Het verloren schaap(1947)–Han G. Hoekstra– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] Met Joost in de dierentuin I De giraffe Joost, wat is een marmotje? Joost zegt: een wollen beest, wit, maar met bruine vlekjes, eerst is-tie een muis geweest. Joost, wat is een pinguin? 'n Vogel met een zwart jasje, 'n glanzend hagelwit overhemd en helemaal geen dasje. Joost, wat is een pappie-gaai? een schreeuwer met een roodgroen rokje en een kromme snavelbek die vastzit aan een stokje. Joost, en wat is een giraffe? Een beest met een hals van een meter die graan, paling en macaroni lust, en met zo'n hals slikt-ie het beter. [pagina 42] [p. 42] II De olifant Ik zeg tegen Joost: ‘Vertel me eens, wat vond je het mooiste dier?’ Hij ziet me onderzoekend aan en zegt dan: ‘kijk eens hier! Op één na het mooist was dat beest met die staart vol gouden bloemen, die heb ik je, heb ik dat goed gehoord, vanmiddag pauw horen noemen. Maar het allermooiste, en daarop viel dadelijk m'n keus - je noemde 'm geloof ik olifant - was die met zijn staart aan z'n neus!’ [pagina 43] [p. 43] III Het beertje Kijk, dat kleine lobbesje op z'n bruine sokken, waggelewaggele over de vloer van zijn woning sjokken. Het is Dikkerdje, de beer; hij is nog pasgeboren, uit zijn pluizige, ronde kop steken twee kleine oren. Zwaaiend komt-ie overeind op zijn achterpoten: ‘Nu ben ik nog maar 'n kleintje, hè, maar gauw ben ik óók een grote!’ Als je wegloopt, kijkt-ie je aan: ‘Ik ga naar de ijsbeer, mijn neef,’ Zijn ronde ogen knippen verbaasd en zijn kop houdt hij even scheef. Vorige Volgende