| |
| |
| |
Hoedt U voor namaak:
Democratie
Het woord democratie is oud, wel even oud als de gedachte dat alle mensen - naakt geboren en geschapen naar Gods beeld - in beginsel gelijk zijn en derhalve gelijk aandeel zouden moeten hebben in de welvaart en in het bestuur van de gemeenschap en in vrijheid en dat géén groep in een ondergeschikte positie mag geraken; maar eerst onze tijd heeft de begrippen democratie en gelijkheid nauw met elkaar verbonden.
Dat is geen gelukkige ontwikkeling.
Het woord democratie betekent: regering door het volk, en als de Grieken het gebruikten, dan bedoelden zij dat er ook mee: letterlijk. Hun kleine stad-staten, met ten hoogste enige duizenden, maximaal tienduizenden burgers, konden door het gehele volk worden geregeerd, maar dat wilde dan zeggen de vrijen van zuivere afstamming. In voltallige vergadering bijeen stelde het wetten op, sprak het recht en nam het besluiten. Met de ondergang van Athene ging de democratie in letterlijke zin ten onder. Het volk heeft nimmer meer geregeerd; nadien regeerden alleen nog maar regeringen. Als wij nu een staatsvorm democratisch noemen, dan bedoelen wij dat het volk op de regering een zekere invloed kan uitoefenen; hoe groot die moet zijn en hoe frequent die moet worden uitgeoefend om van een democratie te kunnen spreken, staat helemaal niet vast. Strikt genomen zijn de woorden ‘democratie’ en ‘democratisch’ daarom weinigzeggend en weinig beeldend en eigenlijk te onscherp om er gewichtige onderscheidingen aan te geven en de aanduiding ‘democratisch’ is gewichtig, want zij betekent dat een toestand in overeenstemming is met de hooggestemde idealen van het merendeel der mensen van deze onze tijd in onze westerse wereld.
| |
| |
Men zou daarvoor, in beginsel, een duidelijker woord, met zakelijker inhoud, wensen. Echter, niet alleen onze tijd gebruikt gaarne ‘slogans’; alleen in de geschiedenisboeken is de historie van de wereld een geschiedenis van welomschreven denkbeelden. In werkelijkheid speelde de leuze, die kort en krachtig ‘ongeveer’ aangaf wat men bedoelde, vermoedelijk altijd wel de grootste rol.
Niettemin: het woord democratie is wel erg leeg - hoeveel gewichtige associaties het ook voor ons heeft. De binding met het beginsel ‘gelijkheid’ verheldert het inzicht bepaald niet. Als het waar is dat het woord democratie door professor Harold Laski in nauw verband is gebracht met het beginsel der gelijkheid, dan heeft hij een woord, dat letterlijk iets anders betekent dan wij er mee bedoelen, in verband gebracht met een beginsel, waarvan wij de onjuistheid dagelijks om ons heen gedemonstreerd zien.
De mensen zijn helemaal niet aan elkaar gelijk. Er zijn sterken en zwakken, krekels en mieren, leeglopers en dromers, dichters en dieven, burgers en bandieten, verkwisters en vrekken, gekken en dwazen, ijdeltuiten en Einsteins en zelfs dat nog in allerlei mengingen. Ze hebben evenveel met elkaar gemeen als ze van elkaar verschillen. Ze zijn misschien gelijk als ze voor hun Schepper moeten verschijnen - alhoewel nog het meest waarschijnlijke is dat ze dan naar verschillende normen zullen worden beoordeeld: naar wat ze met hun talenten hebben gedaan en de sterke zal het zwaarder te verduren hebben dan de zwakke.
De beminnelijke fictie van de gelijkheid wordt niet alleen gelogenstraft als men de mensen zelve gadeslaat. Het blijkt ook als men beziet wat zij van hun leven maken. Min of meer gelijkbegaafden, die onder min of meer gelijke omstandigheden beginnen, eindigen in geheel verschillende staat van welvaart, tevredenheid, geluk of zaligheid. Neen, gelijk zonder meer zijn de mensen niet en zelfs een industriële en transportrevolutie hebben hen niet uniform gekregen.
Jammer - als de mensen waarlijk gelijk waren, dan zou men maar éénmaal de volmaakte democratie behoeven in te voeren en duizenden jaren nadien zouden hun nazaten nog gelijk rijk,
| |
| |
gelijk gezond, gelijk humeurig en gelijk vrij zijn - en zou niet een Rockefeller op de zakken met het geld zitten, Rembrandt weer arm zijn gestorven en Petrarca zijn tijd niet hebben verdroomd onder de maan boven de cipressen.
Waarom Laski die verbinding heeft gemaakt is duidelijk: hij wilde uit die (niet bestaande) gelijkheid der mensen de noodwendigheid van de democratie afleiden.
Een woord dat niet volstrekt duidelijk is, een beginsel dat niet volstrekt juist is, en toch hebben beide begrippen nu al enige eeuwen een verbitterde, heftige strijd ontketend en zijn het déze leuzen die nu als criteria gelden bij de bouw van een nieuwe maatschappij. Een werelddeel is bereid om goed en bloed op het spel te zetten om de inhoud van die leuzen te verdedigen - laten we dat tenminste hopen.
Nu, terugziende op de geschiedenis van onze beschaving, zet men alle incidenten die getuigen van strijd om geestelijke vrijheid, tegen absolutisme, tegen willekeur, tegen tirannie, tegen burchten van bevoorrechtingen, achter elkaar en noemt dat de strijd voor de democratie - alhoewel het woord pas in de 18e eeuw weer in zwang kwam en eerst in onze eeuw zo algemene gelding kreeg.
Tussen de periode van de Griekse democratieën en de hernieuwde belangstelling voor democratie als staats- en maatschappijvorm en levenshouding liggen meer dan twintig eeuwen. In die tussenperiode gingen de gedachten van de mensen over het beste systeem om met elkaar te leven in een heel andere richting. Zij werden geheel beheerst door de leerstellingen van het christendom, dat óók uitging van de gelijkheid van de mensen - en nu van alle mensen en dus ook van de slaven - maar het verbond daar nauwelijks politieke of maatschappelijke consequenties aan: het stelde zedelijke normen. Het had minder belangstelling voor de constructie van staat en maatschappij en zocht al helemaal niet naar vernuftige instellingen om de boosheid der mensen aan banden te leggen. Het ging er van uit, dat een staat en maatschappij met ‘goede mensen’ noodzakelijkerwijs ook ‘goed’ moest zijn en het bepaalde zich er vooral toe de mensen voor te houden hoe zij zich moesten gedragen. Welk nut en welke garanties zouden vernuftige instellingen kunnen
| |
| |
inhouden, en waarvoor zouden zij nodig zijn, als de voorschriften van de Heilige Schrift de handel en wandel van de mensen zouden regeren? Van de mensen, en dus ook van de vorsten. Temeer waar niet het tijdelijk verblijf op aarde, maar het eeuwige in het hiernamaals de aandacht verdiende en de politieke, economische en sociale structuur dus nooit van veel betekenis zouden kunnen zijn. Als ze verkeerd waren, dan was dat toch eer schadelijk voor degenen die haar verkeerd hadden gemaakt en daar profijt uit trokken, dan voor degenen die daaronder zouden lijden.
Niet de democratie, maar het christendom heeft de ontwikkeling van Europa bepaald en dat was maar goed ook. Een wereld met geestelijk onvolwassen individuen heeft meer behoefte aan een goede code voor de leiders dan aan een systeem van democratische controle door een onontwikkelde massa. En de christelijke leer heeft vorsten en onderdanen tot gehoorzaamheid gedwongen en tot een in hoofdzaak brave levenswandel. Tot de maatschappelijke ongelijkheid te groot was geworden en de vorsten meer naar macht dan naar eerlijke gehoorzaamheid aan Gods geboden streefden.
Toch dichtte John Ball al in de 14e eeuw:
Toen Adam ploegde en Eva spon
Waar was toen de edelman?
Men zou de geschiedenis sedert de christelijke jaartelling aardig moeten verwringen om ze te schetsen als een eeuwenlange en met succes bekroonde strijd om de democratie te verwezenlijken. Er zijn wel voortdurend conflicten tussen de kerkelijke en wereldlijke overheden enerzijds en de pleitbezorgers van een betere rechtvaardigheid anderzijds geweest - of dat nu zuiveraars van de kerk waren (als de Waldenzen) of getergde boeren of eigenwijze intellectuelen, maar tegenover de grondstelling van de christelijke leer, dat de overheden op Gods gezag regeren, durft niemand zich te verzetten en als het eindelijk zover is, dat christenen een principieel democratische staat en maatschappij willen bouwen, dan doen zij dat door die met Gods gezag beklede overheden te ontvluchten en zo'n staat en maatschappij te vormen op Amerikaans gebied - waar God kennelijk
| |
| |
geen overheden heeft gesteld. Een hele praktische en typisch Angelsaksische oplossing voor het moeilijke probleem om de vrijheid te verwerven zonder te breken met overgeleverde wijsheid. Zoals ook de Italiaanse, de Franse en de Duitse oplossingen typerend zijn.
Niccolò Macchiavelli verklaart al omstreeks 1500 onomwonden, dat de vrijheid goud waard en de republiek de beste staatsvorm is, maar om zijn medeschepselen een aangenamer leven op aarde te bezorgen bepleit hij niet de revolutie voor de republiek, maar bewijst hij vorsten - wier voortbestaan hij maar aanneemt - dat het niet alleen gunstig is voor hun zieleheil om als goede mensen te regeren, maar ook in hun eigen aardse belang - dat het doelmatige politiek is. Zover gaat de arme met zijn raadgevingen aan vorsten om met succes hun hoge ambt te verwerven, te bekleden, te vergroten en te behouden, dat zijn naam in later eeuwen vereenzelvigd wordt met de koudbloedigste schurkerijen om politieke belangen te verwezenlijken.
De logische Fransen maken aan het Godgezalfde gezag uiteindelijk met de guillotine een einde. De Duitsers doen niets.
Eeuwen verlopen voor de democratische vaan weer geheven wordt. Het duidt op een staatkundig en maatschappelijk succes van de christelijke leer, alhoewel in die christelijke periode de ongelijkheid der mensen groter werd dan ooit tevoren. Voordien - sterk in het Romeinse Rijk - was het al gebruikelijk, dat fortuinlijke landbezitters, het hoofd van de familie, tot aanzien geraakten en bekend was, dat de kundigste, de dapperste of de wijste uit een kring er in kon slagen blijvend in die groep een nòg voornamere positie te verwerven. Ook was eerder vertoond dat dienaren van de keizer - militairen, maar zelfs administrateurs die als slaaf waren geboren - een nieuwe adellijke kaste gingen vormen. Deze processen herhaalden zich in het christelijke Europa, maar veelvuldiger en nadrukkelijker. In de periode waarin het leenstelsel en de daarmee verband houdende toebedeling van heerlijke rechten bloeiden, werden de Europese bevolkingen voorgoed gesplitst in onaanzienlijken en aanzienlijken en die aanzienlijken in fijn genuanceerde groepen. Achteraf nog moet men bewondering hebben voor dit systeem,
| |
| |
dat het mogelijk maakte om grote stukken Europa te regeren zonder een goed muntstelsel, zonder een goed belastingsysteem, zonder een grote centrale administratie, zonder een omvangrijke controle en zonder een sterk centraal gezag. Staat en maatschappij werden opgebouwd op een net van wederzijdse trouwbetuigingen. In kleine kring oefenden edelen regeergezag uit in naam van hun leenheer - van wie zij grond en gezag hadden gekregen, of aan wie zij het oppergezag hadden moeten afstaan. De uitoefening van die functie was - of werd - erfelijk. Zijzelven belastten in hun gezagsgebied anderen met onderdelen van de regeertaak - veelal de jurisdictie. Ook dikwijls erfelijk. Al deze functionarissen droegen titels, en maakten bij hun minderen aanspraak op hetzelfde eerbetoon als zij hun meerderen betuigden.
Naar buiten deed die wereld zich voor als een fraaie piramide, die gebaseerd was op vrijwillige rituele aanspraken en het was nauwelijks zichtbaar of het gezag van omhoog naar beneden daalde, of van omlaag naar omhoog gestuwd werd. Zij bestond bij de gratie van de deugdelijkheid van die afspraken en zij werden daarom met groot ceremonieel gemaakt of bevestigd. Een omslachtige code stelde zo nauwkeurig mogelijk de macht en de positie van de verschillende figuren vast. Dure eden cementeerden het bouwwerk. Trouwbreuk gold als uiterst verwerpelijk en werd gaarne streng gestraft, omdat zij het fundament van de hele structuur bedreigde. Trouw onder moeilijke omstandigheden werd geïdealiseerd. Het moet een mooie, een kleurige en veilig geordende wereld zijn geweest, maar het resultaat moest tenslotte zijn een wereld met een warwinkel van standen- en klassenonderscheidingen, waarin geboorte en titel letterlijk in iedere laag een rol gingen spelen en van de door het christendom gepreekte gelijkheid der mensen letterlijk niets was overgebleven. Lang nadat degenen die eens een nuttige functie hadden vervuld bij de verdediging van het land of de regering waren verdwenen, bleven hun nazaten zich beroepen op hun fraaie titel en stelden zij, dat zij behoorden tot een bevoorrechte kaste. Zij noemden zich van nobel bloed - beter dan hun buurman - en stelden daar wel tegenover dat hun blazoen hun zekere plichten oplegde, zodat zij een betrouwbaar
| |
| |
element in de samenleving zouden kunnen zijn, maar hun bijdragen aan het algemene welzijn namen toch zo af, dat er niet veel anders overbleef dan een willekeurige scheiding tussen twee soorten schepselen Gods. Waarvan de bevoorrechte groep niet alleen groot aanzien genoot, maar als regel ook welvarender was.
De charitas - ook geen nieuwe inzetting - was in de christelijke maatschappij tot plicht verklaard. Het beginsel der tweezwaardenleer, dat kerk en vorst tot in principe gelijkwaardige en gescheiden machten maakte, gaf menigmaal de kerk gelegenheid matigend op te treden. Deze twee factoren droegen er toe bij, dat die christelijke staat en maatschappij lange tijd redelijk wel functioneerden, maar de verschillen in materiële en sociale welstand moeten enorm zijn geweest. Groter dan wij nu in cijfers kunnen uitdrukken, maar - in het raam van die tijd - zeker groter dan tussen een rijkaard en een arme in onze eeuw.
Toch richtte zich het principiële, het theoretisch gefundeerde, verzet pas heel laat tegen de grondslagen van die christelijke staat en maatschappij. Er was gemor tegen die verschillen in materiële en sociale welstand, maar aanvankelijk géén principieel verzet tegen die ongelijkheid. Daarzonder kon men zich geen staat en maatschappij voorstellen. Het principiële verzet richtte zich tegen de geestesdwang - maar meer dan een vermoeden, dat geestelijke onvrijheid sterker grieft dan materiële armoede kan men daar niet aan ontlenen; de materieel en sociaal ten achter gestelden hadden in die maatschappij nauwelijks gelegenheid zich uit te spreken en het ontbrak hen aan woordvoerders.
Toch is er wel een vóórgeschiedenis der democratie, maar alleen in die zin, dat dan deze, dan gene groep in de praktijk barrières tegen willekeur oprichtte, dan deze of gene instelling werd belast met een min of meer democratische controle. Het spreekt vanzelf, dat het volk dat het minste hangt aan theorieën en het sterkst gelooft in praktische oplossingen, het Engelse, daarbij voorging.
Géén gecentraliseerd gezag en géén dictator, of ergens moeten zij oeroude instellingen ontzien, of advies vragen, of groepen aan zich binden en wel is déze trend duidelijk aanwijsbaar in
| |
| |
de geschiedenis: overal waar groepen zich konden laten gelden, streefden zij er naar macht en invloed te verwerven en te behouden. De ‘pairs de France’, de gelijken van de eerste Franse koning die hem kroonden, bewaakten hun privilege en hun nakomelingen nadien, maar niet anders deden de leden van de vorstelijke adviescolleges, en niet anders de oude ‘omstand’ bij de rechtspraak en niet anders de priestercolleges en niet anders de afgevaardigden van de burgers, die aanvankelijk werden opgetrommeld om te vernemen welke schatting zij moesten opbrengen, later om voor iedere belasting een privilege te verwerven en nog later om de heren in geldnood de wet voor te schrijven. Zonder algemene theorie, maar met het vlijmscherpe besef dat ‘voor iets ook iets hoort’ ontwikkelden zich uit machteloze vertegenwoordigers van het volk de colleges waar later de theoretische democraten de macht, of delen daarvan, zouden leggen. Drie soorten colleges vooral verwierven gezag: de adviescolleges, waarin de voornamen zaten, die menig vorst naar de ogen moest zien om steun voor zijn besluiten te verwerven, de rechtsprekende colleges, die menige zonderlinge vorstelijke beslissing moesten sanctioneren, en de afgevaardigden van de burgers die de schatkist moesten spekken en het beginsel ‘no taxation without representation’ huldigden voor het nog was geformuleerd.
Het sprekendste en bekendste voorbeeld van zo'n stukje theorieloze democratie dat in de praktijk werd verwezenlijkt, is de Magna Charta - het document dat Engelse lords al in 1215 van koning Jan zonder Land afdwongen en dat in beginsel een aantal vrijheden en zekerheden der burgers vastlegde. Van alle burgers, alhoewel het uiteraard alleen bedoeld was om de rechten van de machtige feodale heren tegenover de koning vast te leggen. Het hoort dus thuis bij de vroegste geschiedenis van de democratie in Europa, maar de lords wisten niets van democratische principes en zouden als één man achter hun koning zijn gaan staan als men hun had verteld dat ze de 20ste-eeuwse democratie aan het voorbereiden waren.
Het is niet verwonderlijk, dat het fundament van die christelijke maatschappij en staat niet principieel werd uitgedaagd. Het kwam ook niet alleen omdat een uitdaging van het gezag van de
| |
| |
kerk en de vorst bij de Genade Gods een uitdaging van de gehele samenleving zou hebben betekend, waar onvoorstelbare geestelijke en fysieke moed voor nodig zou zijn geweest, maar om te bewijzen, dat de macht van een vorst niet vrucht was van Gods wil, moest er een alternatief zijn en er was theoretisch géén andere verklaring. Terwijl gezag toch een historisch verschijnsel was en ook niet alléén verklaarbaar was als usurpatie.
Nee, de eerste vesting die geramd werd, was die van de geestesdwang en de willekeurige censuur van wereldlijke en kerkelijke overheden. Daartoe droeg - ook alweer zeker niet vanwege een democratische inslag - de Renaissance bij. Een vernieuwing van het denken en vernieuwing van de cultuur, die, zoals niet tot een verheerlijking, dan toch tot een groter respect voor het individu leidden. Het accent werd verlegd van de betekenis van het hiernamaals en het leven als voorbereiding voor de eeuwigheid, naar de mogelijkheden van het korte verblijf op aarde. Zij leidden zeker niet tot een hernieuwde belangstelling voor de democratieën als beginsel of als systeem, maar wel tot een strijd voor meer vrijheid van enkelen en het is uit het streven van die enkelen - misschien mag men zeggen van die enkelen die toen al behoefte hadden aan die vrijheid - dat de eerste inbreuken op de weer natuurlijkerwijze tot despotie uitgegroeide vorstenmacht werden aangebracht. John Milton bepleitte in de zeventiende eeuw tegen de vorstelijke en kerkelijke censuur de vrijheid van gedachte; was die vrijheid individueel en van de individu uit gedacht, John Locke ontwikkelde de tolerantiegedachte die de vrijheid van denken voor anderen, voor allen, bepleitte. Een zuiver democratische gedachte dus.
In de 18e eeuw, die merkwaardige koortsachtige tijd, waarin de rede en de wetenschap de geesten gaan boeien en de grondslag wordt gelegd voor de ontwikkeling van onze tijd, gaan theoretische en praktische ontwikkeling elkaar ontmoeten en wordt de geestelijke sprong naar de revolutionaire opvattingen van een nieuwe tijd gedaan.
Het is een merkwaardig en veelfacettig proces. In Engeland bestaat al een stuk praktische parlementaire democratie, maar voor de restanten van geestesdwang wijken de Pilgrim Fathers naar Amerika en ‘bij overeenkomst’ - dat is een stukje theo-
| |
| |
rie! - richten zij hun gemeenschap en haar gezag in en dat betekent dat deze vurige christenen de mensenwil mee laten spreken bij de schepping van ‘gezag’, dat voordien in de praktijk toch altijd in hoofdzaak werd gezien als een historische en goddelijke inzetting. In Amerika zelf ontwikkelt zich dan - na de bevrijdingsoorlog - die typische Amerikaanse staatkundige democratie, waar Thomas Jefferson de vader van is. Terug over de Atlantische Oceaan waaien die gedachten en het verhaal van die daden en zetten het koortsende Frankrijk in vlam. Daar is een systeem van staatkundige democratie uitgedacht door Jean-Jacques Rousseau, dat weliswaar zéér theoretisch is, maar een sluitend geheel schijnt te vormen en aan alle twijfel een einde schijnt te kunnen maken. Want is een ‘volonté de tous’ voor de instelling van een staat en maatschappij en een ‘volonté générale’ om die te regeren niet een schitterende oplossing? Al moet het ook in die tijd wel duidelijk zijn geweest, dat geen enkele staatsgemeenschap inderdaad op zodanige wijze tot stand is gekomen en een beleid dat wordt bepaald door de helft plus één, despotie betekent voor de helft min één.
De Fransen hebben getracht het leven consequent naar de theorie te richten en dat is één van de redenen waarom dit romantische volk voor koel en redelijk wordt gehouden, maar langer dan dagen of maanden hebben hun experimenten het niet gehouden. Na iedere beslissing hernam de natuur haar rechten en geraakten de menselijke mierenhopen onvermijdelijk weer in ouderwetse knopen. Ondanks de guillotine, die de bevoorrechten stelselmatig zou liquideren, scheen de samenleving voortdurend nieuwe bevoorrechten te fabriceren - en lang niet altijd omdat de sterke of slimme misbruik maakte van zijn voorrecht. Het bitterste voor de theoretici moet wel zijn geweest, dat hun egaliteitspropaganda van Frankrijk op zo korte termijn een keizerrijk zou maken.
Wat levert een blik op de geschiedenis op? Dat de feitelijke en praktische democratie theorieloos is afgedwongen. Dat er een theoretisch fundament is voor geestesvrijheid. Dat er géén sluitend betoog is, dat de democratische inrichting van staat en maatschappij historisch verklaart en een leidraad geeft voor het heden. Dat er een ‘democratisch beginsel’ bestaat - dat
| |
| |
in de praktijk wordt gebracht in koninkrijken met vorsten bij de gratie Gods, èn in republieken en dat functioneert, al zijn lang niet allen het er over eens wàt dat beginsel voorschrijft en van hoeveel gewicht het is, en dat theoretisch niet kan worden benaderd zonder ficties.
De fictie ‘regeren door het volk’ is minder beschadigd dan die van de gelijkheid - waarvan het fictieve karakter feitelijk is erkend. Dat het volk zelve regeert zou men nog kunnen volhouden door de invoering van de zogenaamde ‘vertegenwoordiging’ - dat is voor onze tijd nu iets vanzelfsprekends, maar Grieken en Romeinen kenden die niet en eerst de middeleeuwen voerden haar in. Niet het volk zelf, maar zijn vertegenwoordigers - en daardoor toch dat volk - regeren. Althans houden zij toezicht op de regering en kunnen zij derhalve een regering gelasten om te handelen als regeerde het volk zelve. Terwijl het zo voor de hand ligt, dat juist het systeem van vertegenwoordiging de mogelijkheid schept om de wezenlijke volksinvloed te verminderen, ja zelfs geheel uit te schakelen.
De fictie der gelijkheid is officieus, en alleen nog niet officieel, verworpen. Zij is feitelijk verlaten, toen men nadrukkelijk enige ‘droits de l'homme et du citoyen’ - tegenwoordig: grondrechten van de mens - afzonderlijk formuleerde. Dat betekende feitelijk, dat men toegaf dat de mensen niet in ieder opzicht gelijk waren en dat het niet mogelijk zou zijn knechtschap te voorkomen en dat de zwakke toch onherroepelijk in een minder gunstige positie zou geraken en dat men daarom enige rechten onaantastbaar en onvervreemdbaar wilde verklaren. Dat wil zeggen: dìe rechten mogen in het maatschappelijk verkeer nooit aangetast worden, al zou de ongelijkheid der mensen daar ook toe leiden. Deze rechten zullen wij voor de individuen, zelfs tegen hun zin, handhaven. In dit opzicht wensen wij geen ongelijkheid, omdat de mensen van gelijke waarde zijn.
Het is gebruik dat woord ‘democratie’ en ‘democratisch’ voor twee sferen te gebruiken. Met een ‘democratie’ duidt men de staatsvorm aan waarbij volksinvloed op de samenstelling van de regering en het regeringsprogram gewaarborgd is. Dat is de democratie in politieke of staatkundige zin. Men zou haar kunnen aanduiden met formele democratie. Maar het woord wordt
| |
| |
ook gebruikt om een levenshouding, een normenstelsel, een atmosfeer aan te duiden. Hooghartigheid, trots op rang of geboorte is ondemocratisch. Minzaamheid, medeleven met anderen, heet democratisch. Democratisch wil zeggen ‘fair play’, denken aan anderen - vooral de minderheid, vooral de zwakke. Het is de sfeer van understatement, van breidel van egoïsme, van gemeenschappelijke inspanning, van het compromis, van een redelijke verdeling der welvaart, van gelijke kansen voor allen: niet uit welwillendheid of grootmoedigheid, maar omdat van een meerdere of mindere gelijkwaardigheid van alle mensen wordt uitgegaan. In een democratie past daarom eerder hartelijkheid dan hoffelijkheid en eerder natuurlijkheid dan élégance. Noch die staatkundige (formele) democratie, noch die sociale democratie ontstaan vanzelf en handhaven zich natuurlijkerwijs. Integendeel, het staatkundige en maatschappelijke ideaal van onze tijd is een toestand die juist niet natuurlijk is. Een toestand die niet kan blijven bestaan. Nauwelijks is de volksinvloed op de regering verzekerd of hij neemt weer af, wordt ongedaan gemaakt en uitgehold. Nauwelijks zijn alle mensen in een gelijke maatschappelijke positie gebracht of ogenblikkelijk gaan verschillen optreden: met welke handicap men de sterken, de ijverigen, de slimmen en de gelukkigen ook laat starten. Ons staatkundige en maatschappelijke ideaal is op niets anders dan ficties gebouwd. Op de fictie dat een volk zichzelve kan regeren, op de fictie dat dat nodig is, ook op de fictie dat het gewenst en nuttig is, op de fictie dat alle mensen gelijk zijn en dat het mogelijk is het ontstaan van rangen, klassen, rangschikkingen, subordinaties en tenslotte knechtschap te voorkomen.
Nauwelijks laat men een maatschappij vrij of een - vermoedelijk - natuurlijker toestand herstelt zich. De sterken, de sluwen, de besten of de handigsten maken zich meester van de regering, het bezit, de macht en de zeggenschap over anderen. Met medewerking van die anderen. Velen van die anderen bieden de macht en het bezit en de zeggenschap de nobele leider, de redder in nood, de moedige leidsman aan. Wie misgunt een Churchill de welvaart die hem toeviel? Zijn pensioen, de vorstelijke geschenken, de enorme royalties uit zijn boeken? Het volk zou hem het liefst meer adeldom, geschenken, goud,
| |
| |
huizen en alles wat hij maar wilde aannemen, toewensen dan hemzelve lief was. De ongelijkheid ontstaat niet alleen omdat de anderen handiger, sterker, beter of sluwer zijn, maar ook omdat de gemeenschap de nobele voorman dat leiderschap, die zeggenschap, die welvaart en voordelen opdringt en niet alleen uit erkentelijkheid, maar omdat velen een neiging tot subordinatie is ingeschapen.
Onze idealen zijn gebaseerd op ficties en schilderen een toestand die geen dag kan blijven bestaan. En ook geen dag heeft bestaan.
Men moet ze zien als correctief. De normale groei naar een toestand waarin de burgers verschillende invloed uitoefenen en verschillende welvaart bezitten, leidt tot hevige spanningen. De machtsconcentratie tot despotisme. De geconcentreerde rijkdom tot opeenhoping van onproduktieve kapitalen en armoede bij anderen. Als die toestand is bereikt krijgen onze idealen plotseling diepe zin. De misdeelden herinneren zich het scheppingsverhaal. Allen zijn wij eenmaal naakt geboren en gelijk zullen wij zijn voor de Schepper. De ongelijke verdeling van macht en welvaart wekt afgunst en haat op. De eenmaal vrijwillig geschonken voorrechten steken anderen in de ogen. Zij zijn vergeten dat zij eenmaal zijn verdiend door de voorouders van de huidige bezitters, die ze hebben geërfd en hun tijd doorbrengen met zalig nietsdoen of slemppartijen of met het verzamelen van nog groter rijkdommen. En even natuurlijk als de ongelijkheid is gegroeid, even natuurlijk herstelt zich de gelijkheid, maar doorgaans explosief. Met geweld wordt een hèrverdeling van macht en bezit afgedwongen. En de vrijheid hersteld en de macht in de staat, in de maatschappij en over de goederen herverdeeld en een nieuw regelenstelsel ontworpen om die algehele gelijkheid te handhaven en wat de ongelijkheid heeft veroorzaakt, wordt uit de weg geruimd.
Het is om diè explosies te voorkomen, dat wij onze huidige idealen hebben gekozen. Zij omschrijven geen natuurlijke toestand, zij zijn niet gebaseerd op natuurlijke rechten (het verzwakt ze maar die fictie te stellen), ze zijn zelfs natuurlijkerwijs niet houdbaar. Ze zijn zelfs niet de verkieslijkste, althans niet altijd. Het is onzinnig het gehele volk te laten regeren en niet de
| |
| |
besten. Het staat niet vast, dat met een moderne democratische machinerie de besten aan het bewind komen en het is niet moeilijk te bewijzen, dat een verlicht en wijs despoot met vaderlijk gezag een gemeenschap beter kan regeren en tot groter voorspoed kan brengen en zelfs gelukkiger onderdanen heeft. Het is zelfs wel zo, dat een maatschappij er voordeel van heeft wanneer zij uitgaat van de ongelijkheid der burgers en er naar streeft ieder gelegenheid te geven zijn bijzondere gaven en bekwaamheden te ontplooien. En het is haar goede recht daarbij te dwingen. Zulk een maatschappij heeft zeker het hoogste rendement. Zij schept de grootste welvaart en zij schept de meeste schoonheid. Maar zij verzandt onherroepelijk in de despotie.
De politieke en sociale democratie staat niet tegenover de aristocratie en de dictatuur. Zij is er niet het tegendeel van en zij verdient niet de voorkeur omdat zij logischer, juister, natuurlijker, nuttiger en beter zou zijn. Dat alles staat niet vast en in velerlei opzicht heeft zij onmiskenbaar nadelen. Het is in de aristocratie, dat een golf van inspiratie zich doorgaans het beste kan ontwikkelen - of zij al door de aristocratie wordt begunstigd of zich er tegen verzet.
De politieke (en de sociale) democratie is heel iets anders. Zij is een typisch cultuurprodukt. Zij is een menselijke schepping. Zij is bedacht. Zij is door onze beschaving gemaakt. Zij steunt niet op een illusie of een Arcadie, zij is niet gecopieerd naar de toestand in het paradijs of van Haïti. Zij is niet de logische consequentie van de schepping of de menselijke natuur. Zij gaat in wezen niet uit van de gelijkheid der mensen. Zij gaat uit van heel iets anders: zij gaat uit van de veronderstelling, dat het mogelijk is de natuur te corrigeren. Zij wil de consequentie van de ongelijkheid niet aanvaarden, en beveelt een evenwichtstoestand aan - zij is een politieke en sociale conjunctuurleer. Zij streeft naar een toestand waarin de natuurlijke ontwikkeling wordt geremd; zij wenst niet die krachtsontplooiing, die de ongebreidelde natuur overal vertoont en zij stelt tegenover de natuurlijke cyclus: de heftige ontplooiing, de overwinning van de sterke en diens langzame ondergang, haar eigen cyclus. Zij belemmert de ontplooiing van de sterke en zoekt een harmonischer ontwikkeling van het geheel.
| |
| |
Het democratische ideaal laat zich daarom nooit afleiden uit een ideale natuurtoestand, want het is daarop een correctie. Het laat zich niet bewijzen uit de gelijkheid der mensen; het gaat uit van de ongelijkheid. Maar tegenover de natuurlijke ongelijkheid en de natuurlijke rangschikking die daar het gevolg van is, stelt zij haar beginsel van de gelijkwaardigheid der mensen en beveelt zij maatregelen aan om die gelijkwaardigheid tot uitdrukking te doen komen en te beschermen.
Het democratisch beginsel verdedigen uit een natuurtoestand is het verzwakken. Het is geen produkt van de natuur. Het is een produkt van de denkende mens, het is een stuk cultuur.
Dit stuk cultuur is, als alle cultuur, uiterst kwetsbaar. Cultuur is binding en beheersing van driften en emoties - maar de felle drift en hevige emotie zijn schoon, en nuttig somtijds. Tegenover de harmonie, het evenwicht, de rust van het cultuurideaal stelt men van tijd tot tijd de rauwe schoonheid van het barbarisme, dat spasmodisch veel groter kracht en feller schoonheid en brandender voldoening kan opwekken en schenken. Tegenover het harmonische, rustige leven van de democratie schildert men dan de verlokkingen van het gevaarlijke leven. Juist de rust en zekerheid en de bestendigheid worden dan aan de verachting prijsgegeven. Maar nog een menigte andere omstandigheden maakt het cultuurprodukt democratie - politiek en sociaal - bijzonder kwetsbaar.
Die frontaanval is niet de belangrijkste. Veel gevaarlijker zijn de interne en externe bedreigingen, wanneer democratische instellingen zijn verlept, of zelfs worden geïmiteerd, en een loze democratische façade verbergt, dat het democratisch beginsel niet wordt toegepast. Dat kan al heel makkelijk, want de democratische machinerie - de regels en instellingen - is alleen maar een hulpmiddel; niet de hoofdzaak. Daarom is die machinerie - die formele democratie - ook overal anders. In de Verenigde Staten wordt het staatshoofd gekozen, in Engeland is het een erfelijke koning; het zijn beide model-democratieën. In de V.S. worden burgemeesters, officieren van justitie en hoofdcommissarissen van politie gekozen; maar landen waar die functionarissen worden benoemd door de overheid kunnen ook hele brave democratieën zijn. Al die regelingen zijn natuurlijk heel belang-
| |
| |
rijk en het is begrijpelijk dat ieder volk zich aan de meest sprekende regelen van zijn systeem hardnekkig vastklampt, maar dáárdoor juist dreigt het gevaar, dat ‘regeling’ en ‘beginsel’ worden verward en dat het hulpmiddel de hoofdzaak wordt en de burgers zich veilig wanen in een democratie, omdat de president nog steeds iedereen de hand schudt en de begroting jaarlijks aan het parlement wordt voorgelegd. Intussen kan, door onachtzaamheid of opzet, de essentiële democratische functie van de regel al lang zijn verdwenen. Het partijenstelsel en het behendige gebruik van kostbare massa-beïnvloedingsmiddelen voor enkele grote lijsten hebben het in volle vrijheid kiezen van eigen vertegenwoordigers van veel luister beroofd; de grote macht die federaties van vakverenigingen is toegevallen bedreigt opnieuw het sociale evenwicht, dat juist ten gunste van de misdeelde arbeiders was gevonden. De gewaarborgde rechten van vereniging, vergadering en drukpersvrijheid - tezamen een bastion van waaruit oude en nieuwe denkbeelden voortdurend staat en maatschappij kunnen benaderen; tot aan beheersen toe - hebben niet veel zin meer, sedert de springplanken naar de geesten van de massa de radio en de televisie zijn geworden, die in alle landen feitelijk monopolies zijn. De moderne stelsels van sociale verzekering vergen zoveel rubricering en ordening, dat zij de maatschappelijke vrijheid van de individu dreigen aan te tasten. Dat zijn voorbeelden van gevaarlijke (onopzettelijke) uitholling, met zorgvuldige inachtneming van de regels. Maar in de regels zit het geheim niet. Wij weten dat al sedert de Romeinen, die van het interpreteren van rechtsregels een kunst hebben gemaakt en op het verbod om wijnranken boven buurmans erf te laten groeien een heel stuk burenrecht hebben gebouwd.
Nog duidelijker blijkt de betrekkelijke waarde van de democratische instellingen, sedert de moderne dictaturen zich in democratische gewaden kleden. Zij speculeren op de verwisseling van democratisch beginsel en democratische regeling en zeggen: wij handhaven deze of gene regel - maar zij hollen haar uit. Adolf Hitler was daar een expert in en arrangeerde de jaof nee-verkiezing met behoud van de Rijksdag, maar hij zou zijn meesters vinden in de communisten, die zich zelfs het woord
| |
| |
‘democratie’ toeëigenden en de ‘volksdemocratie’ schiepen; aangezien ‘demos’ óók volk betekent, is dat wel verdacht dubbelop.
De karikatuur is in die ‘volksdemocratieën’ te grof. De schertsverkiezingen, het machteloze parlement, de opzettelijk sobere kledij van de machthebbers en de schijnbaar onafhankelijke rechters tijdens de grote processen leiden niet velen om de tuin. Gevaarlijker is de spanning die in een democratie ontstaat wanneer de machinerie in de grond van de zaak niet meer werkt en de politieke en sociaal-economische problemen, die onder de bevolking ontstaan, niet meer hun logische oplossing vinden. Veel Europese landen zijn in politieke catastrofes terecht gekomen, omdat zij het grondgrondbezit niet tijdig en soepel konden aanpassen aan de eisen van een geïndustrialiseerde marktmaatschappij, waarin het grote, allen beschermende en voedende, landgoed geen zin meer had. Als een onvolgroeide of verstarde democratie niet als sociaal-economische conjunctuurregulateur kan ingrijpen, maakt een anti-democratische groep zich graag tot tolk van de eis van het ogenblik. In Italië worstelt de democratie al jaren met juist dàt probleem. Als in het Nabije Oosten vooral òndemocratische bewegingen succes hebben, dan is dat omdat zij verzekeren de relevante problemen te kunnen oplossen.
Democratie is géén doel op zichzelf; zij moet haar taak kunnen vervullen. Het essentiële van ‘een democratie’ is dus niet de machinerie - de methodiek van het landsbestuur - die overal verschillend kan zijn en zelfs het gebrek aan wezenlijke democratie kan verbergen; evenmin iedere actie in naam van het volk, ook al wil die toch duidelijk de noodzakelijke maatschappelijke verandering van het ogenblik, zoals in onze tijd: bezitsspreiding en invoering van sociale verzekeringen (in achterlijker landen: landhervorming) en steeds klemmender wordt de vraag: wat is dan in 's hemelsnaam het essentiële van een democratie?
De praktijk heeft bewezen dat het tot dusver wel gegaan is zonder een goede definitie. De meesten weten of voelen of ruiken wel op de een of andere manier wat ‘democratisch’ is en wat niet. Vooral Engelsen en Amerikanen zijn daar sterk in.
| |
| |
Engelsen gebruiken als criterium of iets ‘cricket’ is of niet; en met véél succes, maar het is onvoldoende voor het Europese vasteland, dat altijd logischer, methodischer en meer gesloten betogen vraagt en vooral voor de volken, die geen eeuwen scholing in democratisch denken en handelen achter zich hebben en democratie nog niet bedrijven uit hun ruggemerg. Onvoldoende bijvoorbeeld voor Duitsers, die nog lang niet intuïtief weten wat het democratisch beginsel voorschrijft en de juiste oplossing niet altijd vanzelfsprekend, slaapwandelend, aanvoelen.
Onvoldoende ook als kritische toetssteen bij de grote staatkundige en maatschappelijke veranderingen in het Europa van onze tijd; in de afzonderlijke Europese landen zelf en in de sectoren waarin zij gaan samenwerken. In de afzonderlijke landen worden veranderingen in de maatschappelijke structuur aangebracht met revolutionaire karaktertrekken. In menig land wordt het belastingstelsel opzettelijk gebruikt ter ‘herverdeling van de inkomens’, zoal niet tot wijziging van de maatschappelijke structuur. Aan de rechtschapen sociale bedoeling bestaat geen twijfel, maar of de structuur waarin de mensen in die landen uiteindelijk zullen gaan leven ‘democratisch’ zal zijn, dat is tenminste kwestieus. Nog moeilijker is het om de democratische beginselen te bewaken in de organen voor Europese samenwerking; in die sector eerst recht is de verleiding groot om de schijn voor de werkelijkheid te nemen - het hulpmiddel voor het wezenlijke. Bij iedere Europese bundeling komt automatisch de formule: een raad, een parlement, een hof, op de agenda; dat is blijkbaar de democratische goudkeur... misschien. Hoe zich reële volksinvloed op die gemeenschappen kan laten gelden is echter duister. Met het zo zonder meer overnemen van enkele inzettingen uit de nationale gemeenschappen is het democratische karakter van zulke nieuwe instellingen niet verzekerd. Niet voor het ogenblik en vooral niet voor de toekomst, wanneer gewijzigde omstandigheden een vroeger ideale regeling hebben uitgehold.
Regels zijn onvoldoende. Een ideale democratische staatsregeling, die voor alle tijden geldt, bestaat niet. De gebruikelijke toetsstenen: een parlement, openbaarheid, gewaarborgde
| |
| |
mensenrechten in een grondwet, vragen alleen naar het bestaan van enkele onderdelen van het hulpmiddel, dat individuele vrijheid en volksinvloed op de gang van zaken in staat en maatschappij moet verzekeren, maar die niet altijd kunnen bewerkstelligen, dat de verhouding tussen de ene mens en alle anderen - daaronder begrepen de maatschappelijke en staatkundige organisatie - inderdaad ‘democratisch’ is, zodat de democratie als sociaal-economische conjunctuurregulateur kan werken en iedere ongelijkheid die haar wettiging heeft verloren, ongedaan kan maken.
Daarvan is pas sprake - dunkt mij - wanneer er, naar tijd en plaats verschillend, een souvereine ruimte om een individu bestaat, die hem scheidt van de gehele buitenwereld (de anderen en de staat). In de regel is die ruimte nader omschreven in grondwettelijke rechten, grondrechten, natuurlijke rechten, maar deze opsomming is niet uitputtend. De ruimte is zo groot als de maatschappelijke omstandigheden toelaten. Is zij blijvend en geheel teloor gegaan, dan kan men niet meer van een democratie spreken. Uit de erkenning van die ruimte om de anderen vloeit de democratische sfeer voort: respect voor al die anderen, vooral als zij door hun opvattingen een minderheid vormen of zich maatschappelijk minder kunnen doen gelden door geringere begaafdheid of rijkdom. Op grond van die ruimte eist ieder respect en aandacht voor zijn opvattingen: in het politieke leven, in het maatschappelijk verkeer, bij de rechtsbedeling. Gezamenlijk moeten zij zich steeds kunnen bundelen om, politiek of sociaal verenigd, hun verlangens te kunnen laten gelden - met respect voor de gebundelden met andere belangen en andere opvattingen. Ook om als individu, als familie of als groep, anders te leven dan de anderen.
Het is logisch, dat de maatschappelijke en staatkundige structuur in verschillende landen ook verschillend is. Die apparaten zijn niet alleen in verschillende landen verschillend gegroeid; de verschillende geaardheid der mensen vraagt ook een verschillende structuur. Hoe evenwichtiger de burgers, des te soepeler structuur; in Engeland bestaan nauwelijks geschreven spelregels. In Latijnse landen zijn stuggere regelingen nodig; de belangstelling voor politiek is in die landen groter en heftiger,
| |
| |
het meningsverschil groot maar kort. Om continuïteit in de regering te verzekeren dient de formele democratie daarop te zijn afgestemd, maar geen formele democratie heeft eeuwige gelding; zij moet voortdurend vloeiend zijn.
Nooit echter garanderen de verkiezing, het parlement, de grondwet, de onafhankelijke rechter of de kabinetscrisis, dat er een democratie bestaat; dat zijn hoogstens aanwijzingen. Een volksdemocratie is geen democratie, omdat er om de individuen geen stukje onaantastbare ruimte is overgebleven - en zelfs al beroept een democratie zich op de uitzonderingstoestand, nóóit gaat die ruimte in een echte democratie geheel verloren. Engeland bleef tijdens wereldoorlog II een democratie; de communistische landen mogen zich beroepen op de historische taak een moeilijke, maar onvermijdelijke maatschappelijke revolutie tot stand te brengen, die een soortgelijke uitzonderingstoestand eist, zeker is dat zij in de satellietstaten het woord ‘democratie’ ten onrechte gebruiken.
Bij ons in het westen is het criterium nuttig om te controleren of tijdens grote sociale veranderingen de democratie niet geruisloos de hals om wordt gedraaid. Het complex sociale en fiscale maatregelen is in vele landen al zo omvangrijk en ingewikkeld geworden, dat er geen deugdelijke beroepsmogelijkheid tegen ambtelijke beslissingen mogelijk is. Fiscale en sociale criteria dringen den mensen naar enkele patronen te leven. Correctie is niet bepaald makkelijk, wanneer de kiesstelsels de aanwijzing van volksvertegenwoordigers in de handen van de besturen van enkele grote partijen leggen. Wanneer daarbij de fiscus de inkomens nivelleert is het alleen nog maar aan de zeer rijken mogelijk te ontsnappen aan de levenswandel, die een onpersoonlijke overheid voorschrijft - voorshands inderdaad met geen andere opzet dan de individuen een materieel zo aangenaam mogelijk leven te bezorgen.
Een historisch cultuurvoortbrengsel; die omschrijving houdt twee begrenzingen in. Zij veronderstelt een historie en een cultuur. Alleen een eeuwenlange training en oefening en een lange worsteling om evenwicht maken een volk tot een democratie. Alleen na eeuwen worsteling om de vrijheid en na lange be-
| |
| |
waking van de verworven vrijheden krijgt een samenleving dat merkwaardige vluchtige parfum van een volwassen democratie, waarin ieder van zijn ruimte gebruik maakt en blijft maken.
Het is nutteloos ‘democratie’ te introduceren in landen met mensen, die op die ruimte geen prijs stellen of er niets mee weten aan te vangen. In vele achtergebleven gebieden wonen mensen die gewend zijn te denken en te leven in collectiviteiten. Ze stellen de democratie evenmin op prijs als een symfonie van Beethoven of een schilderij van Rembrandt. Zij staan eerst aan het begin van een lange ontwikkeling, waarvan de democratie niet het begin, maar het sluitstuk moet zijn.
Er is echter nog een, wat benauwende, vraag en wel of democratie misschien niet een puur Westeuropese verworvenheid is en het resultaat van de ontwikkeling van de Europese mensen, met hun eigen gedachten en godsdienstige voorstellingen en hun eigen Europese training en dus alleen deel van de Europese cultuur en dus ook alleen bestaanbaar in de gebieden waar die Europese cultuur leeft, en dat wil dus zeggen: in West-Europa en het noordelijke deel van Amerika.
Alleen de toekomst antwoordt op die vraag.
|
|