker, 't is tijd! Toe, jongen, opstaan!’ Verschrikt wreef Jantje zich de oogen uit en keek vreemd op, toen hij Juffrouw Betje bij zijn ledikant zag staan.
‘Ja, ik kom,’ gaf Jantje ten antwoord.
Vlug sprong hij uit bed en was spoedig in de kamer.
‘Wat hebben we een pret gehad, gisteravond,’ dacht Jantje onder het naar school gaan. ‘Mijnheer is ook gauw jarig en dan leer ik ook een stukje op de viool.’
|
|