De zonderlinge lotgevallen van Hans Kijk-in-de-wereld(ca. 1846)–J.W.A. Hilverdink– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] III. En Hans ging op zijn twaalfde jaar Zijn ouders huis ontvlugten; Zijn beurs voorzien van kruis noch munt, Zijn hoofd vol zotte kluchten. Maar naauwlijks stond hij op zich-zelf, Of, door den nood gedwongen, Verhuurde hij zich ver van huis, Als pruikemakersjongen. Eens, als hij op een' zaturdag De pruiken was gaan halen, En met zijn makkers bij de straat In 't rond had loopen dwalen, Toen haalde hij zijn schâ weêr in, En zette 't op een loopje, Maar nam toch op den weg naar huis, Nog eerst een stevig zoopje; [pagina 6] [p. 6] Doch Hans, geen sterken drank gewoon (Hij had dien nooit gedronken). Liep schier te zwaaijen langs de straat, En raakte gansch beschonken. Een' klant van Meester Poederkwast Werd juist het haar gesneden, Toen Hans, met pruikedoos bij doos, Den winkel in kwam treden. Daar liep hij kameraad en kant Geheel het onderst boven; Waardoor de pruiken altemaal Door heel den winkel stoven. ‘Jou deugeniet! wat heb je daar Voor guiterij bedreven? De deur uit, scheer je, pak je voort!... Wel heb ik ooit mijn leven!’ Zoo sprak de Pruikemaker, boos, Tot Hans, die al de pruiken Had in de war gebragt. ‘Toe, voort! Ik kan je niet gebruiken.’ [pagina t.o. 6] [p. t.o. 6] Vorige Volgende