De zonderlinge lotgevallen van Hans Kijk-in-de-wereld
(ca. 1846)–J.W.A. Hilverdink– Auteursrechtvrij
[pagina t.o. 3]
| |
[pagina 3]
| |
De vader van den kleinen Hans
Was de allerknapste schilder;
En Hans groeide op van dag tot dag,
Maar werd al woester, wilder.
Wel waren de ouderen van Hans
Op hem soms heel te onvreden,
Maar dikwijls lachten ze om den guit
En om zijn grilligheden.
‘Och, beste vrouw!’ - sprak vader eens -
'k Wil Hansje portretteren;
Ga, knap hem eens regt netjes op,
En in zijn, zondagskleêren.’
En moeder deed wat vader zei;
En naast den schildersezel
Zat Hans, nog stiller dan een muis,
Nog stiller dan een wezel.
| |
[pagina 4]
| |
Maar 't zitten werd hij spoedig moê:
Hans was geen vriend van zitten:
En dit gaf vader dikwijls stof
Tot knorren en tot vitten.
‘Vrouw!’ - sprak hij - ‘hoû den jongen vast!
Laat hij zich niet verroeren;
Opdat ik vrij en ongestoord
Mijn werk thans kan volvoeren.’
Maar ja, toen was er met sinjeur
Geen kant noch wal te raken,
Zoodat zijn vader, waarlijk boos,
Het schilderwerk moest staken.
|
|