De zonderlinge lotgevallen van Hans Kijk-in-de-wereld
(ca. 1846)–J.W.A. Hilverdink– Auteursrechtvrij
[pagina t.o. 1]
| |
[pagina 1]
| |
Toen Hans nog in zijn wiegje lag
Te gapen en te geeuwen,
Te drensen om een mondvol pap,
Of moord en brand te schreeuwen,
Toen reeds voorspelden buur en maag,
Dat Hans een snaak der snaken
Zou worden, die 't in later tijd
Een elk te bont zou maken.
Want of ook moeder in de wieg
Hem lekker - warm mogt dekken,
En vader even onvermoeid
Aan 't wiegetouw ging trekken,
De guit had, als hij slapen moest,
Zijn pret in rond te dartlen,
En stak dan hand en voet omhoog
Om in zijn wieg te spartlen.
| |
[pagina 2]
| |
Eens, toen in 't midden van den nacht
Zijne ouders beiden sliepen,
Ging Hans, die kleine deugeniet,
Aan 't schreeuwen en aan 't piepen;
En de ouders stonden beiden op,
Verschrikt door Hansjes klagte;
Terwijl de guit, zoo hard hij kon,
Om hun bezorgdheid lachte.
En Hans kwam later op de school,
Maar deed, in plaats van leeren,
Zijn makkers niets dan kattekwaad
En in het gniep bezeeren.
Ja, erger nog, den meester zelfs
Deed Hansje niets dan plagen;
Zoodat die eindlijk zich van Hans
Bij vader ging beklagen.
En moeder zei tot meester: ‘Laat
Hem duchtig slagen geven,
Zoodra hij weêr ondengendheid
Heeft op de school bedreven.’
|
|