Panopticum(1946)–Han G. Hoekstra– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] Rondeel De domheid bot haar uit het oog, Nochtans moet ik haar minnaar wezen En van haar slaap mijn noodlot lezen; De vinger schrijft haar wenkbrauwboog, Schrijft naast haar oor den epiloog: ‘Vandaag nog, maar geen dag na dezen - De domheid bot haar uit het oog - Moet ik nochtans haar minnaar wezen.’ De vloed kwam op; de golf bewoog En is in de eerste van de kreken Zonder bezinnen uitgeweken. Ik werd een golf, de vloed steeg hoog, De domheid bot haar uit het oog. Vorige Volgende