De kroning en de woning
(1981)–Peter Hoefnagels– Auteursrechtelijk beschermdKenmerken van krakers en ME-ers. Het relaas van een ME-er en de reacties van twee officieren van justitie
[pagina 35]
| |||||
‘Frappant vond ik, dat na 30 april vierentwintig procent van de ME-ers uit eigen beweging een vrije dag heeft genomen. Ze wilden even bijkomen. Veertien procent heeft zich ziek gemeld. Dat is wat veel, van de ene op andere dag.’ | |||||
[pagina 36]
| |||||
Het relaas van een ME-erIn de ochtend van 3 mei 1980 kwam ik bij toeval in contact met een lid van de Mobiele Eenheid, die op 30 april 1980 in Amsterdam was opgetreden. Het gesprek kwam op de gebeurtenissen van 30 april. De ME-er vertelde spontaan zijn ervaringen van die dag en de avond. Het gesprek dat volgde, had het karakter van een nuchtere, feitelijke beschrijving van de ervaringen van de ME-er; de mededelingen werden zonder bravour gedaan. Over de avond en nacht van 30 april op 1 mei 1980 vertelde de ME-er het volgende:
‘Op 30 april na zeven uur 's avonds kregen we de opdracht om de Leidsestraat “schoon te vegen” en de straten die daaraan parallel lopen. Wij waren geselecteerd op grootte en hadden beenbeschermers aan. Onze schouders waren net als bij ijshockeyers opgevuld. Dat maakte ons allemaal wat groter en breder en we zagen er vervaarlijk uit. De opdracht aan ons luidde: geen arrestaties, maar we willen er geen last meer van hebben. Dat was duidelijk: we konden ze eindelijk in elkaar slaan. Er was geen televisie meer. En journalisten zagen we ook niet. Eén groep van de ME liep door de Leidsestraat. Relschoppers vluchtten de grachten op. Daar werden ze opgevangen door de ME-ers die parallel liepen. De relschoppers werden in elkaar geslagen of de gracht ingeslagen. Daar lagen boten van de rijkspolitie te water. De relschoppers durfden daar niet naar toe te zwemmen, bang voor arrestatie. Het | |||||
[pagina 37]
| |||||
water was zeer koud. We hebben van deze jongens geen last meer gehad. 's Nachts waren al de resterende knapen op het Leidseplein gedreven. Hier kwamen de ME-ers van alle kanten op hen af. Ze konden er niet meer af. Ik zal er kort over zijn. We waren die dag gestenigd. We hadden die dag collega's zien vallen en mishandelen. We hadden die knapen paarden zien martelen en zien stenigen. Ze waren jonger dan tijdens de rellen op de Nieuwmarkt en in de Vondelstraat. Van twaalf tot twintig jaar meestal. We hebben die nacht op het Leidseplein flink huisgehouden. Zonder uitzondering hebben wij de jongens in elkaar geramd. Zonder aanzien des persoons. Ik hoorde veel kraken. Wie op de grond lag, kreeg een schop voor z'n kaken. Dan hoorde je het kraken. Omstreeks half twee was het karwei klaar. We hebben geen last meer van ze gehad. De meesten zullen niet naar de GGD gedurfd hebben, bang voor arrestatie. Op het hoofdbureau hebben ze films van die knapen over de hele dag, waarop ze die jongens nog beter kunnen zien dan op de TV-films al het geval is. De politie kan ze dus identificeren.’
Ik had weinig reden om aan de juistheid van het nuchtere verslag van de ME-er te twijfelen. Het merkwaardige was echter, dat dit gedeelte van het treffen tussen de ME en de reldeelnemers door geen krant beschreven was. Hiervoor bedacht ik wel enkele verklaringen: Voor de televisie was het wellicht te donker; de journalisten hadden reeds een lange dag gemaakt; de kopij voor de ochtendkranten was al gereed; de journalist was wel wijzer om zich in de veegactie van de ME te begeven. Bij navraag bij enkele redacties van grote kranten bleek inderdaad dat die redacties na twaalf uur niemand meer op pad hadden. We zouden op essentiële punten een onvolledig beeld gekregen hebben van de strijd tussen ME en | |||||
[pagina 38]
| |||||
reldeelnemers, indien het verslag van de ME-er juist is. We hebben de politie stenigingen zien ondergaan, waardoor velen om zware reacties hebben geroepen en er volgens sommigen vrij baan is gemaakt voor hardere geweld-scenario's van de zijde der politie. Er is van bestuurlijke en politie-zijde uitvoerig gefilosofeerd over de ‘lacune tussen de lange lat en het vuurwapen’. De politie heeft, volgens de officiële uitslag, de veldslag met de reldeelnemers ‘verloren’, als men in deze termen zou willen denken. Volgens de officieuze uitslag in het relaas van de ME-er heeft de politie ‘gewonnen’. Min of meer in het geheim. In ieder geval in het donker en zonder arrestaties. Ik vond en vind nog dat een dergelijk gebeuren als de ME-er mij beschreef, in een democratie niet onbesproken mag blijven. Op 8 mei 1980 schreef ik in NRC-Handelsblad een analyse van de rellen en bepleitte forse geldboetes voor de reldeelnemers in plaats van gevangenisstraffen. In dit verhaal deed ik in één alinea zakelijk melding van hetgeen mij verteld was over het nachtelijk optreden van de ME op het Leidseplein.
Op 21 mei 1980 telefoneerde mij de officier van justitie Mr. Wolf uit Amsterdam. Hij legde mij twee vragen voor, gesteld in de Eerste Kamer door professor mr. W.F. de Gaay Fortman sr., luidende:
‘In een analyse van de ongeregeldheden in Amsterdam op 30 april j.l., opgenomen in NRC-Handelsblad van 8 mei 1980, schrijft professor dr. G.P. Hoefnagels onder meer het volgende. “Als mijn gegevens juist zijn, heeft de politie er wellicht niet veel behoefte aan om de jongens op te sporen en een groot aantal processen-verbaal op te maken, die een onzeker lot beschoren zijn in de vervolging en de berechting. Er zou reeds een vergeldingsactie hebben plaatsgevonden. Van enkele leden van de Mobiele Eenheid hoorde ik, | |||||
[pagina 39]
| |||||
dat de politie in de nacht van 30 april op 1 mei buiten het oog der camera's en journalisten haar gram op naar schatting vijftienhonderd jongeren heeft kunnen halen. Bijeengedreven op het Leidseplein werden deze jongens, aldus deze leden van de ME, tussen twaalf uur en half twee 's nachts grondig in elkaar getimmerd. De overige jongens had de politie reeds bij het schoonvegen van de Leidsestraat in de gracht geslagen. De leden van de ME die mij dit vertelden, waren er zeker van dat Amsterdam van deze vijftienhonderd jeugdigen de eerstvolgende drie weken geen last meer zou hebben. De opdracht tot deze politiële behandeling had geluid: niet arresteren, maar zorgen dat wij er geen last meer van hebben.”
Tot zover de vraag in de Eerste Kamer.
De officier vroeg mij, of ik met name vraag 2 wilde beantwoorden. Ik heb daarop onmiddellijk gezegd bereid te zijn zulks te doen en deed de officier zakelijk verslag van bovenstaand relaas, uitvoeriger dan ik in NRC-Handelsblad had gedaan. Daaraan voegde ik toe dat ik mijn bron uiteraard niet kon geven, maar dat hij ongetwijfeld mensen kon vinden bij de politie die het | |||||
[pagina 40]
| |||||
gebeuren op het Leidseplein konden bevestigen. De officier antwoordde dat hij dit de politie gevraagd had, doch dat deze hem ontkennend had geantwoord. Ik zocht tezamen met de officier naar getuigen die het gebeuren konden bevestigen en wees hem op de omwonenden. De officier gaf te kennen dat hijzelf op het Leidseplein was geweest tot half één, dat hij daar wel een duizendtal mensen had gezien, reldeelnemers, publiek en ook pers, in de zijstraten ‘tenminste mensen met oranje banden en een P erop’. ‘Kwam u na half één nog terug op het Leidseplein?’ ‘Nee, daarna ben ik er niet meer geweest.’ Ik vroeg de officier of het voor hem mogelijk was om mijn bron niet openbaar te maken, als hij hem wist. ‘Dat is niet mogelijk’, antwoordde hij. ‘Dan moet ik het eerst bezien. Ik ben wel bereid het met mijn bron te overleggen.’ ‘U vindt het ook een fantastisch verhaal?’, vroeg de officier. ‘Neen’, antwoordde ik, ‘niet fantastisch, wel merkwaardig dat er geen melding van is gemaakt.’ ‘Maar iemand van de politie moet toch iets weten?’, vroeg ik. ‘Ik zei u al: de politie zegt dat er niets van dien aard gebeurd is’, aldus de heer Wolf. De heer Wolf sprak met mij af dat hij me op 30 mei weer zou bellen.
Daarop heb ik wederom contact opgenomen met de ME-er (dit was op 23 mei 1980), hem verteld wat me gevraagd was en hem verzocht mij gedetailleerd verslag uit te brengen. Daarop deed de ME-er mij het volgende relaas: ‘Op 30 april 1980 omstreeks zeven uur werd ik aangewezen om deel uit te maken van een peloton ME-ers en kleedde ik mij daartoe om. We kregen beenbeschermers, zakbeschermers, halsbeschermers en de normale uitrusting van de ME. Om zeven uur | |||||
[pagina 41]
| |||||
bevond ik mij in het gebouw “De Hoeksteen”, het vroegere “Marcanti”, in Amsterdam-west. Tijdens het omkleden deed ik mijn horloge af. Toen was het zeven uur. Toen wij gereed stonden voor het gebouw “De Hoeksteen”, sprak onze commandant Acda ons toe met de volgende woorden: “Het begint aardig uit de hand te lopen, we gaan nu op pad, eerst naar de Damstraat, en we slaan het zootje plat. In principe wordt er niet geschoten. Niet aangehouden. Alleen maar in elkaar geslagen.” Ons werd ook uitgereikt een brief van de hoofdcommissaris van Amsterdam, waarin in ambtelijke bewoordingen en op bemoedigende wijze stond dat het goed ging en dat we niet moesten schieten (er werd gewezen op de geweldsinstructie, hetgeen uiteraard betekent dat we niet moeten schieten). Ik maakte deel uit van een peloton marechaussees. Een peloton bestaat uit ongeveer dertig man. We stonden met twee pelotons voor het gebouw “De Hoeksteen”. Voor het vervoer van een peloton zijn vier combi's nodig. In één combi gaan maximaal acht man. Er was vervoer te weinig. Commandant Acda zei toen nog: “Het kan me niet schelen hoe je eraan komt, voor mijn part kaap je de auto's.” We gingen eerst naar de Damstraat en verbleven een tijdje op de brug Oudezijds/Damstraat. Niemand mocht meer de brug over; daarna reden we over het Rokin. Ik zag dat V & D ondertussen “verbouwd” was.Ga naar voetnoot* Op het Rembrandtplein moesten we even de combi uit om een paar stenengooiers in elkaar te slaan. Onder leiding van de groepscommandant deden we een paar charges. Daarna gingen we naar het Koningsplein. Het was toen ongeveer donker of het schemerde. We gingen op linie met twee groepen de Leidsestraat in. Dat is de | |||||
[pagina 42]
| |||||
zogenaamde “Japanse methode”: op linie staan en “vegen”. Maar de Japanners hebben grote plexiglas schilden. Met zulke schilden ben je natuurlijk beter beschermd tegen de stenen. De meeste gewonden vallen trouwens in de tweede linie, omdat deze niet kunnen zien waar de stenen vandaan komen. Terwijl wij de Leidsestraat op linie in gingen, ging er gelijktijdig een peloton parallel aan de Leidsestraat, onder andere de Leidsegracht. Op de eerste gracht, de Singel, was er nog niets bijzonders. Bij de tweede gracht, de Herengracht, dreven we met twee groepen de reldeelnemers de gracht op. Deze zaten dan ingesloten tussen ons en het peloton dat op de parallel-straten liep. Ieder die we toen op de gracht te pakken kregen, werd systematisch in elkaar geramd. Een paar werden er de gracht ingegooid. Als ik spreek van in elkaar rammen, dan betekent dat: schoppen, trappen en slaan, net zolang tot ze op de grond vallen, of totdat een collega je wegtrekt, en tot alle verzet gebroken is. Daarna gingen we weer op linie via de Leidsestraat richting Keizersgracht. De twee groepen 4 gingen linksaf, de twee groepen 1 gingen rechtsaf. De groepen 2 en 3 hielden de Leidsestraat bezet. Op de Keizersgracht hebben we ongeveer twintig man in elkaar geramd en ongeveer tien man het water ingegooid. Op de Keizersgracht voer een speedboot waarin ik de free-lance fotograaf van de Telegraaf, Hannes Hofman, ontdekte. Ik heb niet gezien of hij foto's maakte, maar dat neem ik aan. We gingen weer op linie de Leidsestraat in. We deden weer charges links en rechts op de Prinsengracht. Hier werden door ons ongeveer veertig à vijftig man in elkaar geslagen. We hebben er nu meer de gracht ingegooid, ongeveer twintig man. Hier lag ook een boot van de rijkspolitie. Deze heeft, voor zover ik het kon zien, niemand aangehouden. Iets dat ik niet begrijp, want zij hoeven niet dezelfde opdracht gehad te hebben | |||||
[pagina 43]
| |||||
als wij. Die rijkspolitie werd niet met stenen gegooid. Het was een vreemd gezicht, dat ze de rijkspolitie niets deden. De ME was eigenlijk het enige object voor de stenengooiers. Op de brug van de Prinsengracht zag ik ook een NOSwagen staan. Op het dak van de auto, die ter grootte van een busje was, zat een man met een camera kennelijk te filmen. Ondertussen voerden wij op die gracht de charges uit, ramden wij de reldeelnemers in elkaar, zochten relschoppers op die onder stilstaande auto's gingen liggen en staken die van twee kanten met onze stokken, zodat ze niet onder de auto uit konden komen, maar toch stevig “gepakt” werden. Zoals ik al zei, gooiden wij hier een twintigtal relschoppers de Prinsengracht in. We gingen weer op linie verder de Leidsestraat in. Achter ons volgden de auto's: eerst commandant Acda in de commandowagen, daarna twee combi's voor de pelotonscommandant en zijn plaatsvervanger en acht combi's voor de manschappen. Achter ons peloton bevond zich een peloton van de politie, dat wij telkens even doorlieten voor een charge, waarna dit peloton weer door ons doorgelaten werd en achter ons kwam. Het peloton marechaussees was dus in eerste instantie de stenenvanger. Achter de genoemde tien auto's reed de NOS-wagen, maar deze is nooit verder gekomen dan de Leidsestraat vóór het Leidseplein. De NOS-wagen kon natuurlijk het Leidseplein niet op, omdat deze auto onbeschermd is tegen stenen. Ik weet niet precies wanneer deze NOS-wagen is weggegaan. Op het Leidseplein deden we een paar charges en daarna trokken we ons weer terug in de Leidsestraat. Ik zag toen vijftienhonderd à tweeduizend relschoppers op het Leidseplein. De groepen 2 en 3 van ons peloton bevonden zich op de Leidsestraat vlak voor het Leidseplein. De groepen 1 en 4 waren één straat terug bezig om ons van achteren af te schermen. Peloton 926 bevond zich in en om de Leidsestraat. | |||||
[pagina 44]
| |||||
De situatie werd gevaarlijk, want we werden nu ook van achteren bestookt, zodat we van twee kanten waren ingesloten. Er moest een fout gemaakt zijn. De fouten ontstonden meestal door de gebrekkige verbindingen. De radio van de marechaussee had een andere frequentie dan die van de politie. Ik heb niet begrepen waarom dat zo bleef. Het is een kwestie van het vervangen van een kristal in de apparatuur ten koste van f 6,-. De waterwerper kwam vanuit de richting Koningsplein over de Leidsestraat en spoot de hoek Prinsengracht/Leidsestraat schoon. Daarna zag ik ook mensen met een rode of oranje band om met een P erop, in de Leidsestraat verschijnen tussen Prinsengracht en Leidseplein. Wij dachten eerst dat het pers was, maar het bleek mij dat het rechercheurs waren. Ik herkende er een aantal als rechercheur en ze hadden “lange latten” en korte gummi-stokken van de politie. (Echte persmensen lopen trouwens met een geplastificeerde kaart aan een touwtje om de nek.) Toen kwamen er tien man Bratra (= brand- en traangas) ons te hulp. Eerst schoot Bratra op het Leidseplein ongeveer twintig gaspotten af, toen op de brug Prinsengracht/Leidsestraat. Alle reldeelnemers trokken zich terug, op één man na, die merkwaardigerwijze op de brug bleef staan, zonder gasmasker en zonder natte doek. Het leek erop alsof die man tegen het rook-, traan- en braakgas kon. Hij stond vrolijk dansend op de brug te zwaaien met bewegingen van de armen van “kom maar”, “schiet maar”. Hij leek nergens last van te hebben. Het was gewoon een tè gek en filmisch gezicht. Er werden potten afgeschoten die braakgas bevatten. In een later gesprek met onder anderen commandant Bratra, zei deze dat ook eerder op de dag braakgas was gebruikt, en dat, desgevraagd, tegen de pers was gezegd dat het een zwaar soort traangas was. In de eerste zijstraat, vanaf het Leidseplein gerekend, werden wij geholpen door eigenaars van horeca- | |||||
[pagina 45]
| |||||
bedrijven, die met ijzeren staven en ook wel met de vuist de relschoppers vanuit hun zaak bevochten en platsloegen. Peloton 926 is ook naar het Leidseplein gegaan. De groepen 2 en 3 sloten zich aan. Ook het peloton 916 van de marechaussee was compleet op het Leidseplein aanwezig. Op de brug bij het Lido zagen we dat de toegang tot het Leidseplein was afgezet door ME. Ook het Kleine Gartman-plantsoen was afgezet door ME. Evenzo de Marnixstraat en de andere zijstraten. De ruim vijftienhonderd relschoppers waren volledig ingesloten. Bij de eerste charge zag ik dat een achttienjarige jongen in elkaar geslagen op de stoeprand van de tramhalte lag, terwijl het bloed uit zijn oren kwam. Hij had een legerjack aan, blond haar, een rond gezicht en was ongeveer 1 meter 80. Telkens als het peloton langs kwam, werd hij even aangepakt, bij het terugkeren opnieuw. Ik zag dat hij een steen tegen z'n hoofd kreeg van z'n eigen maten. Toen bewoog hij niet meer. Ik heb deze jongen door omstanders zien wegdragen. Dat viel mij op, omdat het eigenlijk medisch niet geoorloofd is, daar ik veronderstelde dat hij een schedelbasisfractuur moest hebben, vanwege het bloed uit zijn oren. Ik teken voor u een situatieschets zoals het Leidseplein en omgeving er op dat moment uitzag wat betreft de opstelling van de ME. We gingen voor de tweede maal voorwaarts. Peloton 916 en 926 kregen opdracht via de megafoon. We zagen ook het peloton ME vanaf het Lido voorwaarts gaan tot voorbij de Marnixstraat. Alle reldeelnemers waren op deze wijze ingesloten op de lijn schouwburg - politiebureau. De sfeer was duidelijk. NU moest het gaan gebeuren. We hebben net zolang geslagen en geschopt totdat er niets meer te slaan viel. De grootste oproerkraaiers werden de vernieling ingeslagen. Met bloedende hoofdwonden en kneuzingen. (Iedere ME-er krijgt op zo'n dag wel een paar mensen in het vizier.) | |||||
[pagina 46]
| |||||
De schilden gingen opzij en een aantal van ons sloegen nu met twee latten, de lange en de korte. De neusbeentjes kun je makkelijk breken met de kleine stok. Via op schouders slaan kun je een sleutelbeen breken. Dwars op de mond sla je de tanden eruit. Er waren ongeveer honderdtwintig man ME, wij met zestig man marechaussee en zestig man van de politie. Daarbij waren er de rechercheurs, herkenbaar dus aan de oranje en rode band met de P erop, die ook een handje hielpen met de finale slachting voor de schouwburg. Een aantal relschoppers vluchtten de steigers op voor de schouwburg. Enkele agenten werden licht gewond; in totaal waren er bij ons veertig kleine verwondingen, die later behandeld zijn in de garage van | |||||
[pagina 47]
| |||||
Jan Tabak naast het hoofdbureau op de Marnixstraat, waar wij na afloop heen gingen. Ik heb de commandowagen van Acda tijdens de finale slachting niet gezien, maar ik heb er ook niet op gelet. Ik denk dat deze finale slachting nog geen uur geduurd heeft. Toen kregen we het commando: terug naar de voertuigen. Ik zag dat het plein leeg was. Relschoppers sleepten de laatste gewonden mee. Iedereen ging weg. Het was een heel merkwaardig gezicht, dat verlaten Leidseplein. Wij gingen dus naar Jan Tabak. Toen ik mijn horloge weer aan deed, was het half vier 's nachts. Ik denk dus dat we ongeveer om drie uur in de garage van Jan Tabak naast het hoofdbureau op de Marnixstraat aankwamen. Hier heerste een opgewekte stemming. Er werden pleisters uitgedeeld. De namen van gewonden werden genoteerd door een liaison-officier, de brigadier Jansen van de politie, toegevoegd aan de pelotonscommandant van peloton 916. Brigadier Jansen heeft niet meegevochten, maar was erbij en zou rapport opmaken van eigen bevindingen over het verloop van het gevecht en de schade aan manschappen en voertuigen. In Jan Tabak spraken we na over de actie in termen van “leuk” en “mooi”, over hoe we ze het water in kieperden en hoe we sloegen. Er kwam een kadi-wagen met lunchpakketten en soep; daarna zijn we vervoerd naar de kantine van “De Eenhoorn”, gelegen bij het Amstelstation. Hier hebben we de rest van de nacht doorgebracht. De volgende dag kwam er een overste van de marechaussee, die ons complimenteerde en persoonlijk bedankte en een hand gaf. In het Binnengasthuis en het Wilhelminagasthuis moeten een flink aantal gewonden van die nacht bekend zijn. Ik heb in de finale slachting zien meevechten: de pelotonscommandant van 916, de opperwachtmeester Zuurveld van de brigade Rotterdam. Ook de plaatsvervangend pelotonscommandant van 916: een | |||||
[pagina 48]
| |||||
wachtmeester uit Den Haag van de Bevo (bevoorradingsgroep). Ook de chef Brata vocht mee; dit was naar ik meen een jonge inspecteur, die een rapport heeft opgemaakt van het gebeuren aan de hand van verklaringen van zijn eigen manschappen. Bij de politie heb ik gezien Theo van Heusden, een wijkagent van politie in Amsterdam, van het bureau Waddenweg. Hij zat op de waterwerper. Ik heb verschillende omstanders in de verlichte zaken zien staan. Bij “Broodje van Kootje” zag ik mannen achter de ramen. Boven de sigarenwinkel bij de hoek van de Leidsestraat/Leidseplein was een blonde dame zeer actief met schelden tegen de oproerkraaiers. In het Indische restaurant “Tandoor” boven de Heinekenhoek stonden een aantal Oosterse mensen te kijken naar het gevecht. Zij stonden er het beste voor om alles te zien. Ik begrijp niet dat de NOS geen beelden heeft uitgezonden. Op de Prinsengracht waren ze er in ieder geval bij. Ik weet niet of ze kunnen filmen wanneer het te donker is. Ik kan maar niet begrijpen dat er geen pers bij is geweest. De pers is zelfs bij aanrijdingen. Over de politieauto kunnen journalisten alles horen, ook de commando's die Acda gegeven heeft. Het kan best zijn dat er spraakvervormers waren, maar de spraakvervormers zijn corrigeerbaar via scrambling. Journalisten in de stad Amsterdam hebben vaak de beste apparatuur, die met scanners en via scrambling zo'n heel gevecht kunnen volgen. De commando's van Acda waren in ieder geval te beluisteren via de radio. Op het moment zelf en kort na het gevecht was ik opgelucht, evenals de anderen. Maar als ik het nu overdenk, was het een abnormaal onmenselijke slachting. Wij zagen de relschoppers niet meer als mensen. Dat deden de relschoppers ons ook niet. Het ging hun er eenvoudig om, de ME te treffen met hun stenen en hun ijzeren staven. Op andere politiemannen, zoals de rijkspolitie die te water in de Prinsengracht lag, zag ik ze niet gooien. Ik heb die dag zelfs gehoord dat | |||||
[pagina 49]
| |||||
een verkeersagent het verkeer stond te regelen terwijl de stenen naar de ME gegooid werden, zonder dat naar de verkeersagent gegooid werd. Het merkwaardige van zo'n gevecht is dus dat je elkaar niet meer als mens ziet. Ik noem u niet de namen van de jongens uit mijn peloton, omdat zij op bevordering wachten en deze dan zeker niet zou plaatsvinden. Ik ben wel bereid mijn naam vertrouwelijk aan het lid van de Eerste Kamer De Gaay Fortman te noemen; als hij dat wil, wil ik hem ook wel vertellen wat er gebeurd is. Aan de officier van justitie wil ik mijn naam niet genoemd zien, omdat dit ongetwijfeld negatieve gevolgen zou hebben voor mijn positie. Het eenvoudige feit dat iemand van ons contact heeft met een parlementslid, betekent dat hij “gepakt” wordt, òf in de bevordering, òf door zware diensten òf door overplaatsing, het laatste bijvoorbeeld naar Soestdijk. Hier is de dienst zeer saai en het ligt meestal ver van je woonplaats. Ik heb aan een aantal andere marechaussees gevraagd of ze het gebeuren op het Leidseplein willen bevestigen. Zij antwoordden mij dat ze dat niet durfden. Ze hadden er geen enkel voordeel bij en konden er slechts nadelen van ondervinden in hun promotie en de overplaatsing of aard van dienst doen. Bovendien, zeiden ze, moest het toch heel makkelijk via andere wegen bevestigd kunnen worden, onder andere via de commandanten en de politieradio.’
Deze verklaring heb ik de ME-er, op 4 juni 1980, in concept rustig laten doornemen; op enkele punten is deze toen door hem gecorrigeerd en volledig bevestigd. Ik heb ook bij deze gelegenheid in de persoon van de ME-er en de wijze waarop hij zijn verklaring aflegde, geen aanleiding gevonden om aan de oprechtheid van zijn relaas te twijfelen. De officier van justitie heeft mij niet meer getelefoneerd, zoals hij mij gezegd had. Bovenstaande verklaring heb ik toegezonden aan officier van justitie | |||||
[pagina 50]
| |||||
Wolf ten dienste van het onderzoek dat de minister van justitie aan de Eerste Kamer had toegezegd. Het lid der Eerste Kamer W.F. de Gaay Fortman heb ik op 30 mei 1980 het aanbod van de ME-er om zijn relaas aan hem persoonlijk te vertellen, overgebracht. De heer de Gaay Fortman zei mij dat dit hem zou belasten, aangezien de minister de Kamer had toegezegd het onderzoek te doen en hij als Eerste Kamerlid geen onderzoek achter de rug van de minister om mag doen. ‘Ik heb een vraag gesteld en de minister zal antwoorden.’
P. van Seeters, Volkskrant: ‘Ik heb over uw stuk in NRC-Handelsblad geschreven. Er kwamen toen meer reacties op de krant van mensen die zeiden dat de politie na negen uur flink erop heeft geslagen. Eén adres is van ene August, Medisch Sociale Dienst Heroïne Gebruikers, Amsterdam.’
August de Loor (30 jaar), Medische Dienst Heroïne Gebruikers, Amsterdam: ‘Ik heb vanaf negen uur 's avonds door Amsterdam gelopen. Ik zag toen de ME op het Spui, de Leidsestraat en het Leidseplein. Op het Spui stonden ze met wapens. Ze zochten naar een tegenpartij. Die was er niet. Pas toen ze zich groepeerden voor de Leidsestraat en deze gingen schoonvegen, ontstond een tegenpartij. Er was na negen uur 's avonds geen dreiging meer van de actievoerders. Er was veel politie op de been. Omstreeks één uur 's nachts waren er ongeveer tweeduizend mensen op het Leidseplein. Dit werd door de ME schoongeveegd. Er werden mensen in elkaar geramd. Er stonden ME-bussen. Het was een georganiseerde ME-actie. Ik ben door kleine straatjes weg gegaan. De combi's van de ME waren, geheel onnodig, om twaalf uur 's nachts nog gehuurd bij Auke Baas. De | |||||
[pagina 51]
| |||||
politie riep een razzia-sfeer op. Pas om drie uur 's nachts hield alles op.’
Joris ten Houte de Lange, chef-planning operationele produktie NOS: ‘Er waren waarschijnlijk vijf units. Ik ken er vier, plus de namen. Om nu precies te weten welke unit op de Herengracht en Prinsengracht stond: ga dan naar het NOS-Journaal, heer Betlem.’
Betlem, NOS-Journaal: ‘Ik wil dat niet zeggen, want het is in discussie of wij aan buitenstaanders gegevens kunnen afstaan. We vinden het al verkeerd dat de politie gebruik maakte van onze beelden. 't Gaat om onze onafhankelijkheid. Ik geef u geen namen. Gaat u maar naar Ed van Westerloo en overleg met hem.’
Ed van Westerloo, hoofd NOS-Journaal: ‘Nee, hier kan ik niet over beslissen. Hierover heeft het hoofd TV-programmadienst, Carel Enkelaar, het laatste woord. Het beste is schriftelijk een verzoek te doen aan Enkelaar en dan zal hij antwoord geven.’
Stienen, cameraman NOS: ‘Ik was op 30 april 1980 met verslaggever Harmen Roeland in Amsterdam. Deze heeft filmmateriaal, misschien ook over het nachtelijk gebeuren. Ik kan niets zeggen. U moet naar Roeland gaan.’
Harmen Roeland, verslaggever NOS-Journaal, stuurde mij de volgende schriftelijke verklaring:Ga naar voetnoot* ‘Begin september werd ik opgebeld door professor Hoefnagels. Hij wilde enige informatie van mij hebben over de rellen op 30 april in verband met een onderzoek waar Hoefnagels mee bezig is. Hoefnagels | |||||
[pagina 52]
| |||||
wilde met name van mij weten in hoeverre wij getuige zijn geweest van plunderingen door publiek, mishandeling van publiek door politiemensen en in hoeverre publiek door agenten in grachten is gegooid. Ik heb professor Hoefnagels het volgende geantwoord: Ik heb op dertig april 1980 met een NOS-video-wagen, een cameraman en een technicus van 's morgens 05.00 tot en met 's nachts 01.00 uur in Amsterdam gewerkt ten behoeve van de NOS-uitzending die dag. Wij hebben de rellen van zeer nabij meegemaakt in de Kinkerstraat, Nieuwmarkt, Oude Hoogstraat, Damstraat, Heiligeweg, Koningsplein en Leidsestraat. Vanuit de Heiligeweg konden wij zien dat publiek enige winkels in de Kalverstraat plunderde. Wij zagen ook hoe vanaf het Spui via de Handboogsteeg en Heiligeweg een groepje motoragenten met zijspan in de richting van de plunderaars in de Kalverstraat reden. Het ging om zes motoren met zijspan, op iedere motor twee agenten waarvan de man in het zijspan beschikte over een zeer lange wapenstok. Iedereen die op straat was, werd door deze rijdende groep agenten met de lange lat geslagen. Ongeacht of 't om plunderaars of gewone voorbijgangers ging. We hebben ook de charges in de Leidsestraat meegemaakt. Bij Olympic Airways en op de Keizersgrachtbrug werd door publiek massaal stenen uit het trottoir gehaald en die werden ook massaal naar wagens gesmeten van de mobiele eenheid en marechaussee. Ik heb de pelotons ME door de Leidsestraat zien oprukken. Die werden begeleid door een waterkanon. Wij stonden met de NOS-auto geruime tijd op de brug Keizersgracht in de Leidsestraat. Vanaf het dak maakten we opnames en volgden we de rellen. Er werd flink op losgeknuppeld door agenten en door 't publiek werd er flink met stenen en verkeersborden gesmeten. De ME was erg getergd, begrijpelijk na zo'n dag vol rellen. Een pelotonscommandant van de marechaussee viel wel erg op: op de Keizersgracht | |||||
[pagina 53]
| |||||
stapte hij uit z'n volkswagenbusje en begon onmiddellijk tegen z'n mannen te schreeuwen. Hij blies zich op als een gorilla en stond woest te stampen om zijn mannen weer in slagorde te krijgen. Hij schreeuwde en sloeg een paar keer woedend met zijn wapenstok op de grond, terwijl hij tegen zijn mannen te keer ging. Van deze gorilla-scène hebben we een shotje uitgezonden. De ME dreef de actievoerders de Keizersgracht op. Deze gracht is erg donker en we hebben niet kunnen zien of de ME inderdaad mensen in de gracht heeft gegooid. Het zou me niet verbazen als dit wel is gebeurd. We hebben ook uitgezonden shotjes van zig-zag aan komen rijden van ME-busjes en het inzetten van het waterkanon. Ook het stenen loswrikken en gooien hebben we laten zien. Wij zijn met onze NOS-videowagen de Leidsestraat in geweest tot de kruising met de Kerkstraat. Om één uur hielden wij het voor gezien. We hebben ook opnamen van het in elkaar slaan. Of u deze zou kunnen krijgen, moet u aan hoofdredacteur Ed van Westerloo vragen. Een huisregel bij ons is dat nooit opnamen worden afgestaan aan derden, voor welk doel dan ook. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen dat u bovenstaande verklaring en mijn naam in uw onderzoek noemt, ook niet wanneer dit in de openbaarheid of de publiciteit komt.’
Een politieman: ‘Hoofdinspecteur Dorst ging op 30 april over het hele buitengebeuren van de ME. Hij heeft de hele operatie van moment tot moment meegemaakt en ging over alle compagnieën. Hoofdinspecteur Acda en hoofdinspecteur Versluys waren 30 april 's avonds in dienst vanaf zeven uur 's avonds. Overdag waren dat hoofdinspecteur De Ruiter en hoofdinspecteur Kortekaas. De brigadier Anderreg hield de opdrachten bij met tijd, plaats en compagnie. | |||||
[pagina 54]
| |||||
Hij was verbindingsman. Hoofdinspecteur Kortekaas ging over vijf pelotons marechaussee. Hoofdinspecteur Dorst zit op Bureau Lodewijk van Deysselstraat.’
Hoofdinspecteur Dorst, Bureau Lodewijk van Deysselstraat. Amsterdam (15 september 1980): ‘Ik was inderdaad de overkoepelend commandant van het ME-gebeuren op 30 april 1980 tot één uur 's nachts. Ik was dus de hoogste uitvoerder op straat. U vraagt mij of uw informatie juist is dat er in de avond en nacht relschoppers in elkaar geslagen zijn en in de gracht gegooid. Ik heb motoragenten ingezet. Op zo'n avond komen “de ratten uit het riool”. Toen het zo erg werd dat het posthuis Rembrandtplein belaagd werd, is er flink hard opgetreden. Het kan wel zijn dat er jongens in de gracht te water raakten. Er is hard opgetreden. Maar als u meer wilt weten, moet u een brief schrijven naar de korpschef, de hoofdcommissaris Valken. U kunt daarbij verwijzen naar dit gesprek. Ik kan u nog zeggen dat de filmbeelden nauwkeurig worden bestudeerd om naderhand tot arrestaties over te gaan. Het bewijs is erg moeilijk. We zouden het liefst honderden mensen aanhouden. Om één uur 's nachts ben ik afgelost door hoofdinspecteur Versluys.’
Hoofdinspecteur Versluys, Amsterdam (15 september 1980): ‘In de nacht van 30 april op 1 mei om één uur loste ik de heer Dorst af als overkoepelend uitvoerend commandant van de ME. Ik heb reeds op uw vragen in het NRC-Handelsblad gereageerd via de korpschef aan de burgemeester. Ik waag in twijfel te trekken of de ME het Leidseplein heeft schoongeveegd. Als hoogste uitvoerder van wat er op straat gebeurde, had ik wel voortdurend | |||||
[pagina 55]
| |||||
radioverbinding, maar ik was er niet bij. Ik kon niet zien wat er gebeurde. Ik vermoed wel dat er klappen zijn gevallen en dat, op de gracht, een aantal relschoppers de weg naar het water hebben gekozen. Ook toen relschoppers het bureau Lijnbaansgracht belaagden, is er een aantal in het water terecht gekomen. Het is begrijpelijk dat er ook op het Leidseplein klappen zullen zijn gevallen en een aantal relschoppers meer klappen kreeg dan strikt nodig was. Ik weet niet of dit zich voltrok in groter verband. Ik zou pas via de rapporten kunnen zien hoe laat het afgelopen was op het Leidseplein. U moet trouwens via de korpschef hiernaar vragen. De korpschef heeft de officier van justitie en de burgemeester antwoord gegeven op uw vragen. Ik verwacht dat van de zijde van de politie gezegd zal zijn: “Er is flink geslagen.” Waar gehakt wordt, vallen spaanders. Verschillende eenheden van de ME zijn ingesloten geweest in de Leidsestraat. Het heeft er gespannen.’ H.: ‘Maar de korpschef heeft nog minder waargenomen dan u. Hij kan mij niet wijzer maken.’ V.: ‘Misschien geeft hij u de vrijheid om met politiemensen te spreken.’ H.: ‘Waarom komt het zelden tot arrestaties?’ V.: ‘Dan is er meer recherche nodig. En ook voor de recherche is het gevaarlijk werk.’ |