schijnt wel, dat je nog niet weet waartoe het Kerstfeest eigenlijk dient.’
‘Ik denk, dat je het zelf ook niet weet, Benny.’
‘Ik niet?’ vroeg Benny op een toon van gewicht. ‘Het is om den menschen gelegenheid te geven eens heerlijk te smullen; heb je op de markt al die ganzen en kalkoenen niet gezien, en het andere lekkers, waaraan zij zich morgen te goed zullen doen?’
‘Ik geloof toch niet, dat het expres daarom Kerstmis is, is het wel, grootje?’ vroeg Nelly.
Toen haar oordeel werd ingeroepen, zei de oude vrouw, die tot nu toe glimlachend geluisterd had:
‘Neen, kinderen, het is een feest ter eere van de geboorte van Jezus.’
‘Wie is dat?’ vroeg Benny, haar aanziende, terwijl Nelly's oogen de vraag herhaalden.
‘Weet gij dat niet? Hebt gij dat nooit gehoord?’ zei de oude, ten hoogste verbaasd.
‘Neen,’ hernam Benny, ‘wezenlijk niet. Sommige jongens zeggen wel iederkeer “Heere Jezus ”, maar ik wist niet, dat iemand zoo heette.’
‘Arme stumpers; ik wist niet, dat ge zóó onwetend waart, anders zou ik het u wel eerder verteld hebben.’ De oude vrouw zweeg een geruimen tijd, alsof zij niet recht wist hoe of waar zij het overoude schoone verhaal beginnen zou. Eindelijk sprak zij:‘Ik zal het u uit den Bijbel voorlezen; misschien begrijpt gij het dan nog beter dan indien ik het met mijne eigen woorden vertel.’
En het oude, veel gebruikte boek van eene plank nemende, sloeg zij het tweede hoofdstuk van Mattheus op en begon met bevende stem te lezen:
‘Toen nu Jezus geboren was te Bethlehem in Judea, in de dagen van koning Herodes, zie, daar kwamen de Wijzen uit het Oosten te Jeruzalem en zeiden: ‘Waar is de koning der Joden, die geboren is? Want wij hebben zijne ster gezien in haren opgang en zijn gekomen om ons voor hem neder te buigen.’
En langzaam las de oude vrouw verder, totdat zij aan het einde van het hoofdstuk gekomen was, en