| |
| |
| |
Indianen in de nacht
Nietsvermoedend keerde Anki zich in haar slaapzak. Haar arm, die op Sabine had gelegen voelde ijskoud aan. Anki rilde, trok haar benen op en plaatste haar arm in de slaapzak. Sabine, wakker geworden door de bewegingen van Anki, ging overeind zitten. Anki sloot haar ogen en probeerde weer te slapen. Als Sabine op dat moment geen gil had gegeven, zou ze stellig in slaap zijn gevallen. De kinderen schrokken allemaal wakker en sprongen overeind. Sabine klemde zich krampachtig aan Anki vast. Ze staarde met grote ogen in de duisternis.
‘Wat is er gebeurd?’ werd er van alle kanten gevraagd.
‘Wat is er, Sabine?’ vroeg Arvid geschrokken. Sabine zei niets. Nog niet helemaal van de schrik bekomen, wreef Anki haar ogen uit. Het was pikdonker, ze zag niets. Ongerust keken de anderen om zich heen. Ze wisten niet precies wat zij moesten doen. Sabine stak een hand uit in de richting van Dons slaapzak. ‘Don, aa...achter je!’ zei ze met overslaande stem.
De anderen keken in de richting van Dons slaapzak, die precies tegenover de slaapzak van Anki lag. ‘Aaaaaah!’ schreeuwde Brigitte hysterisch. Haar stem echode door de stille nacht.
‘Wat is er?’ Anki's stem klonk schor en gejaagd. Ze knipperde met haar ogen om beter te kunnen zien. ‘Wat is er?’ vroeg ze nogmaals. Ze zag iets geligs boven Dons slaapzak zweven. Anki sperde haar ogen en slaakte een kreet. Beschermend drukte ze zich tegen Sabine aan. Achter Dons slaapzak stond een donkerbruine man met een hoekig en wreed gezicht. Zijn gitzwarte kraalogen hadden een harde uitdrukking. Anki's mond viel open van verbazing en haar keel leek gesnoerd te zijn. Don, Diego en Arvid sprongen voor de meisjes. Een elleboog en een knie kwamen tegelijkertijd in Anki's buik terecht. Brigitte en Natascha begonnen te huilen. Ze verscholen zich achter Don. Langzaam, zonder de man uit het oog te verliezen, kropen ze achteruit. De man was groot gebouwd en had een lap aan, die van zijn middel tot zijn bovenbenen reikte. Hij hield
| |
| |
| |
| |
een enorme fakkel in zijn handen. Het enige wat hij deed was hen strak aankijken. Hij vertrok geen spier. Zijn kaaklijnen waren scherp en zijn mondhoeken waren een beetje minachtend naar beneden gekruld. Zijn ogen flikkerden op een vreemde wijze. Hij keek heersend en agressief. Ze waren al enkele meters van de slaapzakken verwijderd toen Anki tegen een boom botste en haar hoofd sloeg. De anderen die de schok wel hadden gevoeld, maar niet wisten wat er gaande was, bleven door duwen en drukten Anki tegen de boom aan. Paniekerig duwde Anki de anderen van zich af.
‘Stop, stop! Ik kan niet verder,’ schreeuwde ze. Het duwen stopte.
‘Oh, wat nu?’ kreunde Brigitte. Paul, die met zijn rug tegen Anki's opgetrokken benen aanleunde, keek haar aan. ‘Wat doen we?’ fluisterde hij. Als antwoord op zijn vraag pakte Anki zijn T-shirt beet en trok hem langs de boom. Ze viel op haar rug en Paul viel boven op haar.
‘Kijk uit, achter jullie!’ schreeuwden de anderen. Van achter kwamen er nog twee mannen met speren in de handen uit het struikgewas te voorschijn.
Ze liepen op hen af. Met angstige ogen keken de kinderen naar de gewapende mannen. Er ritselde iets in het struikgewas; nog enkele mannen kwamen te voorschijn. In totaal waren het zes mannen die de kinderen omringden. De kinderen konden geen kant uit; ze kropen heel dicht bij elkaar. Er werd al die tijd niet gesproken. Angstig zochten de kinderen bescherming bij elkaar. Anki voelde de zweetdruppels op haar voorhoofd. Wat zullen ze met ons doen? vroeg ze zich af. Zullen ze ons vermoorden? Ik wil niet op deze manier sterven. Ze had ondertussen gezien dat het Indianen waren. Met grote ogen keek ze de mannen aan. Op ongeveer een meter afstand van de kinderen verwijderd, bleven de mannen staan. De kinderen waren omsingeld. Ze keken naar de man met de fakkel in zijn hand. Het was alsof de anderen op instructies van hem wachtten. ‘Wat zal er met ons gebeuren?’ vroeg Anki aan Don. De man met de fakkel keek hen aan, hief zijn gezicht op en slaakte een kreet.
Meteen stormden de anderen op de kinderen af en grepen hen beet. Sabine die Anki's hand vasthield, werd hardhandig van Anki weggetrokken. Ze wilde niet met de man mee, schopte en sloeg de man maar die werd alleen maar boos en sleurde haar met zich mee. De awara's die ze
| |
| |
had bewaard rolden over de grond. Ze schreeuwde en stak haar hand naar Anki uit. ‘Help, help....help me,’ snikte ze, maar Anki kon niets doen want één van de andere mannen hield haar handen achter haar rug gekruist. Don rukte zich los en sprong op de man die Sabine vasthield. Nog voordat Paul en Anki, die naast elkaar moesten staan, hem konden waarschuwen, waren hij en de man al op de grond.
‘Don, doe niet zo dom!’ Schreeuwde Anki. Maar het was te laat, de man had Don van zich afgeschud alsof hij een lastige vlieg was. Don kwam precies voor de voeten van de man met de fakkel tot stilstand. Er heerste een doodse stilte. Wat zou hij met Don doen? Hij bukte voor over en pakte Don van achteren bij zijn nek beet. Met één beweging tilde hij hem op. Don bleef zo mak als een lam voor hem staan.
‘Djawanto moki!’ zei de man kortaf. De mannen duwden hen vooruit.
‘Djawanto, djawanto!’ zeiden ze tegen de kinderen. Ze bleven in hun ruggen duwen.
‘Wat willen ze nu?’ vroeg Anki aan Paul. Paul haalde zijn schouders op en keek naar Arvid die een eindje verderop stond en ook werd geduwd.
‘Djawanto, djawanto!’ werd er weer van verschillende kanten geroepen.
De kinderen begrepen uiteindelijk dat ze opgedragen werden te lopen.
Het had geen zin om zich tegen de mannen te verzetten, ze waren veel sneller en sterker dan de kinderen. Netjes in een rij liepen ze terug naar het pad. Don en Sabine liepen voorop. Daarna kwamen Arvid en Natascha, gevolgd door Diego, Brigitte en tenslotte Paul en Anki. Een man liep achteraan in de rij terwijl de man met de fakkel helemaal vooraan liep. De anderen liepen naast de kinderen; twee aan de rechter en drie aan de linkerkant. Ontsnappen was een uitgesloten zaak. De Indianen liepen soepel en geluidloos, terwijl de kinderen met hangende schouders en doorgezakte ruggen voortsjokten.
Nadat ze enkele minuten hadden gelopen, hoorden ze in de verte een bonzend geluid. Naarmate ze verder liepen, klonk het gebons luider.
Anki stootte Paul aan. ‘Hoor je dat ook?’ fluisterde ze.
Hij knikte. ‘Ja, ik vraag me af wat het is!’ Paul stootte Diego aan ‘Wat denk je dat het is?’ vroeg hij.
Diego draaide zich half om. ‘Volgens mij is er een feest in het dorp. Ik
| |
| |
heb wel vaak gehoord dat de Indianen elke maand aan hun goden offeren,’ fluisterde hij.
‘Ook mensen?’ vroeg Anki meteen.
Diego haalde zijn schouders op en wendde zijn gezicht af.
‘Wat gaan ze met ons doen?’ vroeg Anki aan Paul. ‘Joost mag het weten!’
Ze zwegen en versnelden hun pas want de mannen waren sneller gaan lopen. Anki's gedachten gingen uit naar de awara's die Sabine voor de mensen uit het dorp had bewaard. Waaraan hadden ze dit te danken? Ze hadden de mensen nooit eerder gezien en nooit eerder gekwetst. Anki moest slikken. Wat hadden ze fout gedaan?
Ze klommen een heuveltje op. Anki keek naar de fakkel. Deze verlichtte de omgeving slechts gedeeltelijk.
Op een gegeven moment liepen de mannen hen voorbij en begonnen aan de afdaling. Anki zag de Indianen één voor één in het donker verdwijnen. ‘Beginnen jullie alvast af te dalen,’ zei Natascha tegen Don en Sabine. ‘Ze wachten op ons.’ Die zeiden echter niets en bleven met grote ogen kijken.
‘Wat valt er te zien?’ vroeg Arvid. Weer bleef het antwoord uit.
‘Laten we achter ze staan, misschien kunnen we dat ook zien,’ zei Anki en begon naar voren te lopen. Arvid, Diego en Natascha liepen voor haar uit en duwden Sabine en Don een eindje opzij.
‘Wat is er?’ vroeg Anki nieuwsgierig terwijl ze op haar tenen ging staan om over Dons schouder heen te kijken. In de verte zag ze de vage omtrekken van tientallen kleine pinahutjes die in een cirkel om een fel verlicht plein stonden. Een plein waarop zwarte schimmen zich op het ritme van een grote trom bewogen. ‘Wow...’ zei Anki zachtjes. Het leek zo onecht, op een sprookje. Het droevige eentonige gezang van de mensen, zacht en haast onhoorbaar, het geluid van de harde slagen op de grote trom, de kleine pinahutjes met hun puntige daken, het was fantastisch om te zien.
‘Waarschijnlijk hebben ze een offerfeest,’ zei Diego zachtjes.
‘Prachtig, gewoon te mooi om waar te zijn,’ zei Anki.
‘We moeten verder, ze zullen zich afvragen waar wij blijven,’ sprak Don rustig.
| |
| |
Anki knikte. ‘Ja, dat is zo.’
Ze begonnen aan de afdaling. Bij het afdalen waren hun ogen voortdurend op het gele licht dat de fakkel gaf, gericht. Ze bereikten het dal zonder ongelukken en vervolgden hun weg precies als voorheen. Zij in het midden en de mannen om hen heen. Naarmate ze de hutjes naderden, werd het warmer. Dat kwam door de hitte, die de vele fakkels verspreidden. Alvorens ze het fel verlicht plein bereikten, moesten ze langs enkele hutjes. De hutten waren verlaten. De bewoners waren waarschijnlijk op het plein. Bij het plein aangekomen, bleven ze even stilstaan. De dorpsbewoners, die achter elkaar in de kring liepen, hadden hen niet eens opgemerkt. Ze bleven doorstappen, met hun hoofden naar beneden hangend en hun lichaam slap op de maat van de drumslagen bewegend. De man met de grote fakkel wenkte de kinderen. Zijn mond bewoog op en neer, maar door het lawaai konden ze hem niet horen. De kinderen volgden gedwee. Tijdens het lopen keken ze aldoor naar de dansende massa.
Het was alsof de mensen in trance waren.
Hun mond bewoog op en neer, maar echt zingen deden ze niet. Het had meer weg van het mompelen van drie of vier woorden, die telkens werden herhaald. De vrouwen droegen rode rokjes met witte kwastjes aan de onderkant. Verder hadden ze nog tientallen kleurrijke kralenkettingen om hun hals hangen. De bronzen bezwete lichamen glansden in het licht dat de fakkels verspreidden.
Toen ze in het midden van de kring waren, bleven de mannen stilstaan. Enkele meters voor hen, in de kring, stond de offertafel. De offertafel was een eenvoudige rechthoekige houten tafel. Over de tafel was er een groot wit kleed gespreid. ‘Wat ligt er op de tafel?’ vroeg Anki aan Don die naast haar stond.
‘Er ligt iets langs op, volgens mij een mens,’ fluisterde Don.
‘Een mens? Hoe kom je erbij?’ vroeg Anki verbaasd.
‘Ja, het is werkelijk een mens, kijk goed,’ zei Don beslist.
‘Echt waar?’ vroeg Anki ongelovig. Bij de gedachte dat er een mens op de offertafel lag, klaar om geofferd te worden, werd Anki misselijk. Anki wilde Don niet geloven. ‘Til me op. Ik wil het met mijn eigen ogen zien.’
Hij keek haar spottend aan: ‘Durf je wel te kijken?’
‘Ja, til me nou op!’ zei Anki wrevelig. Ze keerde haar rug naar hem toe,
| |
| |
zodat hij haar bij haar heupen kon beetpakken. Hij tilde haar op en liet haar op zijn schouders zitten. Het was een heel andere aanblik. Anki kon de man die de trom sloeg nu zien. Hij zat op een klein podium naast een man, die in een grote houten stoel het schouwspel gade sloeg. De man die in de grote houten stoel zat, was waarschijnlijk het opperhoofd. Hij rookte een lange dunne pijp en hij droeg een rode band van kralen om zijn voorhoofd. Hij zat recht tegenover Anki. Boven het cirkelvormige plein hing er een dikke laag rook. Anki's blik ging naar de offertafel. Ze schrok, ze voelde zich misselijk worden. Alles begon te draaien en ze viel op de grond. ‘Dewi...De...Dewi...’ bracht ze hijgend uit. Helemaal overstuur rende ze tussen de mensen.
‘Wat is er met je? Wat is er met Dewi?’ schreeuwde Don boven al het lawaai uit.
‘Dewi wordt geofferd!’ bracht Anki er snikkend uit. Ze viel andermaal. Tevergeefs probeerde Anki op te staan. Alles draaide om haar heen; de voetstappen van de mensen, de stemmen, de drumslagen werden harder en volgden elkaar steeds sneller op. Stof waaide op en de rook maakte haar misselijk. Ze zag de kleren van de mensen aan hun bronzen bezwete lichamen kleven en voelde de zweetdruppels langs haar rug heen glijden. Haar jeans plakte tegen haar dijen aan. Ze hoorde de stemmen van de anderen ergens ver weg.
‘Anki, Anki...’ schreeuwden ze. Vermoeid keek Anki op.
Ze zag hoe de mensen uit elkaar werden geduwd; Don, Diego en Brigitte rolden naast haar in de kring. Zonder verder op hen te letten, liepen de mensen die de kring vormden weer verder. De anderen sprongen op en hielpen Anki overeind. Hand in hand renden ze naar de offertafel toe. Anki zag Dewi nu duidelijk op de tafel liggen. Er parelden zweetdruppels op haar voorhoofd. Haar ogen waren dicht en haar gezicht had een tere bleke kleur. ‘Dewi, Dewi.... hoor je me?’ Op het moment dat zij haar hand wilde uitsteken om Dewi aan te raken, werd zij door enkele mannen vastgegrepen. ‘Dewi!’ schreeuwde Anki uit alle macht, maar ze kon haar zin niet afmaken. Een grote mannenhand omsloot haar mond. Zo hard als ze maar kon, beet ze in het harde vlees. De man liet haar onmiddelijk los en greep daarna haar beide handen achter haar rug beet, waardoor ze geen enkele kant meer op kon. ‘Dewi!’ schreeuwde ze nog
| |
| |
voor de laatste keer, maar Dewi hoorde haar niet. Uitgeput liet ze zich door de man de kring uitslepen.
Ze werden allemaal naar één van de hutten gebracht. De mannen lieten hen achter met een bewaker. Geen van de kinderen zei iets, ze lagen allemaal op de grond. ‘Kijk, onze tassen staan hier!’ zei Brigitte ontzet.
‘Dat wil dus zeggen, dat ze ons allang volgden,’ zei Arvid.
‘Ze worden steeds wilder, het gaat niet lang meer duren, vrees ik,’ zei Paul neerslachtig. Hij ging overeind zitten en keek naar buiten. Met een trieste blik in zijn ogen staarde hij naar buiten.
‘Ik kan niet kijken, ik kan niet,...’ snikte Brigitte.
‘Ik ook niet,’ zei Anki met schorre stem, ‘maar ik kan Dewi niet alleen laten sterven.’
Huilend keek Anki toe hoe de ceremonie zijn climax bereikte. Bij elke drumslag dreunde haar hoofd. Zonder echt iets te zien staarde ze naar de bewegende massa op het plein.
Toen de eerste zonnestralen doorbraken liet ze zich op de grond vallen. Diego en Anki waren de enigen die de ceremonie hadden zien eindigen. De anderen hadden zich in slaap gehuild. ‘Kom je niet slapen, Diego?’ vroeg Anki vermoeid.
Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, ik wil Dewi zien.’
‘Oh Diego,’ kreunde Anki, ‘Dewi is er niet meer.’
‘Ik moet haar eerst zien, anders geloof ik het niet!’ Anki schudde haar hoofd. Het enige wat er nog op het plein stond was de offertafel met de gedoofde fakkels. De mannen en vrouwen waren allemaal naar hun eigen hut vertrokken. ‘Ik ga slapen, ik ben doodmoe.’
Diego knikte afwezig en staarde naar buiten.
Later op de dag kwamen er vier mannen in de hut waar de kinderen opgesloten zaten. De mannen wisselden enkele woorden met de bewaker, alvorens ze binnenstapten.
Ze geboden de kinderen op te staan en leidden hen door het dorp.
Het dorp was heel stil. De mensen sliepen nog. Hier en daar stonden enkele open pinahutjes. In de meeste hutjes hing er en hangmat.
Anki's maag knorde bij het zien van een dampende pot in één van de hutten. Ze vroeg zich af wat erin zat. Ze liepen het dorp uit. In de verte zag ze enkele mensen op de velden. Ze volgden het pad dat langs de kost- | |
| |
gronden liep. ‘Waar gaan we naar toe?’ vroeg Anki aan Sabine. Deze haalde haar schouders op en wees in de verte. ‘Ik denk naar het opperhoofd,’ zei ze. Anki fronsde haar wenkbrauwen en ging op haar tenen staan om over de hoofden van de anderen heen te kijken. Ze zag enkele huisjes in de verte staan. Haar hart bonsde. Wat zou er gebeuren?
Ze keek naar de kostgrondjes en bedacht dat ze allemaal een andere weg op konden gaan en zo hard mogelijk over de bedden het bos in rennen. Arvid die achter haar liep, scheen haar gedachten te hebben geraden.
Hij wierp haar een geruststellende blik toe. ‘Je hoeft voorlopig niet bang te zijn, als je het opperhoofd eerbiedig behandelt kan er niets vreselijks met je gebeuren,’ zei hij. Ze passeerden weer enkele hutten. De eerste twee hutten waren eenvoudige, op vier palen steunende, pinahutjes waaronder aardewerk stond uitgestald. Prachtig aardewerk, potten en kruiken in talrijke kleuren. Rode, gele, blauwe, groene en oranje strepen fleurden de kruiken en potten op. De derde hut was een gesloten hut, ietsje groter dan de andere. Voor de hut stonden er twee lage bankjes naast elkaar. Op de ene bank zat de aanvoerder van de mannen, die de kinderen de avond te voren had gevonden. Naast hem zat een oude man, het opperhoofd. Hij had geen hoofdtooi maar droeg een rode band om zijn voorhoofd. Zijn ogen hadden een afwezige uitdrukking terwijl hij hen opnam en hij rustig verder ging met het roken van zijn lange pijp.
De vier mannen die de kinderen naar hem hadden gebracht, maakten een lichte buiging met hun bovenlichaam. De kinderen volgden hun voorbeeld. Wat onwennig bleven we dicht bij elkaar staan. De vier mannen stapten naar voren en voerden een gesprek met de andere mannen. De kinderen hielden zich stil en keken van de één naar de ander.
Nadat de mannen enkele minuten met elkaar hadden gesproken, gingen ze weg. Het opperhoofd bleef op zijn bankje zitten. Toen de kinderen achter de mannen aan wilden lopen, beduidde hij hen op de grond plaats te nemen. Anki schrok. Ze zouden bij hem moeten blijven! Gedwee deden ze enkele stappen in de richting van de oude man. Ze zakten op de grond en keken de man afwachtend aan. Een tijdlang zei hij geen woord. Het enige wat hij deed was hen aanstaren. Na een tijdje haalde hij de pijp uit zijn mond en begon te praten: ‘San un kon suku dya?’ Ze schrokken bij het horen van Sranan Tongo. Hoe was het mogelijk? Het Indiaans opper- | |
| |
hoofd sprak Sranan Tongo. Hun ogen begonnen te schitteren. Ze hadden weer hoop, misschien zouden ze de stad toch wel eens bereiken. Als ze de kans zouden krijgen hem uit te leggen, dat ze geen kwade bedoelingen hadden en alleen maar een stel verdwaalde, uitgehongerde kinderen waren, zou hij ze geen kwaad doen. Geen van de kinderen deed zijn mond open. Ze wisten niet precies wat te zeggen. Het opperhoofd keek nietbegrijpend van de één naar de andere. Hij stond toen moeizaam op van zijn bank. ‘Un kon luku!’ zei hij haast onverstaanbaar. Daar stond hij dan: een klein oud mannetje, zijn huid donker en gerimpeld, zijn lippen strak, fletse zwarte ogen en lange grijszwarte haren die zijn brede kaken omringden.
Hij keerde zich om naar de deur en maakte een handgebaar; ze moesten hem volgen. Aarzelend stonden ze op en liepen achter hem aan. De deur kraakte. De donkere hut was bijna leeg. Er waren geen ramen, alleen door de openingen in het pinadak viel er zonlicht naar binnen. De vloer van de hut was van aangestampte aarde en tegen de wanden hingen enkele jachtgereedschappen. De man liep door naar de achterkant van de hut. Hij stopte plotseling en wees naar de grond. ‘Ayo!’ zei hij. Hij wees naar een mat waarop iemand lag...Dewi! ‘Aahhh!’ gilde Brigitte.
Ze staarden allemaal geschrokken naar de grond. Dewi had dezelfde grote witte jurk aan, die zij de vorige avond aan had. Haar ogen waren gesloten. Geen van de anderen was in staat zich te verroeren.
Er heerste een doodse stilte. Anki hoorde een onderdrukte snik.
Haar ogen vulden zich met tranen, tranen die hun weg over haar vuile wangen heen naar de donkere aangestampte aarde vonden, om voorgoed daarin te verdwijnen. Waarom deed de man hen dit aan? Waarom? Tevergeefs dwong Anki zichzelf om niet te huilen. Maar hoe kon ze niet huilen als voor haar, het ontzielde lichaam van haar nicht lag? Ze bleven daar staan en keken neer op het lichaam van Dewi. Haar jukbeenderen staken naar voren waardoor haar ogen diep in de kassen leken te liggen. Met tranen in haar ogen keerde Anki zich naar de anderen. Het was alsof ze stenen beelden waren. Het enige teken van leven dat in hun te ontdekken was, waren tranen die langzaam uit hun vermoeide ogen rolden.
Het opperhoofd was weggegaan en kwam even later terug met een natte,
| |
| |
rode lap in zijn handen. Hij knielde langzaam naast Dewi op de grond en plaatste de lap op haar gezicht. Hij mompelde enkele Indiaanse woorden en pakte Dewi's hand in de zijne. Vervolgens bleef hij Dewi strak aankijken. Toen gebeurde het; het was alsof Anki droomde. Dewi opende langzaam haar ogen. De anderen sperden hun ogen open, ze konden het niet geloven. Dewi keek hen vermoeid aan: ‘Eindelijk zijn julie bij me, ik wist dat julie me niet zouden achterlaten,’ zei ze zacht.
‘Dewi, je leeft, je leeft!’ schreeuwde Arvid. Hij was de eerste die zich naast Dewi op zijn knieën liet vallen en haar innig omhelsde.
Na Arvid volgden de anderen allemaal tegelijk. Ze lieten zich op hun knieën vallen en omhelsden Dewi. Het opperhoofd keek hoofdschuddend toe. In hun vreugde omhelsden de kinderen hem ook. Hij weerde hen verbaasd en verlegen glimlachend van zich af. Toen liep hij naar buiten en liet de kinderen alleen met Dewi achter.
Honderden vragen werden op Dewi afgevuurd. ‘Wat hebben ze met je gedaan? Waarom hebben ze het met je gedaan? Hoe kom je hier? Waar ben je naartoe gegaan toen je hulp bent gaan halen?’ Dewi, die al die tijd op de grond was blijven liggen, probeerde op te staan. Arvid en Diego schoten haar te hulp. Toen ze rechtop zat, stak ze van wal. ‘Jullie,’ ze wees op Natascha en Anki, ‘waren dus in dat drijfzand en ik ging hulp halen,’ zei ze op zachte toon. De anderen luisterden gespannen toe. ‘Het was pikdonker, ik kon geen hand voor mijn ogen zien.’ Ze slikte en ging verder.
‘Nadat ik uit het kleine bos was gelopen, begon ik te rennen. Alhoewel ik niets zag, bleef ik maar rennen. Toen ik al een tijdje had gerend, bleef ik stilstaan. Ik wist dat de afstand van het drijfzand naar de heuvel onmogelijk zo groot kon zijn.’
‘Hoe lang heb je gerend?’ onderbrak Natascha haar.
‘Ik weet het niet meer.’ Ze bleef even stil.
‘Ja, ga dan verder!’ zei Brigitte ongeduldig.
Zuchtend ging Dewi verder. ‘Ik wist niet waar ik was en werd paniekerig. Ik liep zomaar door. Na enkele uren viel ik doodmoe neer. De volgende ochtend ging ik weer op pad. Ik bleef jullie roepen, mijn stem was helemaal weg aan het einde van de dag. Zo ging het de hele dag door.
| |
| |
Hier en daar waar er wat gras voorkwam, heb ik op grassprietjes gekauwd om de honger wat te stillen.’
‘Waren er dan geen cashewbomen in de buurt?’ vroeg Anki. Dewi schudde haar hoofd. ‘Nee, nergens. Maar gelukkig vonden enkele Indiaanse kindertjes die aan het spelen waren mij. De kinderen namen me mee naar hun dorp waar ik eten kreeg.’
De deur van de hut ging open en het opperhoofd en een vrouw kwamen naar binnen. De vrouw had negen dampende kommen soep op een blad. De vrouw knikte de kinderen vriendelijk toe en reikte hen de kommen aan. Dankbaar namen zij de soep aan. De soep was een waterige soep waarin stukjes banaan en vis dreven. Het zag er heerlijk uit. ‘Peprewatra!’ zei het opperhoofd glimlachend. Hij wees op de soep. Ze knikten en bedankten hem. Gulzig dronken de kinderen de soep op. De vrouw gaf hen nog enkele stukken cassavebrood erbij.
Dewi lachte, ze had de soepkom naast zich neergezet. ‘Wat een honger!’ De anderen knikten alleen maar. ‘Jullie hebben lang niet zo lekker gegeten hè?’ Weer knikten ze ‘Ik ga maar weer verder met vertellen,’ zei Dewi. ‘Mijn verzorging was goed maar ik knapte niet op. s'Avonds kreeg ik hoge koorst en begon te ijlen. Waarschijnlijk vroeg ik naar jullie. De vrouwen van het dorp, die mij verzorgden, waren van mening dat er boze geesten in mij waren. Ze besloten...’ Ze stopte met praten.
De Indiaanse vrouw bracht voor de tweede keer negen kommen soep naar binnen. Dewi bedankte; ze had haar eerste kom nog niet op. De anderen begonnen gretig aan hun tweede. De soep was peper, maar toch dronken de kinderen het op.
‘Ja, ze besloten een ceremonie te houden waarbij ze zouden proberen om de boze geesten uit mijn lichaam te verjagen. Het feest werd voorbereid en enkele dagen later was alles voor de ceremonie gereed. Die avond kwamen jullie,’ ging Dewi verder.
‘Maar hoe heb je de mensen kunnen verstaan?’ vroeg Diego.
‘Ik raadde en ze maakten me alles met gebaren duidelijk,’ antwoordde ze.
Na de tweede kom soep voelde Anki zich stukken beter. Het opperhoofd vroeg de kinderen wanneer ze weer naar huis wilden. De kinderen keken elkaar aan.
| |
| |
| |
| |
‘Zo snel mogelijk!’ riepen ze in koor.
Dewi knikte lachend. ‘Dat dacht ik al! Kom we gaan, wie helpt me overeind?’ vroeg ze.
Toen ze door het dorp liepen, kwamen ze enkele vrouwen tegen, die blij naar Dewi opkeken.
‘Kom we gaan naar ze toe,’ zei Dewi. Ze trok Anki mee naar de vrouwen. Bij de vrouwen aangekomen maakten de kinderen een eerbiedige hoofdknik. Dewi maakte een gebaar met haar handen. Ze wees eerst op de anderen en toen op zichzelf. De vrouwen knikten lachend. Het opperhoofd riep de jongens en liep met ze naar de oever waar enkele mannen stonden te praten. Naast hen lag een rode korjaal aangemeerd. De Indiaanse vrouwen hadden hun wasgoed in de steek gelaten en gebaarden tot Dewi die lachend toekeek. Anki lette niet op ze; ze verstond er toch niets van. Het dorp was prachtig; het witte zand, de kleine ronde hutjes, het heldere water en het donkergroene bos erom heen.
‘Anki,’ zei Dewi. ‘Kijk, de vrouwen willen je een cadeautje geven.’
Anki keerde zich om naar de vrouwen en zag een korte vrouw voor haar staan. In haar handen hield ze een blauwe kralenketting. Anki lachte vertederd en bukte zodat de vrouw de ketting om haar hals kon hangen. ‘Dank u wel,’ zei ze zachtjes. Ze gaf de vrouwen elk twee kusjes op de wangen.
‘Komen jullie, we gaan weg!’ schreeuwden de jongens opeens. Ze zaten al in de kano. Het opperhoofd en de vrouwen werden uitbundig gegroet. De meisjes waren allemaal blij met de ketting die ze van de vrouwen hadden gekregen. Sabine en Dewi hadden beide een rose en Natascha, Brigitte en Anki een blauwe. Ze waadden door het water naar de kano en klommen erin.
‘Zalig, dat frisse water,’ zei Anki terwijl ze plaats nam op een van de houten bankjes. Ze hielpen Dewi in de boot. Ze lachte naar Anki: ‘Het is mooi hier, hè?’ vroeg ze. ‘De vrouwen vroegen of we nog eens een keertje hier naar toe willen komen.’ Anki knikte en ging staan om de mensen van het dorp te groeten. Ze bleef zwaaien totdat ze de mensen niet meer kon zien. Anki zuchtte en sloeg haar ogen op: ‘Eindelijk op weg naar huis...eindelijk!’
|
|