De zonderlinge lotgevallen van Hans Kijk-in-de-wereld(ca. 1846)–J.W.A. Hilverdink– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] VII. Nadat hij reeds een dag of wat De stad had rondgeloopen, en niet een halve cent bezat Om brood daarvoor te koope; Ging hij zijn dienst een' huurkoetsier En sleper presenteren; Die hem van spijs en drank voorzag, Van woning en van kleêren. En Hans zat spoedig op den bok, En ging ter deeg aan 't hollen, En legde wild en woest de zweep Op de arme en maagre knollen. ‘Dat gaat niet, Hans!’ - sprak meester Knol, - ‘Je zult den boêl vernielen; Want als je niet voorzigtig bent, Rijdt men u in de wielen.’ [pagina 14] [p. 14] En op den derden dag van Mei Als menig gaat verhuizen, Toen draafde Hans met volle sleê De bruggen op en sluizen. ‘Zie toch die arme beesten eens!’ - Zoo riepen bijna allen - ‘Hei, sleeper! draaf toch niet zoo hard: De paarden zullen vallen.’ Maar Hans, om spoedig thuis te zijn, - 't Was regenachtig weder - Holde onbesuisd in 't wilde voort, En 't tweespan stortte neder. In plaats van nu de paarden weêr Te helpen op de beenen, Ging Hans, op hoop van goeden fooi, Bij 't hijschen hulp verleenen. Doch Hans viel uit een vensterraam En bleef aan 't hijschtouw hangen, Waarop baas knol, die 't zag, hem door Een ander deed vervangen. [pagina t.o. 14] [p. t.o. 14] Vorige Volgende