Loontje komt om zijn boontje, of Het droevige slot der guiterijen van Hans-kijk-in-de-wereld
(ca. 1848)–J.W.A. Hilverdink– Auteursrechtvrij
[pagina t.o. 11]
| |
[pagina 11]
| |
‘Waar nu naar toe,’ sprak onze Hans,
‘Wat zal ik nu beginnen,
Om, voor mijn daaglijksch onderhoud,
Een stukje brood te winnen?’
Daar leest hij in het Handelsblad:
Men had een' kok van noode,
Een' knappen kok, van zessen klaar,
Een' kok naar Fransche mode.
‘Kom,’ - zegt hij - ‘kom, daar ga 'k op af,
Of 'k wil geen Hans meer heeten;
Dan zal 'k eerst smullen, want ik ben
Een vriend van lekker eten.’
En een, twee, drie, ging onze Hans
Als kok zich presenteren;
Zeî dat hij alles koken kon,
Wat men maar woù begeeren.
| |
[pagina 12]
| |
‘Nooit moet gij’ - leert men - ‘aan den disch
Die wijze spreuk vergeten:
Dat men slechts eet opdat men leev',
Maar geenszins leeft om te eten.’
Maar Hans verstond die les verkeerd,
Zoo wijslijk voorgeschreven;
Hij dacht, als menig lekkerbek:
‘Men leeft allen om te eten.’
Eens toen hij voor een groot diné
Een schildpadsoep moest maken,
Gebraden haas en varkensrib,
En andre lekkre zaken;
Toen ging hij eerst zijne eigen maag
Ter deeg en stevig vullen,
Zoodat er voor het gastental
Maar weinig viel te smullen.
‘Wat heb je, Hans!’ - zoo sprak zijn heer,
‘Mij daar voor kool gebakken?
Je kunt, en zonder tegenspraak,
Terstond je biezen pakken.’
|
|