| |
| |
| |
Tweede Hoofdstuk.
Op Visite.
‘Zeg, Ali,’ zei Greet op een Zaterdagmorgen, ‘hoor eens!’ ‘Ja!’ en Ali stak haar handje door Greta's arm. Ze waren nu al een poosje op school en in dien tijd beste vriendinnetjes geworden. ‘Wat is er, Greta?’
‘Je moogt Zondag bij me op visite komen, om twaalf uur al. En we mogen zelf koken en uit ons serviesje eten. Prettig, hè!’
‘O, Greet,’ en een blos van vreugde kwam op Ali's gezichtje, ‘is het heusch waar?’
‘Zeker, kind! Moes zei: ‘Morgen mag je je vriendinnetjes vragen.’
‘Komen er dan nog meer meisjes,’ vroeg Ali. ‘Wie dan?’
‘Mijn nichtjes Jo en Catrien. Ik ben verleden Zondag bij haar op visite geweest. O, toen hebben we zoo'n pret gehad.
| |
| |
Het speet me zoo, toen het kindermeisje me kwam halen. Het was al erg laat, acht uur, ver over bedtijd. Maar we hadden wel gewild, dat het veel langer geduurd had. We kregen vanille-ijs en limonade met taartjes.’
‘Ik vind Jo wel een aardig kind.’
‘Catrien dan niet?’
‘Och,’ aarzelde Alida, ‘ze heeft me laatst “Klikspaanboterspaan” genoemd. Flauw van haar, want ik heb niet geklikt, alleen maar gezegd, als je weer aan mijn haarlintje komt, zal ik het aan de juffrouw zeggen.’
‘En heb je het niet gedaan?’
‘Wel neen, ik zei het maar zoo.’
‘Dan vind ik het niet aardig van Catrien. - Maar dat moet jelui nu maar vergeten.’
‘Het meisje komt je van middag vragen.’
‘O, ik mag wel van Pa en Moes.’
Blijde in het heerlijke vooruitzicht den heelen Zondag bij Greet te mogen komen, stapte Ali de school binnen. Daar ze altijd goed oplette en luisterde, was haar eerste rapport, dat ze thuis bracht, heel goed geweest. Pa en Moes hadden haar geprezen en een knappe meid genoemd; ze moest zorgen, dat ze altijd zulke mooie rapporten van school meebracht. - Nu, onze wildzang was wat trotsch op haar mooie cijfers geweest. Ook Greta was een vlijtige leerlinge. Doch dien Zaterdagmorgen vlogen Ali's gedachten wel eventjes weg. Als ze uit het venster keek, en de zon zoo prachtig zag schijnen, dacht ze: ‘Hè! Was het maar morgen en ook zulk mooi weer als nu. Wat zullen we een pret hebben. Als Catrien maar niet vervelend is....’
| |
| |
Den volgenden morgen regende het en Ali vond het zoo jammer, dat ze er om huilde.
‘Kom, huil toch niet kind!’ zei Mina. ‘Je moogt toch even goed naar Greet. Het weer zal tegen twaalf uur wel opknappen: ‘het is zomer.’
‘We zouden in den tuin spelen,’ zei Ali, ‘dat kan nu niet.’
‘O, dan spelen jullie maar binnen. En koken doe je toch niet in den tuin, kleine meid!’
Voorzichtig trok Mina Ali haar mouselinen jurkje aan.
‘Kijk je nu eens mooi zijn,’ zei ze. ‘Nu je schoentjes nog!’
‘Ik zal Mimi ook haar mouselinen jurkje aantrekken.’
‘Gaat Mimi mee?’
‘Ja, Beppie blijft thuis; zij mag op een anderen keer eens mee!’
‘Welja, ieder op z'n beurt.’
Werkelijk klaarde de lucht op en om twaalf uur kwam het zonnetje te voorschijn.
‘Nu,’ zei Mina, die Ali wegbracht naar de familie van Duinen, ‘wat heb ik je van morgen gezegd? - Nu is het mooi weer.’
‘Ja, prettig!’ antwoordde Ali. ‘Prettig, hè. Mimi?’
Poppedijne lachte. Ze vond het zeker ook wel leuk met moedertje op visite te gaan. Het speet Ali wel om Beppie, die met 'n treurig gezichtje in de vensterbank gezeten, Mimi nagekeken had.
‘Dag, Beppie!’ riep Ali en liet Mimi een kushandje geven.
‘Hoe laat kom je me halen, Mina?’ vroeg ze het meisje.
‘Om acht uur.’
‘Dan al!’ riep Ali. ‘Hè, zoo vroeg?’
| |
| |
‘Vroeg kind en anders ga je om zeven uur naar bed.’
‘Nu ja, maar 't is vandaag Zondag en ik mag op visite.’
‘Nu, me dunkt van twaalf tot achten is lang genoeg.’
‘Hoeveel uurtjes duurt dat?’
‘Laat eens kijken .... acht uur! En eer je uitgekleed bent en in je bedje ligt, is het stellig negen.’
‘Daar komt Greet aan!’
Ja, werkelijk, daar kwam Greta haar vriendinnetje tegemoet. Ze had een crême kanten jurkje aan en Poppedijne Mies bij zich. Ali holde haar tegemoet.
‘Dag!’
‘Dag, Ali!’
Gearmd liepen de meisjes nu verder voort. Mina zei Ali goeden dag en wenschte haar veel plezier.
‘Jullie bent nu vlak bij huis, dus ga ik maar; tot van avond Ali.’
‘Dag, Mina!’
‘Zijn de anderen er al?’ vroeg Ali.
‘Jo en Catrien? Neen, nog niet; maar ze zullen wel gauw komen.’
‘Prettig, dat het zulk mooi weer is, hè?’
‘Ja, van morgen regende het.’
‘We gaan van morgen eerst in de serre spelen en dan koken.’
‘Wat eten we?’
‘O, aardappeltjes en soep met balletjes en .... appelmoes.’
‘O, lekker, zeg! En mogen we dat allemaal zelf koken?’
‘Ja zeker! Jans, het keukenmeisje, zal ons een beetje helpen.’
| |
| |
Zoo keuvelend bereikten de vriendinnetjes het groote, mooie huis van de familie van Duinen. Mevrouw was zoo lief en gaf Alida een lekkeren beker chocolade. Spoedig kwamen Jo en Catrien aanstappen. Ook zij hadden haar poppekinderen meegebracht. ‘Twee visites,’ lachte Greta, - ‘van ons en de poppen komen ook bij elkaar op visite. Leuk hoor!’
‘Ze zijn bijna net gekleed, als de mamaatjes,’ lachte Mevrouw.
‘Hè, Mama!’ Mogen we in den tuin? Ali weet zoo'n leuk spelletje. Hè, toe, mogen we?’
‘Zou het niet te nat zijn?’ vroeg Mevrouw aan Mijnheer.
‘Wel neen, als ze een spelletje doen kan het wel,’ antwoordde Mijnheer, Ali even in haar roode wangetjes knijpende.
‘Nu, ga jelui dan maar! Maar niet te lang, hoor!’ waarschuwde Mevrouw. ‘Denk om de kokerij!’
‘Ja, Ma! - toe, kinderen, één- twee- drie op een holletje riep Greet.
‘Nu, niet zoo wild, Greta,’ zei Papa. ‘Een beetje kalm, hè?’
‘Ja, Pa! Zeg, kinderen, zullen we de poppedijntjes in de serre zetten op stoelen? Dan kunnen ze ons zien spelen,’ stelde Greta voor.
De poppen werden naast elkaar op twee stoelen gezet.
‘Nu zitten jullie op de canapé,’ lachte Ali. ‘Stil zitten, kindertjes!’
Ali streek nog even Mimi's krulletjes glad en holde toen de anderen na, den tuin in.
‘Wat zullen we nu spelen?’ vroeg Jo. ‘Ali, zeg jij het maar.’
| |
| |
‘Neen, Greet moet het zeggen. We zijn bij Greetje op visite,’ zei Catrien. ‘Nu, kind, toe!’
‘Dat spelletje van den tuinman.’
‘Goed! Ali, wil jij tuinman zijn?’
‘Ja! Nu moet jelui hooren. Hier sta ik, de tuinman, en daar jullie. Nu zingen jelui:
Mooie, tuinman, laat mij dansen.
Mooie, tuinman, dans met mij.’
Jo, Catrien en Greet vormden een kring om Ali en zongen dapper met haar hooge stemmetjes:
Mooie tuinman, laat mij dansen,
Mooie tuinman, dans met mij;
en elkaar bij de hand nemende, dansten zij. ‘Bij de hand, bij de hand, Madeliefje bij de hand!’
Het was een echt prettig spelletje en met hoogroode wangen kwamen de kinderen na een poosje in de tuinkamer, waar een glas lekkere limonade en een gebakje al voor haar klaar stonden. O, wat smaakte dat lekker. De poppen moesten voor de grap ook eens even proeven.
‘Lekker, hè. Mimi?’ zei Ali.
Het keukenmeisje bracht onder gejuich van de meisjes nu het fornuisje binnen.
‘Nu voorzichtig, jonge juffers, lachte de dikke Jans. “Er is vuur in. Daar staan de aardappels, hier is de appelmoes en het vleesch ligt in den oven. De doperwten krijg jelui van mij
| |
| |
en als je verlegen bent, roep je me maar.”
Nu begon de pret. Greet vond, dat de appelmoes heerlijk riekte. Ali deed voorzichtig het oventje open. Daar lagen vier balletjes gehakt lekker in de boter te braden. Catrien zou het zoo prettig gevonden hebben, als ze ook pannekoekjes mochen bakken, “zooals laatst bij ons. Er is er toen geen een van stuk gegaan, en ze smaakten zoo heerlijk!”
“Van middag mogen we poffertjes bakken,” lachte Greet. Ali en Jo klapten in haar handjes, maar Catrien zei: “Hè, ik houd veel meer van dunne pannekoekjes.”
“Och, kind,” kwam Ali, een beetje boos op Catrien: “pannekoeken of poffertjes, dat is immers eender?”
“Niet,” pruttelde Catrien.
“Wel!”
“Ali, kijk jij eens even, of de aardappelen koken,” kwam Greta handig tusschenbeiden. Ze hoopte maar niet, dat die twee zouden gaan kibbelen.
“O, ja, ze koken,” zei Ali. “Zie je wel, hoe ze borrelen? Moet het water er nu af, Greet?”
“Neen, ik zal Mina roepen om ze even te probeeren. Ze moeten goed gaar zijn.”
“Dat kunnen we zelf toch wel doen,” vond Catrien. Met een klein vorkje probeerde ze een aardappel.
“Neen, hoor, ze moeten nog even staan. Ze zijn nog hard.”
“Jo en Ali, dekken jullie de tafel even,” stelde Greet voor.
Keurig netjes werd nu het tafeltje gedekt; voor ieder een diep en een plat bordje, lepeltje, vorkje en mesje.
Nu zijn we net de kaboutertjes uit het boek, waar de juffrouw van vertelde,’ zei Ali. ‘Tafeltje-dek-je! Een, twee,
| |
| |
drie, daar stonden de lekkerste spijzen en dranken op tafel.
‘Nu, kaboutertjes,’ lachte Greet, ‘de aardappeltjes zijn gaar. Ik zal vast het vleesch opdoen.’
‘En ik,’ stelde Jo voor, ‘ga Jans roepen, dan kan ze ons even helpen.’
‘Zoo, zijn jullie al zoo ver?’ zei Jans. ‘Ik zal even de aardappelen afgieten en meteen de doperwten binnen brengen.
‘Eerst de soep,’ zei Greet.
‘Ja, da's waar! Wil ik dan de aardappelen even opbakken? Anders worden ze koud.’
‘Ja, goed.’
‘Hier heb je de soepterrien!’
Spoedig zaten allen nu om het tafeltje en lieten zich de soep goed smaken. Ook de gebakken aardappeltjes, het gehakt en de doperwtjes verdwenen spoedig in de grage maagjes. Ook het dessert was lekker en toen er nog wat aardbeien met room kwamen, vonden de meisjes, dat ze heerlijk gegeten hadden.
‘Nu de poppedijntjes,’ zei Ali, die een echt lief poppenmoedertje was. En de meisjes zetten nu haar poppekinderen bij het tafeltje, deden ze de servetjes om, vermaanden ze om netjes te eten en gingen zelf in den tuin nog een poosje verstoppertje spelen. Ook de poffertjes, die later gebakken werden, vonden gretig aftrek. Ze waren nog aan het smullen, toen de dienstmeisjes kwamen, om ze te halen. Ze bedankten Mevrouw voor het prettige dagje, namen de poppedijntjes, die heel zoet geweest waren op haar arm en verlieten het huis, waar ze het zoo heerlijk gevonden hadden.
Onderweg vertelde Ali aan Mina alles: van het leuke spel- | |
| |
letje in den tuin, het koken, de lekkere poffertjes, ‘En zie je, Mina,’ zei ze, ‘ik zal aan Moes vragen, of ze voor de vacantie bij mij ook eens een dagje mogen komen. Maar wij kunnen zelf niet koken.’
‘O, dat is niets, dan breng ik het eten bij jelui. Je hebt toch zelf een serviesje?’
‘Veel pleizier gehad, Ali,’ vroeg Moes. ‘Nu, ik kan het wel aan je zien! Wat een kleur!’
‘O, Moes, we hebben 'n pret gehad! Mogen ze ook eens bij mij komen?’
‘Zeker, kindje, mag dat! Maar nu gauw naar je bedje, hoor!’
|
|