Print Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld(ca. 1848)–J.W.A. Hilverdink– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] VIII. Nu, dacht hij, zou zijn leven weêr Een beter wending maken, Want spoedig kreeg hij ommegang Met losse en slechte snaken, Die niet allen, als Hans, hun vreugd In guitenstreken vonden, Maar zelfs, in ondeugd reeds verhard, Steeds roofden waar zij konden. Zoo diep was Hans nog niet gedaald Maar eer hij 't nog kon merken, Moest de omgang met zijn kameraads Ook hem in 't kwaad versterken. Zoo ziet gij, kindren! dat men 't kwaad Zorgvuldig moet vermijden, En jong zich reeds met vlijt en lust Aan Deugd en Pligt moet wijden. [pagina 16] [p. 16] Had Hans ook van zijn vroegste jeugd Daaraan gehoor gegeven, Dan zou hij niet in later tijd Als roover zijn gaan leven. Op zeekren avond laat, ging Hans Met zijne kameraden (Gewapend met een' dolk en mes, En hun pistool geladen), Naar 't naaste dorp, om bij van Rijk, Een' herbergier, te stelen; Waarna zij met elkaâr den buit Te zamen zouden deelen. Maar toen zij zich te zamen reeds Voor 't huis van Rijk bevonden, Verscheen die met een' knuppelstok En met zijn beide honden. Zijn makkers namen straks de vlugt, En zetten 't op een loopen; Maar Hans, die stijf van schrik bleef staan, Moest duur het feit bekoopen. [pagina t.o. 16] [p. t.o. 16] Vorige Volgende