in zijn groezelig, mager handje. O, nu kon hij de vurig begeerde suikerballen koopen. Ze waren heel erg duur, vond Marmotje, een cent per stuk. Hij zou er vijf koopen en de overige centen niet overgeven. Even dacht hij: ‘Zou het wel goed wezen? Moet ik het kwartje niet thuisbrengen?’ Maar hij had het immers eerlijk gekregen van dien goeden mijnheer. Zeker, hij zou stellig klappen krijgen, als het uitkwam, doch hij wilde het er op wagen. Op een holletje liep hij nu door, verder de stad in. Ha! daar was een snoepwinkeltje, warempel, er lagen ook suikerballen, witte, rose en roode. Met verrukking keek Marmotje er naar, nu kon hij ze koopen. Zou hij binnengaan? Waarom niet? Het kwartje was toch van hem. Kordaat duwde hij de deur van het winkeltje open. Achter de toonbank zat een dikke vrouw.
‘Wat moet je jongetje?’ vroeg ze.
Marmotje legde trots het zilverstukje op de toonbank en zei: ‘Vijf suikerballen.’ Met zijn vuil vingertje wees hij een roode, een witte en een rose bal aan.
‘Die, en die en deze. Juffrouw.’
Wantrouwend keek de winkelierster het ventje aan.
‘Een kwartje?’ vroeg ze. ‘Ben jij daar wel eerlijk aangekomen?’
Marmotje kleurde en met bevend stemmetje stiet hij uit: ‘Ja zeker, Juffrouw, ik heb het van een mijnheer gekregen, echt waar hoor.’
‘Gaf die mijnheer jou zoo maar een kwartje?’ klonk het ongeloovig.
‘Ja, Juffrouw,’ antwoordde Marmotje, ‘ik heb een klein meisje uit het ijs gehaald en toen kreeg ik dat kwartje.... eerlijk.... gerust hoor.’
‘Nou, dan zal ik je maar gelooven, hier heb je twee dub-