| |
| |
| |
Geneeskundige Vermaningen Van den Heere Nikolaas Tulp.
I. 't IS beter dat een Geneesheer zyn pligt doet, dan dat hy zich qualyk bevredigt.
II. Een godzalig man zal zoo wel de armen om niet, als de ryken om gelt genezen.
III. 't Is beter voorzigtig te gebieden, dan de zieken ergens in slaafagtig te gehoorzamen.
IV. Een Geneesheer word veel geagt op wien veele vertrouwen, in tegendeel worden die veragt, die weinig winst hebben.
V. Doe uw genegentheid aan de zieken blyken: zoo zult gy geagt worden wegens uwen arbeit.
| |
| |
VI. Wacht u van een Geneesheer ligt den schop te geven, dien uw aart bekent is.
VII. Een ziekte vereist meer Geneesheeren in 't begin dan ontrent het eind,
VIII. In een ader te laten moet men een jong Heelmeester boven een ouder agten.
IX. Voor een ervaren Meester is een slagader zoo veilig te laten als een ader.
X. Een verzworen kreeftgezwel, en een oogontsteking zyn besmettelyk.
XI. Sterke geneesmiddelen zyn niet alleen niet vorderlyk aan de genen die weder na een ziekte bekomen; maar ten hoogsten schadelyk.
XII. Een ligte wyn op zyn tyd gegeven, geeft koortsigen kragt, en doet hen zweeten.
| |
| |
XIII. Het eenigste middel in een wanhopelyk kreeftgezwel is het mes.
XIV. De Roos verdwynt allenxkens voortkruipende.
XV. Die dikwyls pist, zweet weinig; en die wederom veel zweet, pist weinig.
XVI. Tydelyk en overvloejend speeksel, is zeer goed, als ook een op staandenvoet helpend middel in haastige koortsen.
XVII. Door gedurig gebruik van quikzilver, waassemt alle vuile stank uit.
XVIII. Bloet uit de enkelen gelaten, is al zoo dienstig in hooftzwymeling, hooft-, oog-, borst-, en leverpyn, als in de gebreken der lyfmoeder.
XIX. De Hik vermeerdert al sprekende. Met een koorts vermeerdert het gevaar: maar is 't dat de koorts afgaat, is 'er geen zwarigheid.
| |
| |
XX. Lootverwige koleur eener verpletterde huit in een Beenbreuk, beduit dat het van binnen qualyk geschapen is.
XXI. Honigwaater of Meede, dikmaals gedronken, maakt een grooten overvloed van gal.
XXII. Die met steen gequelt zyn dien is het gebruik van Moezelwyn, oly van olyven, en versche boter goed.
XXIII. Hooft- en borstziekten, hebben ook veelen zeer schielyk de dood veroorzaakt.
XXIV. Antimonie in een geduurige koorts te drinken gegeven, veroorzaakt een onherstelbaar quaad.
XXV. Dikwyls doen braken, doet de zieken daar niet alleen voor schrikken, maar het is de gezontheit ook zeer nadeelig.
XXVI. In een koorts, Synochus gezegt, by tyds een ader gesteken, doet de ziek-
| |
| |
te terstond verdwynen.
XXVII. Oxelzweringen rypen zelden voor dat 'er een maand verloopen is.
XXVIII. Na een zeer vaste verstopping der ingewanden, volgt een quade gesteltheit des lighaams, Cachexia gezegt, onbeweeglykheit, en de dood.
XIX. Eenig buitengevaat bloed in de long, herssenen of elders verschuilende, legt onvermydelyke lagen aan 't leven.
XXX. Onvoorzigtig gebruik van Theriakel, verandert dikwyls een gaande en komende koorts in een geduurige.
XXXI. Op dat gy niet weer in uw vorige ziekte vervalt, zo wacht u van Zalm, versche Schelvis, en van al 't geene zwaar te verduwen is.
XXXII. Een zuigster kan ligtelyk haar ziekte aan 't kintje overzetten.
XXXIII. Winterse warmoeskruiden, gelykze voor zwakken windig zyn, alzozynze aan niemant gezond.
| |
| |
XXXIV. Gelyk het gout op den toetsteen, alzoo wort de Bezoarsteen door het vuur beproeft.
XXXV. Na een uitval van 't zwaartagtige krakebeen, komt uitteering, 't zy vroeg of laat.
XXXVI. 't Is den jongelingen alleen eigen, dat hunne lighamen in de ziekten groejen.
XXXVII. Na het gebruik van geconfyte Gember volgt dikwyls bloedpissen.
XXXVIII. Om na het aderlaten niet van uw zelfs te vallen, zo spoelt den mond met koud water.
XXXIX. Opium is in kindertjes en engborstigen zeer schadelyk.
XL. De beste levenswet is, dat yder nuttigt 't geen met zyn aart overeen komt.
XLI. Gelyk de tong aan haar agterste deel besmeurt wort, alzo moet zy van haar | |
| |
voorste tip eerst schoon gemaakt werden.
XLII. Uit vettigheden ontstaan in zommiger huid, puisten, roos, koorts, ja zomwyls niet minder kout zweet, als wel levens gevaar.
XLIII. Zydepyn hout zelden op zonder een wederkomst.
XLIV. Op dat het bloed in de zydewee des te beter uit de ader loope, moet de zieke dikwyls hoesten.
XLV. Een scherpstekende zydepyn vereist in de kinderen zoo dikwyls een adersteek, als hen de onlydelyke pyn daar toe zal dwingen.
XLVI. Zydepyn schielyk in de lever komende, is in een tegenwoordig groot gevaar.
XLVII. Vry wat veel zweets op den zevenden dag, brengt een gallig zydewee, gansch buiten gevaar.
XLVIII. Steen in eenig vlies besloten | |
| |
wort bezwaarlyk uitgewatert.
XLIX. De uithaling des steens door verwydering der blaas, is in een vrouw niet altyd goed.
L. Steen en wrigtepyn mag men onder de erfziekten tellen.
LI. Omzigtige steensnyders mogen de losse steenen wel uithalen, maar die tusschen de vliezen vast zyn, voorzigtiglyk laten blyven.
LII. Gebroken steentjes zyn wel gelost, door dien ze tegen elkander aan sleten: maar wie heeft het oit gezien uit scherpe geneesmiddelen?
LIII. In een aamborstigheit en derdendaagse koorts houd de gewrigtpyn wel op, maar noit geduurig.
LIV. De gewrigtpyn is nergens heviger dan in den hals en lendenen.
LV. Na de gaande en koomende koortsen sterven zoo veel jonge luiden niet als oude en zwakke.
| |
| |
LVI. Zwarte pis in geduurige koortsen voorzegt den zwakken de dood; maar in de milts verstoppingen sterkte en voorspoedige gezontheid.
LVII. Na een brandende koorts ontspringen weinige dien dans, of het hair valt uit, of zy vervellen.
LVIII. Waterzugt op een derdendaagse koorts is wel quaat, maar een spyswalging en geen koking in de maag zyn nog veel erger.
LIX. Doofheit uit een koorts verdwynt zomwyl met de zelve.
LX. Wanneer in de scheurbuikigen het zwerent tandvleesch niet gezuivert wort met Egyptische zalf, oli van koperroot, of gebranden aluin, zo worden de wangen hart, de keel ontsteekt, de verrotting kruipt voort, en de lyder wort verteert.
LXI. De derdendaagse koorts die in den herfst komt, ontrent wanneer | |
| |
dag en nagt even lang is, houd gemeenlyk op in 't begin der lente.
LXII. Voor zoo veel de winter zagter, harder of langer is, zal ook de derdendagse koorts minder, meerder, of langer zyn: in de jongelingen gemeenlyk geneeslyk, maar in de ouden dikwyls doodelyk.
LXIII. In hardnekkige ziekten, die volhardende zyn, kan men gevoegelyk wel bereide Antimoniaten en Mercuriaten gebruiken.
LXIV. In den jongen ouderdom zou men misschien het heetvuur na een koorts konnen verdragen, maar wanneer in hooge jaren?
LXV. Een algemeen zweeten voor het aankomen der nu en dan komende koortsen, ontslaat de ziekte t'eenemaal.
LXVI. Stompheit des verstands in een nu en dan komende koorts, is niet buiten gevaar.
LXVII. Twee anderendaagse koortsen eindigen niet te gelyk, met tusschen komende dagen.
| |
| |
LXVIII. Het zwygen is zeer goed in de genen die scheelhooftpyn hebben.
LXIX. Rhabarber is aan niemant zoo schadelyk, of men mag die ten allen tyde, aan yder een in alderlei ouderdom geven.
LXX. Koralen in scherpen azyn bereid, moet men vlieden als de pest in zwakke en teere longen.
LXXI. Wacht u onbedagtelyk bloed te laten uit een verlamden arm, uit vreeze van 't heete vuur te krygen.
LXXII. Die niet al te wel een tyd lang by zyn zinnen is geweest, betert dikwyls op 't eind van zyn leven.
LXXIII. Gelyk men met een derdendaagse koorts in 't begin voorzigtig moet handelen, alzoo nog voorzigtiger in 't eind.
LXXIV. 't Is 'er zeer verre van daan dat Arsenicum op de borst gehangen de pest zoude verdryven, dat het in tegendeel schadelyk is, om de hartvangen en zweertjes die daar uit voort komen.
EINDE.
|
|