Het avontuurlijke leven van Peter Vucht(ca. 1860-1870)–J.W.A. Hilverdink– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] III. Hij wordt knecht bij des konings kok, en wil den koning aan 't lagchen naken. Hij liep een' tijd lang zonder werk, En maakte 't soms heel grof, Tot dat des Konings Opperkok In dienst hem nam aan 't Hof. Die Koning nu had veel verdriet.... ‘Hé!’ zegt gij, ‘dat is raar: Een Koning, die niet vrolijk is?....’ 't Is wonderlijk, doch wáár. Gij denkt misschien: ‘een Koning heeft Gestadig 't grootst vermaak, En eten, drinken, vrolijk zijn, En stapen is zijn taak.’ - Gij hebt het ver, zeer verre mis, Ten minste zoo als hier 't Geval was. Deze Koning had Dan nimmer groot pleizier; Hij zat maar altijd in een' hoek, En zette een zuur gezigt; [pagina 6] [p. 6] Al wat maar snaaksch of vrolijk was Werd door het hof verrigt, Doch vruchteloos; tot Peter eens Een rare klucht bestond, En waar zijn meester, de opperkok, Den grootsten smaak in vond. Er kwam op 's Konings disch een taart, Nog nooit zoo groot aanschouwd, Die naar een' grooten korf geleek. Van koekdeeg opgebouwd. De Koning sprak: ‘Snij gaauw een stuk Mij van die fiksche taart,’ Maar denkt eens, Kindren! hoe hij schrikt, En met verbazing staart: De taart ging dansende op en neêr. En eindlijk, tot besluit, Viel zij aan stukken in elkaâr, En ziet, wat kwam er uit? De zoon des koks, die, met gebak Voorzien in iedre hand, Zóó in de taart gemetseld was Door Peters groot verstand. [pagina t.o. 6] [p. t.o. 6] Vorige Volgende