| |
| |
| |
De grote boedeltwist:
De toekomst van Europa
Op een septemberavond van het jaar 1792 wandelde langs de wachtvuren van de Pruisische kampementen bij Valmy de jonge Goethe. Het artillerieduel met de legers van de Franse republiek liep ten einde. De Pruisische legers maakten zich gereed voor de aftocht. Het revolutionaire Frankrijk kreeg gelegenheid zich te stabiliseren en tot de officieren rond het vuur sprak Goethe (volgens het citatenboek) de historische woorden: ‘Mijne heren, gij hebt de kanonnen van Valmy gehoord en gij zijt getuige geweest van een keerpunt in de wereldgeschiedenis.’
September van het jaar 1957 relayeerden radiostations van de hele wereld het gesjirp van de eerste aardsatelliet. Het was de Russische spoetnik en het leek mij een mooie gelegenheid om met een kleine variant het citaat van Goethe te pas te brengen en, naar ik nog steeds meen, terecht. Maar ik wil wel bekennen, dat het mij is gegaan als de biljarter die caramboleert, terwijl de ballen anders lopen dan hij had bedoeld. Ik dacht namelijk aan het hemelbestormende avontuur, dat de kleine mensen in de geheimzinnige wereldruimte gingen ondernemen; maar het werd een keerpunt in de geschiedenis op aarde. Niet het stofje in het heelal, maar het nadreunen van de lancering heeft ons sedertdien beziggehouden. Het eerste effect liet maar enkele weken op zich wachten.
Uit de geslaagde lancering concludeerden deskundigen, dat Amerika er rekening mee moest houden, dat Rusland zou beschikken over bestuurbare drietrapsraketten, die van het grondgebied van de Sovjet-Unie de modernste bommenladingen naar ieder punt van het gebied van de Verenigde Staten zouden kunnen transporteren. Amerikaanse raketten met eenzelfde reikwijdte bevonden zich nog in een experimenteel stadium. Om de
| |
| |
Russen de lust te ontnemen van hun grondgebied de Amerikanen een vernietigende slag toe te brengen, verzochten de Amerikanen hun Europese bondgenoten toestemming om langs de kust van West-Europa lanceerplaatsen aan te leggen voor de minder vèr reikende Amerikaanse raketten, opdat zij een Russische aanval ogenblikkelijk zouden kunnen vergelden. Teneinde tegenover het Russische technische en wetenschappelijke succes en het spook van een Russische militaire suprematie een tegenwicht te vormen, werd dat verzoek aanhangig gemaakt op een luisterrijke bijeenkomst van de landen van het Atlantisch verbond. Deze werd gehouden in Parijs, al in de maand december 1957. Regeringshoofden van de belangrijkste bondgenoten woonden de vergadering bij, maar zij werd niet de enthousiaste demonstratie van vanzelfsprekende en volledige eensgezindheid waar de Amerikanen op hadden gehoopt, want middelerwijl hadden alle aangesloten regeringen brieven ontvangen van de eerste minister van de Sovjet-Unie. De Russische premier nodigde de leden van het Atlantisch verbond daarin uit het Amerikaanse voorstel van de hand te wijzen en daarenboven, afzonderlijk en gezamenlijk, met de Sovjet-Unie in overleg te treden om een regeling te vinden voor alle tussen de Sovjet-Unie en de westerse landen bestaande moeilijkheden. Op de demonstratieve bijeenkomst van de Nato-landen in Parijs bleken enkele, vooral Europese, leden voor zulk overleg te voelen.
Voor de Amerikanen was dat onbegrijpelijk. Zij konden met de stukken in de hand aantonen, dat de Sovjet-Unie (voormalig bondgenoot van Hitler-Duitsland) de plechtige overeenkomsten van Yalta en Potsdam naar de letter, maar zeer zeker naar de geest, had overtreden. Zij konden aantonen, dat de Sovjet-Unie had gestreefd naar hegemonie over gehéél West-Europa. Zij konden met verwijzing naar de Hongaarse opstand bewijzen, dat de Sovjet-Unie zich met geweld in Oost-Europa handhaafde. Zij konden aantonen, dat de Sovjet-Unie in het Nabije en het Verre Oosten intrigeerde en kuipte tegen westerse invloed en zij konden onweerlegbaar bewijzen, dat de onafhankelijkheid van de Westeuropese landen van de grillen van het Kremlin zou gaan afhangen, wanneer Amerika niet de gelegenheid kreeg om met arsenalen op Europees grondgebied een Russi-
| |
| |
sche militaire escapade tegen Europa onaantrekkelijk te maken. Niettegenstaande dat alles werd op die glorieuze demonstratieve bijeenkomst duidelijk Europese aarzeling geconstateerd.
Waarom aarzelde Europa? Waarom aarzelde ook Canada? Waarom aarzelden ook enkele vrijmoedige Amerikaanse politieke deskundigen? Kregen zij berouw van hun keuze? Betekende die aarzeling, dat Europese landen gingen twijfelen of zij bij de verdeling van de wereld in communistische en democratische landen wel aan de goede kant waren gaan staan? Daar was bepaald geen sprake van. Toen enkele Europese landen, aarzelend of beslist, voorzichtig overleg met het Kremlin bepleitten, betekende dat in het geheel niet, dat die landen gingen overwegen om zich los te maken uit de Atlantische bundeling en over te zwaaien naar het kamp, dat door de Sovjet-Unie werd geleid. Het betekende evenmin, dat die aarzelende regeringen in de Sovjet-Unie wèl een betrouwbare partner zagen. Er was geen verschil van mening over het karakter van de Sovjet-regering; als er verschil van mening was, dan alleen omdat enkelen er van uitgingen dat de Sovjet-Unie een afspraak waar zij belang bij had wèl zou houden en dat er inderdaad afspraken gemaakt konden worden, waar de Sovjet-Unie bij gebaat was.
Voor die aarzeling waren andere redenen. Enkele overwegingen waren niet zo belangrijk. In Engeland en Duitsland pleitten socialistische oppositiepartijen hartstochtelijk voor overleg met het Kremlin en zij verzekerden de kiezers, dat via dat overleg hereniging van Duitsland en beëindiging van de bewapeningswedloop zouden kunnen worden verkregen, en het was ook om de oppositie de wind uit de zeilen te nemen, dat op die Nato-bijeenkomst de Duitse en Engelse regeringsleiders het Russische voorstel om te praten niet bruusk van de hand konden wijzen. Maar de voornaamste oorzaken waren andere en men wordt die gewaar wanneer men resumeert wat enkele Europese landen op een bijeenkomst met de Sovjet-Unie wel aan de orde zouden willen stellen. De Duitsers zouden dan een weg willen zoeken om Oost- en West-Duitsland te herenigen; de Engelsen wilden trachten tot een zekere neutralisatie in Oost- en Midden-Europa te geraken, teneinde te worden ontlast
| |
| |
van de verplichting om kostbare troepen in Europa te legeren, onder andere omdat zij al hun geld en kracht nodig hadden voor de opbouw van het nieuwe gemenebest; de Fransen hadden van de Russische ambassadeur vernomen, dat de Russen open oog zouden hebben voor de Franse belangen in Noord-Afrika, wanneer Parijs zich wat zou losmaken van de Amerikaanse visie.
Wat betekende dit alles tezamen? Al deze overwegingen tezamen betekenden twijfel aan de doelmatigheid van de Amerikaanse politiek, in het bijzonder op de Amerikaanse visie van de tegenstelling ‘communisme-democratie’ in de wereld en wanneer de Europeanen twijfel aan de doelmatigheid van die Amerikaanse politiek formuleerden, dan altijd in die zin dat Europese belangen in het kader van die Amerikaanse politiek onvoldoende werden behartigd.
Héél voorzichtig kwam daarmee ter tafel de moeilijke vraag wat het patroon van de naoorlogse politieke wereldsituatie eigenlijk was. Dat wil dus zeggen: wáár het in de naoorlogse politieke constellatie eigenlijk om ging en wat de grote problemen waren. Ook wáár de oorzaak van de vele spanningen eigenlijk moest worden gezocht, teneinde een goede politiek te kunnen beramen om die spanningen weg te nemen.
Het was eigenlijk riskant om die vraag hardop te formuleren. Wij waren vertrouwd geraakt met de gedachte, dat het uiteindelijke resultaat - de essentie - van de tweede wereldoorlog die splitsing van de wereld in twee kampen was: oost en west, communisme en democratie, de club Amerika en de club Rusland en dat die tegenstelling de politieke wereldsituatie beheerste en dat dus op ieder toneel - op het hoofdtoneel, maar ook op alle neventonelen - die tegenstelling speelde en die tegenstelling beslissend was voor de oplossing.
Op zichzelf was dat natuurlijk iets nieuws, want in het jaar 1940 zou ieder Wereldoorlog II nog een strafexpeditie tegen het Duitse fascisme hebben genoemd. In de loop van de oorlog ging menigeen al betwijfelen of die oorlog tot een strafexpeditie beperkt zou blijven. Na de oorlog was het aanvankelijk onmogelijk om de betekenis van die tweede wereldoorlog ook maar bij benadering aan te duiden. Hij had zich snel ontwik-
| |
| |
keld tot een aardbeving waarbij alle werelddelen (met uitzondering van Zuid- en Midden-Amerika) betrokken waren geraakt. Overal deden zich ingrijpende gevolgen voelen. Voor Azië was hij in menig gebied een bevrijdingsoorlog geweest; voor Oost- en Midden-Europa betekende hij een veroveringsoorlog; voor Duitsland splitsing; voor Engeland een keerpunt in de geschiedenis van het Britse imperium. Maar juist omdat die oorlog de hele wereld had omgeploegd, lag het voor de hand dat een aspect, dat overal zichtbaar en voelbaar werd, het etiket van die wereldbrand werd, en het aspect dat ieder overal kon waarnemen was: rivaliteit tussen een communistische en een niet-communistische wereld. Het werd steeds meer gebruik om bij de beoordeling van iedere politieke situatie die tegenstelling centraal te stellen en als het zelfs riskant werd om aan de voorrang van die beschouwingswijze te twijfelen, dan was dat omdat wie tussen die werelden niet wilde kiezen, zou worden ingedeeld bij de vijand.
Ik zou niet graag beweren, dat die tegenstelling niet bestaat en al helemaal niet dat zij onbelangrijk zou zijn, maar ik betwijfel toch om te beginnen of de tweede wereldoorlog, en zijn naspel, met dàt etiket in de geschiedenisboeken terecht zullen komen. De tweede wereldoorlog zal zeker in de geschiedenisboeken een belangrijke mijlpaal worden genoemd, maar het zou mij niet verbazen, wanneer hij zijn naam zou gaan ontlenen aan de periode die hij afsloot en helemaal niet aan de koude oorlog die hij inluidde. En daarmee is dan óók twijfel gewekt aan de juistheid van een wereldpolitiek die alleen en uitsluitend kijkt naar die tegenstelling en die de politiek op alle hoofd- en bijtonelen laat gehoorzamen aan wat die tegenstelling beveelt, en al zeker zoals dat onder Amerikaanse leiding gebeurt. De aarzeling op de decemberbijeenkomst van de Nato was van die twijfel een uiting.
Om die twijfel te begrijpen is het nuttig eerst eens te bedenken, dat die tegenstelling tussen oost en west, tussen communisme en democratie, tussen de club van Amerika en de club van Rusland, altijd aan het licht treedt en spanningen oproept bij twisten in of over gebieden, die vóór de tweede wereldoorlog tot Europa of Europa's sfeer hebben behoord. De enige
| |
| |
uitzonderingen zijn de spanningen in China, in Korea en om Formosa, waar de Europeanen vóór de oorlog een minder dominerende rol hebben gespeeld. Alle overige spanningen - en het zijn er niet weinig geweest en ze waren niet gering - speelden zich af in de voormalige of nog bestaande Europese gezagssferen, of dat nu was in Oost- en Midden-Europa (Griekenland, Italië, Frankrijk, Oost-Berlijn, Polen, Hongarije) of in het Nabije Oosten (Egypte, Syrië, Libanon, Irak en Jordanië) of in het Verre Oosten (Vietnam, Malakka, Indonesië, Nederlands Nieuw-Guinea), en daar volgt al in ieder geval uit, dat die spanning tussen oost en west zich dus in de meeste gevallen manifesteert bij de boedelreddering van het in die tweede wereldoorlog in elkaar gezakte Europa.
Maar een tweede vraag dient zich dan aan. Als de tegenstelling tussen oost en west zich vrijwel alleen kan manifesteren dáár waar Europees gezag in het geding is, of is weggevallen, en dus alleen maar bestaat bij de gratie van dat geslonken Europese gezag, dan is in ieder geval de vermindering van dat Europese gezag het belangrijkste aspect van de tweede wereldoorlog en is de koude oorlog zelfs misschien niets anders dan een gevolg van de Europese ontreddering en alleen bestaanbaar in, en door, het Europese vacuum. Als dàt zo is, dan zou het goede wereldpolitiek zijn om eerst dat Europese vacuum op te vullen. Hoe groter dat vacuum is, des te groter is dan de tegenstelling oost-west en des te veelvuldiger en gevaarlijker kan zij zich manifesteren en des te verschrikkelijker zou een botsing worden - gesteld dat die onvermijdelijk zou zijn. Wat overigens helemaal niet zeker is.
Laat ons eerst eens - zij het ook in hele grote lijnen - schetsen wat dat wegvallen van Europa eigenlijk wel betekent. Wij praten nog maar kort over Europa. Vroeger stond dat woord alleen op atlassen en zei misschien een Amerikaan wel eens, dat het doel van zijn reis ‘Europe’ was. Wij, in Europa, werkten uitsluitend met de aanduidingen van de afzonderlijke Europese landen en wij aanvaardden de suprematie van die afzonderlijke Europese landen in de wereld als een vanzelfsprekendheid. Eerst nù, terugziende naar die vóóroorlogse Europese geschiedenis, beginnen wij ons langzaam te realiseren aan welk een
| |
| |
verbluffende Europese ontplooiing, tijdelijk of voorgoed, een einde is gekomen. Eigenlijk is het niets meer of minder dan verbazingwekkend, dat het gezagsverval van de Europese landen en Europese invloed niet veel meer verbijstering, niet veel meer ontzetting en niet veel meer overpeinzing heeft uitgelokt, want terugziende op enige duizenden jaren geschiedenis mogen wij zonder hovaardij vaststellen, dat die afzonderlijke Europese landen een groter deel van de wereld hebben beheerst - en vermoedelijk zelfs langer - dan ooit enige beschaving vóór hen. En dat in de periode van de bloei en dominatie van de Europese cultuur, een zeldzaam rijke beschaving, geheel alléén, onze gehele moderne wereld heeft geschapen. Laten wij de vraag of de huidige periode door de crisis van die beschaving wordt beheerst nog even rusten en bepalen wij er ons voorlopig toe te omschrijven, welk een weergaloze beschaving door die tweede wereldoorlog in een crisistoestand is gebracht.
Het gezag van die Europese landen heeft zich doen gelden op een groter gebied dan ooit enig rijk tevoren heeft beheerst; dat is nog voor ieder zichtbaar. Een groter gebied dan Chinese, Voorindische of Egyptische beschavingen ooit hebben omvat.
Van het werelddeel Amerika is het noorden zelfs geheel door Europeanen bevolkt; alleen in het uiterste noorden handhaven zich Eskimo's en in reservaten kwijnen de restanten van de autochtone Indianen. In Midden- en Zuid-Amerika is de oorspronkelijke bevolking teruggedrongen naar het binnenland en heeft een machtige invasie van Europeanen een, ten dele gemengde, bevolking doen ontstaan, die geheel tot de Europese cultuur behoort. In Australië en Nieuw-Zeeland is de oorspronkelijke bevolking teruggedrongen tot een kleine minderheid. Gehéél Afrika, het gehele Nabije Oosten, gehéél Voor-Indië, plùs het gehele schiereiland van Malakka, gehéél Vietnam, Indonesië en de Philippijnen hebben korter of langer onder Europees gezag gestaan. Ja, men kan zeggen, dat met uitzondering van Siam, Japan en het vasteland van China de gehele wereld kennis heeft gemaakt met die fantastische Europese dominatie. Niet overal heeft Europees staatkundig gezag zich lang, of ingrijpend, doen gelden, maar het cultuurmonopolie van de Europese landen was toch zó groot, dat eeuwenlang het
| |
| |
maatschappelijk en staatkundig denken, maar ook kunst en cultuur en vooral wetenschap en techniek het stempel droegen van die Europese beschaving. Literatuur, muziek en beeldende kunst werden beheerst door Europese voorstellingen. In die Europese landen bloeide de wetenschap en de revolutionaire vorderingen van natuurkunde, chemie en medicijnen - in onderling verband - plus de fenomenale ontplooiing van de techniek, hebben de moderne wereld geschapen. Zelfs de maatschappelijke visie van het marxistische communisme, die nu in vele delen van Azië omhelsd wordt, is een vrucht van die Europese cultuur. Het is een monopolie zonder weerga geweest.
Over de tijdsduur kan men twisten; het is moeilijk vast te stellen wanneer die ontzaglijke Europese ontplooiing is begonnen. Drieduizend jaar vóór Christus was het eiland Kreta de brug waarover Aziatische cultuurvoorstellingen de periferie van het sluimerende Europa bereikten, maar of er in die hele vroege vage ochtendnevel van onze geschiedenis ook al sprake is van het begin van een oorspronkelijke en eigen Europese cultuur, dat is natuurlijk speculatie. Zeker is dat duizenden jaren voor Christus' geboorte aan de Griekse kusten en op de Griekse eilanden samenlevingen zijn ontstaan, die zich ànders organiseren, die ànders leven en ànders denken dan de samenlevingen in de andere beschavingen in andere delen van de wereld. Dàn begint toch die geheel eigen en oorspronkelijke cultuurvormgeving van Europa; dan begint ònze geschiedenis en de geschiedenis van ònze cultuur. De poëzie, de filosofie, de mythen en de kennis van die Griekse stammen leven voor ons nog steeds en zij zijn nog steeds bevruchtende oerbron van onze Europese beschaving.
Als enige honderden jaren voor Christus de bewoners van de stad Rome zich ontplooien tot een machtige samenleving, dan is er helemaal geen twijfel meer: dat is ondubbelzinnig een stuk oorspronkelijke typisch-Europese ontplooiing en ook de vormgevingen, het denken en het patroon van de samenleving van het Romeinse Rijk zijn voor ons nog steeds levend en tweede oerbron van die grote Europese cultuur, die door een derde element, het christendom, uitgroeit tot een zeldzaam creatieve beschaving.
| |
| |
Een oude beschaving dus, met al vroeg een heel eigen en oorspronkelijk gezicht, maar ook met enige buitengewoon merkwaardige - en zelfs onlogische karaktertrekken. Anders dan voor de hand zou liggen gaat die machtige cultuurontplooiing niet uit van een verenigd Europa, maar van een versplinterd Europa en dat niet alleen, zelfs van een voortdurend rivaliserend Europa. Met als verdere bijzonderheid dat die ontplooiing voor haar grootste territoriale expansie - na de 15e eeuw - gebruik maakt van een koloniale structuur.
Die versplintering en die rivaliteit wekken verbazing, want zij lagen niet voor de hand en ieder die uit voortekenen en omstandigheden van dìt ogenblik noodzakelijkerwijs tot de ondergang van Europa meent te moeten concluderen, kan er troost uit putten: het gaat met mensen en samenlevingen anders dan met natuurkundige processen; alles wat leeft, en alles wat met de geest te maken heeft, maakt klaarblijkelijk gebruik van sprongvarianten, waar wij de wetmatigheden nog niet van kennen. In theorie zou Europa zich hebben moeten ontwikkelen tot één groot en machtig en ééntalig rijk. Als het Imperium Romanum - in het bijzonder het afgesplitste westelijke gedeelte - aan het einde van de 4e eeuw na Christus ten onder gaat en koningen van de ‘barbaren’ op het gebied van dat Romeinse rijk hun tijdelijke kampementen bouwen, dan zijn toch de bewoners van dat voormalige Westromeinse rijk vertrouwd met de gedachte, dat het logisch is dat het staatkundig gezag aan de top van de piramide berust bij een keizer. Dat is een ‘natuurlijke’ toestand en 20 denkt de intelligentsia van geheel Europa er over - want alleen het noorden van Engeland en Duitsland beoosten de Rijn hebben geen deel uitgemaakt van die eerste grote staatkundige Europese constructie van de Romeinen. Er is geen ander modern alternatief en dat blijkt ook wel, want steeds als er op dat gebied weer eens een bundeling ontstaat, wordt altijd weer gestreefd naar het herstel van die oude structuur. En het is dus ook logisch, dat de gezagdrager van het Frankische rijk, de grote machtsontplooiing van de Salische Franken onder hun Merovingische en Karolingische vorsten, zich tenslotte weer laat kronen tot keizer en Karel de Grote
| |
| |
moet zich in 800 ook de restaurateur van de normale toestand hebben gevoeld.
Aan de periode van onderlinge wedijver tussen ‘barbaarse’ koningen en stammen is dan een einde gekomen en wanneer de geschiedenis zich zou ontwikkelen met dezelfde logica als een natuurkundig proces, dan zouden de Europeanen van omstreeks 800 met recht een grote ontplooiing van een Verenigd Europa hebben voorzien. Alles scheen daarop te wijzen.
De structuur van een keizerrijk was historisch en logisch. Maar de Romeinse administratie had het Latijn verbreid als de voertaal van de overheid, van de militaire autoriteiten, maar ook van de intellectuelen en de kunstenaars. Sterker nog: aan het veelgodendom was een einde gekomen en in het gehele gebied had men dezelfde godsdienst omhelsd en ook de kerk bediende zich van dezelfde taal als de bureaucratie, het leger en de universiteit: het Latijn; weliswaar verbasterd, maar toch de verkeerstaal in het gehele gebied. Men zou moeilijk kunnen volhouden, dat die staatkundige denkbeelden, die godsdienst en die taal kunstmatig een éénheid suggereerden, waar in werkelijkheid verscheidenheid was en dat verschillende volken met geweld waren gebundeld, want er waren op dat moment nog geen afzonderlijke Europese volken. Als een vloedgolf hadden de volksverhuizers zich over Europa gestort en wat er aan oorspronkelijke, afzonderlijke volkskringen had bestaan, was overspoeld. Tevergeefs zoekt men op de kaart van die dagen het patroon van het moderne Europa. Opgestuwd door de volkerenbeweging uit Azië waaieren vooral Duitse stammen over Europa uit. Angelen en Saksen dringen de Kelten terug, Franken vestigen zich in het gebied van de Galliërs, Goten dringen tot ver in Spanje door, in Italië en Oostenrijk had Odoacer geregeerd en het staatkundig patroon van het Frankische Europa bedekte dus in het geheel niet een historisch patroon van duidelijk verschillende rassen op duidelijk afgescheiden gebieden, maar één geweldige mengbevolking.
Desalniettemin neemt al op dat ogenblik de geschiedenis duidelijk een scherpe wending. Terwijl in het Nabije Oosten de gedachte dat het wereldlijk en geestelijk gezag logischerwijs toekomt aan de kalif, de opvolger van Mohammed, plùs de
| |
| |
gezamenlijk beleden Islam, plùs het door kerk en overheid geintroduceerde Arabisch tot in onze dagen inspireert tot zekere samenwerking, gaat het in Europa van stonde af aan duidelijk in precies tegenovergestelde richting: de Europese staatkundige ontwikkeling is een proces van voortdurende versplintering, dat al begint in 843, als dat Frankische rijk bij het verdelingsverdrag van Verdun in drieën wordt gesplitst en toegewezen aan de erfgenamen van de keizer. Dat is een blijvende versplintering, die nooit meer ongedaan wordt gemaakt. Aan de periferie, en waar de Frankische keizer geen krachtige administratie kon voeren, is dan een min of meer natuurlijke en logische ontplooiing van plaatselijk gezag al begonnen: in Spanje en in Engeland, maar de verdeling van het Frankische rijk betekent niet alleen een verdere versplintering, zij geeft ook aan die periferische splitsingen nieuwe stimulansen en vooral het westelijk erfdeel ontwikkelt zich van nu af aan naar nationale staten - maar niet als gevolg van het ontwaken van een nationaal bewustzijn, want een geheel nieuw beginsel gaat de staatsontwikkeling beheersen, namelijk de opvatting dat een gezagdrager niet de dienaar van zijn functie was, maar de eigenaar, bezitter of houder van een gezagsrecht: de grondslag van het feodale stelsel. Al lijken de figuren op elkaar, er is toch een grote tegenstelling tussen het Romeinse gebruik ten tijde van de adoptiekeizers om de gezagdrager het recht te geven een opvolger - een nieuwe dienaar voor het ambt - aan te wijzen en de vrijmoedige vanzelfsprekendheid waarmee later Europese gezagdragers het gezag over hun opvolgers verdelen.
Het westelijk gedeelte, de bakermat van de Franken, wordt een aanvankelijk niet belangrijk, maar in ieder geval onafhankelijk Francia, dat zich in zijn onbeduidendheid, maar onder kundige koningen weet staande te houden en onder de erfgenamen van Hugo Capet tenslotte een grote politieke macht in Europa zal worden. Maar al heeft die Franse koning, die als eerste het recht verwerft zich Sa Majesté te laten noemen, een invloedrijke positie in westelijk Europa, en zien de Spaanse kronen: Asturië, Castilië, Aragon en Léon - Portugal splitst zich eerst af - naar hem op, toch legt het huwelijk van Ferdinand van Aragon en Isabella van Castilië (en Léon en Andalusië)
| |
| |
de grondslag voor de grote Spaanse staat, waarvan de glorieuze geschiedenis begint met de verdrijving van de Moorse koningen uit Granada, en natuurlijk de reis van Columbus, zodat een nieuwe grote bundeling van Europa onder Karel V en Philips II mogelijk wordt. Een bundeling helemaal op basis van vererving en verschenking en verovering van kronen en zonder adhesie van de volken en weer slechts een tijdelijke episode in het voortdurende versplinteringsproces.
Ook al komt de Engelse kroon aan een Frans huis, Plante à Genet, ‘de bremstruik’, zodat Engels-Franse bundeling en naar Europees gebruik: Engels-Franse twisten elkaar afwisselen, twee afzonderlijke koninkrijken zullen daar blijvend uit ontstaan.
De keizerskroon gaat naar het oostelijk gedeelte en nog eeuwen zal het ideaal van Duitse keizers zijn om over de Alpen te trekken en zich in Rome te laten bevestigen als Romeins keizer.
Het rijk van het midden - waar wij deel van uitmaken - slaagt er niet in zijn onafhankelijkheid te bewaren en de hertogen van Bourgondië wagen het niet de delicate verbinding van hun kroon met het Duitse keizerschap te verbreken, maar toch is het juist als gevolg van die machtsbundeling van Karel V en Philips II, dat ons land bij de vrede van Westfalen in 1648 onafhankelijk wordt. Zo gaat het door - steeds weer. Iedere tijdelijke grote bundeling schijnt alleen maar nieuwe afsplitsingen te scheppen.
Het proces wordt afgesloten in de 19e eeuw. Als de Napoleontische bundeling van Europa is verbroken, dan lukt het nog één keer om met het beginsel van de legitimiteit - het ‘recht op een kroon’, toch al gekoppeld aan het beginsel dat er ‘historische landsgrenzen’ door Europa zouden lopen - een gedeelte van de oude structuur van Europa te herstellen, maar van dat ogenblik af gaat uitsluitend het nationalistische principe de ontwikkeling bepalen. In 1831 wordt België zelfstandig, in de tweede helft van de 19e eeuw stabiliseren Duitsland en Italië zich en na de eerste wereldoorlog valt tenslotte de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie, de laatste erfgenaam van het Romeinse rijk, uiteen en constitueren zich Tsjechoslovakije,
| |
| |
Joegoslavië en Hongarije. Dàt zijn de grote lijnen waarlangs Europa uit elkaar is gevallen. Een proces van eeuwen, niet naar bundeling, maar naar versplintering en verbijzondering in kleine kringen.
Voor de waardering van de huidige politieke mogelijkheden in Europa is dit facet van de Europese geschiedenis wel bijzonder belangrijk, want wie nu op Europese bundeling aandringt; moet daarbij wel bedenken dat dat niet betekent, dat hij een aantal onafhankelijk naast elkaar levende volken en staten tot een zekere samenwerking moet bewegen, maar dat een eeuwenlang proces moet worden omgekeerd. Europa is als éénheid begonnen en heeft zich - zonder duidelijke oorzaak - stelselmatig versplinterd en eeuwenlang is het nationale bestaan gevoed door het verscherpen van de onderlinge Europese tegenstellingen. Twijfel aan het nut van bundeling, afkeer van het verlaten van het nationale huis, wantrouwen jegens de Europese broeders op enkele honderden kilometers afstand, mag men niet zonder meer toeschrijven aan gebrek aan verbeeldingskracht of luiheid, want het gaat om het bij elkaar brengen van groepen, die zich stelselmatig en opzettelijk van elkaar hebben afgewend en die in hun eigen verbijzondering altijd hun kracht hebben gevonden. In hun eigen verbijzondering, maar ook in geduchte rivaliteit, want de geschiedenis van Europa is ook de geschiedenis van voortdurende onderlinge Europese oorlogen en het meest verbazingwekkende daarbij is wel, dat zij ook bij de opbouw van hun fenomenale koloniale uitzwermingen elkaar altijd stelselmatig dwars hebben gezeten. Men zou - maar het zou al weer grauwe theorie zijn - toch mogen veronderstellen, dat zij tenminste ver van huis zouden samenwerken. Er is geen sprake van. Als Hollandse schepen naar de Oost varen, dan wapenen zij zich voor het gevecht met de Spekken, met de Spanjaarden, want het zijn de Spekken die zij vrezen; niet de vreemde volken die zij gaan overweldigen en de trotse geschiedenis van de Europese koloniale uitzwermingen is tevens een dossier van onderlinge strijd, bedriegerij en roof zonder weerga.
Het ligt voor de hand, dat de staatkundige constructie van de wereld er op het toppunt van de Europese ontplooiing bijzonder vreemd uitziet. Min of meer toevallig, en in onderlinge wedijver,
| |
| |
zijn de Europese kolonisten uitgezwermd. De overzeese gebiedsdelen van Engeland, Frankrijk, Nederland en Portugal, vele malen groter dan het moederland, liggen willekeurig over de aarde verspreid. Van homogeniteit of samenhang of stelselmatigheid in de opbouw is geen sprake. Er is weinig streven om door onderlinge afruil aaneengesloten gebieden met min of meer dezelfde bevolking, hetzelfde klimaat en dezelfde economie te vormen. Ieder grijpt wat hij krijgen kan en klampt zich er aan vast. Militair zijn die constructies onverdedigbaar en het is alleen dank zij een ontzaglijke superioriteit, dat Europa zich kan handhaven en zich zelfs kan veroorloven om in Europa zèlf grote oorlogen uit te vechten.
Zonder dat het ooit zo is geformuleerd, gold daarbij echter toch altijd wel één voorwaarde en die voorwaarde was, dat nà iedere inter-Europese oorlog één of meer Europese landen altijd machtiger zouden moeten zijn dan een macht die de suprematie van Europa zou kunnen bedreigen. Welk deel van Europa ook zou worden vernield, welke slagen Europese landen elkaar ook zouden toebrengen, nooit zou de positie van Europa in de wereld kunnen worden uitgedaagd, zolang één of meer Europese landen voldoende superieur zouden blijven om de dominerende positie van Europa in de wereld te handhaven.
Aan die voorwaarde is eeuwenlang voldaan. Alleen - en voor het allereerst - nà Wereldoorlog II bleek de toestand te zijn veranderd: voor het eerst was aan die essentiële voorwaarde voor het handhaven van de Europese suprematie niet voldaan. Verzwakt en verwoest kwam Europa uit de tweede wereldoorlog tevoorschijn. Het had zijn eigen bestaan op het spel gezet. Het ontsnapte ternauwernood aan de ondergang, maar het schoot er het leven niet bij in; wèl die vanzelfsprekende suprematie. Minstens twee machtige landen konden Europa's suprematie betwisten: de Verenigde Staten van Amerika en de Sovjet-Unie. Het vanzelfsprekende Europese overwicht in de koloniale uitzwermgebieden was verdwenen. Voor het eerst was Europa niet bij machte dat gezag te herstellen.
Nu kan men over die Europese suprematie denken zoals men wil: men kan die Europese beschaving bewonderen en die gezagsontplooiing een zegen voor de wereld noemen, en men kan
| |
| |
stellen, dat die Europese suprematie van haar monopolie misbruik heeft gemaakt om elders, in het bijzonder in Azië, ieder ontwakend staatkundig of cultureel leven te verstikken, maar die Europese suprematie is uit de geschiedenis niet meer weg te denken. De crisis van de Europese invloed in de wereld, aan het einde van de tweede wereldoorlog, is zonder enige twijfel het grote historische evenement van die jaren en het is waarlijk niet gewaagd om te veronderstellen, dat het vertrekpunt voor een visie op de internationale politieke ontwikkeling van de wereld van dìt grote historische feit moet uitgaan.
De omvang van die Europese catastrofe werd niet direct gerealiseerd. Het leek aanvankelijk zo'n gebruikelijke inter-Europese uitbarsting. Het was nog duidelijker dan voordien een strijd geweest tussen de kustlanden met uitzwermingen en kernlanden - met Italië door Mussolini's gebrekkige staatsmanschap aan de verkeerde kant - maar ook de eerste wereldoorlog toonde al min of meer zulk een rangschikking van de partijen. De ontzettende verwoesting van Europa was geen geheim, maar het incasseringsvermogen en het recuperatievermogen van Europa hadden een grote reputatie. Alleen aartspessimisten voorzagen in 1944 en 1945 de vreselijke declinatie van de Europese macht in de wereld. Het bleef daarom aanvankelijk bij noodverbanden. Het was waar, dat de welvaartsorganisatie van Europa zwaar had geleden, maar de Marshallhulp scheen daar een prettige oplossing voor te bieden. De grootste en sterkste Europese uitzwerming, weliswaar vervreemd van Europa en met een heel eigen zelfstandige structuur, bood de helpende hand. Het was ook waar, dat de verstandhouding met de koloniale uitzwermgebieden bijzonder slecht was geworden en het was alle Europeanen wel duidelijk, dat zij de koloniale structuren van de 19e en het begin van de 20e eeuw niet konden handhaven, maar dàt kwam niet als een volslagen verrassing. Men had zich daar eigenlijk al jarenlang op voorbereid en zonder te vermoeden welk een catastrofe hen te wachten stond, begonnen de koloniserende Europese landen het gesprek met de koloniën, in de veronderstelling dat het niet onmogelijk zou zijn om nieuwe bevredigende formules voor samenwerking te vinden. Verrassend waren de aanduidingen,
| |
| |
dat de Sovjet-Unie het niet wilde laten bij het tijdelijk penetreren van Oost- en Midden-Europa, maar het gemunt had op de onafhankelijkheid van de Westeuropese kuststrook zelve. Ook daartegen werd een nieuw noodverband gelegd: de Noord Atlantische Verdrags Organisatie, die aan de onafhankelijkheid van de Westeuropese kuststrook een Atlantische garantie gaf. Tegenover alle onheilen die Europa bedreigden werden tijdelijke voorzieningen getroffen, omdat zij van tijdelijke aard leken.
Twee van deze noodvoorzieningen hadden groot, zij het dan ook beperkt, succes en enige ondoordachte en zelfs enige onvoorziene consequenties. De Marshall-hulp was bijzonder succesvol. De ontredderde Westeuropese landen zagen hongersnood, interne woelingen, armoede en een hopeloze strijd voor de wederopbouw in de ogen. De Marshall-hulp vormde een dubbele stimulans; een geestelijke en een materiële. Zij schonk de Europese landen moed en zelfvertrouwen door het besef dat zij niet alleen stonden en op ruime schaal middelen om aan de wederopbouw te beginnen.
Men kan van die Marshall-hulp geen melding maken zonder diep respect te betuigen voor het Amerikaanse volk. Het is onloochenbaar, dat Amerika bij de reconstructie van het oude Europa enig belang had. Het is ook wel zó, dat Amerika in en door Wereldoorlog II haar positie, economisch en politiek, enorm heeft kunnen versterken en dat dikwijls ten koste van Europese posities. Het is ook waar dat Amerika van zins was om aan de politieke ontplooiing van Europese landen - op theoretische en doctrinaire gronden - ernstige belemmeringen in de weg te leggen. Niettemin is het onhoudbaar om het voor te stellen alsof deze Amerikaanse hulpactie zou zijn ingegeven door egoïstische of arglistige politieke overwegingen, die dan trouwens alleen een rol zouden hebben gespeeld bij de besluitvorming van de allerhoogste functionarissen. De kostbare hulp is echter ook gesanctioneerd door het gehele Amerikaanse volk, dat zulke overwegingen zeker niet had, en deed blijken van een bereidwilligheid en offervaardigheid om anderen te helpen, die in de geschiedenis haar weerga niet vinden.
De Europese landen hebben zich die hulpvaardigheid waard getoond. De wederopbouw in de Europese landen heeft vriend
| |
| |
en vijand met stomheid geslagen. Ieder land naar zijn aard heeft er een bijzonder nuttig gebruik van gemaakt. Maar uit het ‘ieder land naar zijn aard’ blijkt één van de merkwaardigste aspecten van deze hulp. Zij werd verstrekt aan de afzonderlijke landen en dat is - achteraf gezien - betreurenswaardig. Want juist vlak na de vernietigingsoorlog en met de ondergang voor ogen, was de tijd rijp voor een reconstructie van Europa in groter verband. De reconstructie ‘per land’ betekende ook het herstel van miljoenen historische belemmeringen voor een later samengaan. Vernietigde ‘vested interests’ werden met Marshallhulp weer zorgvuldig opgebouwd. De genezende werking van de dreigende ondergang werd uitgeschakeld. Er volgt zowel uit, dat de Amerikanen bij het opstellen van de machinerie om de Marshall-hulp te verdelen géén politieke bijgedachten hadden, alsook dat zij de betekenis van het historische feit, waar zij getuigen van waren - een ernstige crisis in de Europese suprematie - niet onderkenden. Het hulpprogramma werd opgesteld zonder dat men zich voor ogen stelde aan welke eisen het nieuwe Europa in de nieuwe situatie zou moeten voldoen.
Een groot succes was ook de Noord Atlantische Verdrags Organisatie; een groot succes wanneer men de tijdelijke doelstelling in het oog houdt. De snelle bundeling en bewapening van de vrije Europese landen hebben een - natuurlijk niet nauwkeurig meetbare - belangrijke rol gespeeld in het ontmoedigen van Sovjet-Russische plannen met het vrije West-Europa, maar wat dat betreft is vermoedelijk nog belangrijker dat de Europeanen, met een vitaliteit die men in deze oude landen nauwelijks mocht veronderstellen, bij de reconstructie van hun staat en maatschappij bereid en in staat waren een sociale revolutie te verwerken. Zij introduceerden - ieder weer naar eigen aard - tijdens de reconstructie allen grote stukken sociale wetgeving, die de inkomens nivelleerden en in de oude Europese maatschappijen standen- en klasseverschillen tot een minimum reduceerden en het is zeker niet in de laatste plaats die sociale revolutie geweest, die de vrije Europese landen immuun maakte voor de propaganda van de communistische theoretici.
Toch had ook de vorming van die Noord Atlantische Verdrags Organisatie enige niet helemaal doordachte consequen-
| |
| |
ties en de eerste daarvan is wel de merkwaardige positie waarin Duitsland werd gebracht. Het door de westerse mogendheden bezette gedeelte moest worden betrokken bij de tijdelijke afweerorganisatie. Dat betekende dat de positie van Duitsland met één slag veranderde. Was het voordien de verslagen tegenstander in Europa, waarvan de toekomst nog nader zou worden vastgesteld door de overwinnaars, onverhoeds gelastte Europese solidariteit dat niet Duitslands rol vóór en tijdens de tweede wereldoorlog, maar Duitslands betekenis voor Europa centraal werd gesteld. De in de westerse bezettingszones geschapen Duitse bondsrepubliek heeft van de mogelijkheden van die situatie dankbaar en in grote stijl gebruik gemaakt, maar deze gang van zaken schiep een Duits probleem - waar wij later op terugkomen.
Veel belangrijker is dat deze Navo bij de Europeanen verwachtingen in het leven heeft geroepen die zij niet kon vervullen. Men kan het de Europeanen niet euvel duiden dat bij hen de mening postvatte, dat de Noord Atlantische Verdrags Organisatie méér was dan een tijdelijke coalitie tegen een Russische bedreiging van Europa en wel eens een nieuwe bundeling van landen van de Europese cultuur zou kunnen zijn. Twee grote landen aan de overzijde van de Oceaan, de Verenigde Staten van Amerika en Canada, maakten er deel van uit en voor beide gold, dat zij waren bevolkt door Europeanen en dat hun cultuur typisch Europees was.
Wat lag meer voor de hand dan dat het verbond van de landen in de Navo zich zou ontwikkelen tot een bond van Europese democratieën rond de Atlantische Oceaan en dat het deze nieuwe bundeling van oude en nieuwe Europese landen zou zijn, die de positie van de Europese beschaving in de wereld zou gaan behoeden. Europeanen die zo optimistisch zijn geweest om dat te geloven zijn wel zeer beschaamd en de sector waarin zowel de declinatie van Europa's betekenis als onbekwaamheid in Navo-binding om over de Europeanen te waken aan het licht trad, was die van de koloniën.
De reparatie van de oorlogsschade aan de koloniale structuur werd niet overal een succes. Naar goed Europese trant gingen de drie grote koloniale mogendheden gescheiden wegen. De
| |
| |
Engelsen zagen vrijwillig - liever gezegd: de consequenties van de omstandigheden aanvaardend - van de souvereiniteit over Brits-Indië af en in een nieuw Gemenebest trachtten zij de samenwerking van de landen van het Britse keizerrijk voort te zetten. De Fransen en Nederlanders slaagden er niet in om hun uitzwermgebieden voor een dergelijke constructie te winnen. De Fransen leden grote politieke verliezen in Noord-Afrika en Indo-China en de Nederlandse pogingen de verstandhouding met Nederlands-Indië op nieuwe leest te schoeien, liepen op een verschrikkelijk fiasco uit.
Middelerwijl deed Europa ervaring op in de naoorlogse wereld, waarin zij zich dan eng verbonden kon voelen met de Verenigde Staten en nu lijkt mij de belangrijkste ervaring en conclusie uit die samenwerking wel deze:
De Verenigde Staten zijn bijzonder onder de indruk gekomen van hun teleurstelling over de samenwerking met Sovjet-Rusland. Zij hadden zich daarvan tijdens Wereldoorlog II bepaald wel veel voorgesteld. In die verwachtingen zijn zij beschaamd en teleurgesteld en zij zijn omgeslagen naar een ander uiterste en zij zijn vrijwel gebiologeerd door de vrees voor een grote communistische veroveringsaanval.
Met grote openhartigheid is de eenzijdigheid van de Amerikaanse buitenlandse politiek en de op die politieke conceptie gebaseerde voorbereiding voor een oorlog beschreven in het boek ‘Nuclear weapons and foreign policy’ van Henry A. Kissinger, dat is samengesteld als een soort rapport en samenvatting van uitvoerige beraadslagingen van de voornaamste Amerikaanse leiders van de bewapening en de buitenlandse politiek. Er blijkt uit dat verslag met welk een merkwaardige eenzijdigheid de Amerikanen de tekenen in de wereld hebben gelezen. De redenering is ongeveer: het communisme streeft naar de alleenheerschappij in de wereld, het heeft een wereldrevolutie in de zin. Die wereldrevolutie zal, blijkens hun eigen geschriften, volgen op een grote oorlog. Tal van feiten duiden op de oorlogsvoorbereiding van de Sowjet-Unie. Zij heeft een aanval op het bolwerk van het kapitalisme in de zin en die aanval zal komen als een geweldige overval op de kapitalistische bolwerken en wij doen er dus goed aan om ons voor te bereiden
| |
| |
op de verdediging tegen zulk een aanval. De Amerikaanse buitenlandse politiek, maar ook de Amerikaanse oorlogsvoorbereiding - zo blijkt uit Kissingers boek - zijn op die mogelijkheid gebaseerd.
Nu zou men dat een moedig en verstandig beleid kunnen noemen, dat rekening durft te houden met de allerongunstigste mogelijkheid, ware het niet dat de Amerikanen zich zó vastbeten in deze veronderstelling, dat zij zich tegen geen enkele ándere Sovjet-Russische of communistische handelwijze wapenden. Het eigenaardige gevolg was, dat zij zich onder andere ter gelegenheid van de aanval van het communistische Noord-Korea op Zuid-Korea direct afvroegen of dit nu het begin van die grote overvalling was en zo ja, dan betekende dat, dat zij zich in grote stijl gereed moesten maken en zo nee... zo nee, dan was niet recht duidelijk wat zij eigenlijk moesten doen. En eerst recht niet waar zij eigenlijk naar moesten streven. Dat is bij de afwikkeling van de oorlog in Korea ook wel duidelijk gebleken.
Wat betekent dit nu? Dit betekent, dat Amerika alleen dàn een duidelijke en conciese politiek heeft, wanneer het meent tegen het communisme te moeten strijden, maar dat het voor alle andere gevallen géén duidelijk beeld voor ogen staat van wat het moet nastreven en dat het met name dus nooit lang heeft stilgestaan bij de vraag op welke wijze het slinken van het Europese gezag in de wereld zou moeten worden opgevangen. Terwijl het toch niet overdreven is om te zeggen, dat het wegvallen van dat fenomenale Europese gezag een historische gebeurtenis zonder weerga is geweest: gezien de omvang, de tijdsduur en de invloed van die Europese suprematie, die wij hierboven in grote trekken hebben omschreven. Het fundament onder de halve wereld werd weggetrokken en historici hebben ons nooit anders geleerd dan dat het misschien wel eenvoudig is om een staatkundig gezag om hals te brengen, maar nog lang niet gemakkelijk om het te vervangen.
Zelden zijn de slopers van een staatkundige structuur in staat ook een nieuwe op te bouwen. Op de ondergang van het Romeinse rijk, van het Byzantijnse rijk, van het Arabische rijk, van het Turkse rijk en tenslotte op de ondergang van de Oosten-
| |
| |
rijks-Hongaarse dubbelmonarchie is een periode van verwarring gevolgd. Welke bezwaren men ook mocht hebben tegen dat vreemde mozaïek van Europese suprematie dat aan het begin van de tweede wereldoorlog nog bestond, men kon het niet met één slag verwijderen zonder allerwegen beroeringen uit te lokken. Zo is het ook gelopen. Over de manier waarop, of de grote lijnen waarlangs dat vacuum moest worden opgevuld, dáárover is in het Atlantisch bondgenootschap nooit gesproken en dus nooit overeenstemming bereikt. Sterker nog: op dat punt stonden in feite Amerika en de Europese landen diametraal tegenover elkaar. Amerika had maar een oud recept: volledige onafhankelijkheid voor alle volken uit de voormalige Europese structuren die daarom vragen. Een eenvoudig en schijnbaar fraai recept, dat het in de praktijk eerst recht niet deed toen de Sovjet-Unie zich stelselmatig met dat proces ging bemoeien en haar overvalling op de kapitalistische westerse wereld, in de vorm van een politieke guerrilla, in die sector concentreerde.
Het gevolg was, dat er in de Atlantische kring altijd volledige overeenstemming bestond, zodra er maar ergens sprake was van een acute, liefst militaire, communistische bedreiging. Dat leidde tot de volgende zonderlinge consequenties: in Vietnam opereerde een onafhankelijkheidsbeweging. In principe en in theorie kon die rekenen op sympathie van Amerika. De beweging in Vietnam echter werd geleid door een communist en had een sterk communistische inslag. Derhalve werd in Amerika die bevrijdingsactie gerangschikt onder de communistische aanvallen en Frankrijk werd aangemoedigd en geholpen bij de militaire strijd tegen die beweging. Toen Frankrijk op de conferentie van Genève van 1954 de strijd op vrij miserabele voorwaarden staakte, was het zelfs moeilijk om voor het resultaat van die conferentie de instemming van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken te krijgen.
In Algiers echter opereerde óók een onafhankelijkheidsbeweging. Ook hier trad Frankrijk militair tegen die beweging op. Maar aangezien er hier niet sprake was van een acute communistische bedreiging, stond Amerika hier vrij duidelijk aan de kant van de opstandelingen.
Nog curieuzer ging het in het Nabije Oosten. Toen de Egyp-
| |
| |
tische president Nasser rauwelijks het Suezkanaal nationaliseerde en Engeland, Frankrijk en Israël ingrepen, koos Amerika tegen hen partij. President Nasser en Egypte waren niet communistisch, noch was er sprake van een acute communistische dreiging. Toen echter Syrië intieme relaties met de Sovjet-Unie aanknoopte en Frankrijk en Engeland er niet over zouden peinzen om in te grijpen, toen kwam Amerika ogenblikkelijk in beweging en verklaarde zich bereid tot interventie.
Wanneer de tegenstelling oost-west (communisme tegenover niet-communisme) niet acuut is, dàn heeft het Atlantisch verbond als geheel, maar zeker Amerika (trouwens evenmin Europa) geen duidelijke ‘policy’ voor de grote gebieden in de wereld waar Europees gezag is weggevallen en men het zonder zekere westerse bemoeienis nog niet kan stellen. Het is zeker geniaal, ofwel een fantastisch gelukkig toeval, dat Sovjet-Rusland nu juist dáár gebruik van maakt en zich geheel niet het hoofd breekt over die grote aanval, die Amerika vreest en waar het zich op heeft voorbereid, maar zich overal in het vacuum Europa wurmt en het zal daarbij nu wel voldoende ervaring hebben opgedaan om te weten, dat het een verdeeld westen tegenover zich vindt, wanneer het er maar voor zorgt, dat de agitatie niet een te duidelijk communistisch en niet een te duidelijk militair aspect heeft.
Voor de landen die tot de Atlantische gemeenschap behoren, dat zijn dus de onafhankelijke landen van het Westeuropese continent en Engeland, Amerika en de Verenigde Staten, is dat wel een verdrietige toestand. Zij staan hecht verbonden op een gezamenlijke doelstelling wanneer zij een politiek of militair agressief communisme tegenover zich vinden - al kan er natuurlijk verschil van mening zijn over de tactiek. Maar van eenheid, zelfs van samenwerking en behoorlijk overleg is nauwelijks sprake, wanneer de communistische dreiging wegvalt of wanneer het communisme zich bedient van politieke intriges. Die toestand is voor de Westeuropese landen vooral zo verdrietig, sedert zij zich wel moesten realiseren, dat de tweede wereldoorlog de vanzelfsprekende Europese hegemonie niet tijdelijk, maar structureel in gevaar heeft gebracht.
Het jaar 1957 liet wat dat betreft geen ruimte meer voor
| |
| |
illusies. Was het langzamerhand wel duidelijk geworden dat met de noodvoorziening van de Marshall-hulp de Europese economieën wel waren hersteld, maar dat Europa zijn leidende positie in vele sectoren niet had herwonnen, even duidelijk was het geworden dat het niet eenvoudig was om de Europese dominatie in koloniale uitzwermgebieden te vervangen door vruchtbare samenwerking op grondslag van gelijkwaardigheid. Het jaar 1957 bracht bovendien aan het licht, dat de penetratie van Sovjet-Rusland in Oost- en Midden-Europa evenmin een tijdelijk verschijnsel was. Het was de spoetnik die daaromtrent de laatste twijfel wegnam, omdat de vervaardiging en lancering van raket en satelliet bewezen, dat Sovjet-Rusland over een veel groter stuk maatschappelijke, wetenschappelijke en technische organisatie beschikte dan wij hadden vermoed.
De Sovjet-Unie had voor geringschatting van haar samenleving altijd aanleiding gegeven. Sedert de revolutie van 1917 heeft zij onafgebroken bewijzen geleverd van de ondoelmatigheid van de communistische maatschappelijke organisatie en de instabiliteit van haar samenstelling. Aanvankelijk bewezen hongersnoden, interne spanningen en deportaties, dat de landbouwende bevolking de communistische formule van coöperatieve samenwerking niet wilde aanvaarden. In de dertiger jaren deed de Sovjet-Unie een groot beroep op de Europese arbeidsmarkt en uit het grote aantal vakbekwame arbeiders, bazen en opzichters dat zij aantrok, konden wij afleiden dat de Sovjet-Unie geringe vorderingen had gemaakt met de scholing van personeel voor de industrialisatie, die de Sovjet-Unie voor ogen stond. Zuiveringsprocessen brachten aan het licht, dat heftige politieke meningsverschillen een doelmatige leiding verlamden. Reizigers berichtten over de in het oog springende armoede van de sovjetgemeenschap. Uit het beroep van de sovjetregering op de bondgenoten toen de Duitse aanval de Sovjet-Unie aan de zijde van de westerse geallieerden bracht, bleek, dat de vaardigheid van de Sovjet-Unie om op grote schaal kwaliteitsprodukten voor de oorlogvoering te vervaardigen maar gering was. Na de wapenstilstond kon de westerse wereld terecht de reconstructie in het westen prijzend vergelijken met de pogingen van de sovjetwereld om de oorlogsschade te herstel-
| |
| |
len en daarenboven ontwikkelde de westerse wereld tal van nieuwe vindingen en scheen zij door de toepassing van kunststoffen, lichte metalen en elektronische instrumenten de welvaartsvoorziening van het westen opnieuw een geweldige impuls te geven, waardoor de afstand tussen de sovjetwereld en de westerse wereld nog veel groter zou worden. Op de conferentie van Yalta was de stemming onder de Amerikaanse gedelegeerden vrij algemeen, dat de sovjetwereld nu in contact was gekomen met het westen en dat het wel niet lang zou duren of die sovjetwereld zou zien dat zij niet alleen met die westerse wereld met profijt zou kunnen samenwerken, maar dat het toch ook tijd werd om die vreemde en onnatuurlijke sovjetstructuur langzamerhand om te buigen naar het westerse voorbeeld.
Ondanks aanduidingen, dat de Sovjet-Unie in de naoorlogse periode ook grote wetenschappelijke en technische vorderingen maakte, ondanks ook de bewijzen dat zij belangstelling had om op de hoogte te blijven van de nieuwste westerse vindingen op het gebied van de kernsplitsing en fusie en de rakettenbouw, kwam de lancering van de Russische aardsatelliet als een verrassing. Weliswaar was bekend, dat Rusland vele Duitse ingenieurs en technici had overgehaald of gedwongen de Duitse ‘know how’ in de Sovjet-Unie te onderwijzen, maar dat nam allemaal niet weg, dat de spoetnik aan de hemelwand een teken was, dat Rusland moest beschikken over een groot stuk maatschappelijke organisatie en technische vaardigheid om dit resultaat te kunnen bereiken.
De onderdrukking van de Hongaarse opstand kreeg daardoor een geheel ander aspect. Totdien had men zich nog kunnen vleien met de hoop, dat de gebrekkige en instabiele sovjetgemeenschap zich niet lang in Oost-Europa zou kunnen handhaven en zich noodgedwongen of vrijwillig weer zou terugtrekken achter de historische grenzen van Rusland - wat tenslotte al eerder was gebeurd.
In het jaar 1957 kwam aan het licht, dat de sovjetgemeenschap sterker was dan men had aangenomen en dat achter de penetratie in Oost- en Midden-Europa niet een barbaarse machtsontplooiing stond die onherroepelijk op korte termijn
| |
| |
zou verzwakken, maar een sterker potentie dan men over het algemeen had aangenomen.
Bezinning op de toekomst van de Europese landen werd steeds noodzakelijker. In Europa zèlf dus: een sterkere sovjetpositie dan men had aangenomen. In de Europese uitzwermgebieden: blijvende moeilijkheden bij het zoeken naar nieuwe verstandhoudingen en op beide fronten: gebrek aan eenstemmigheid over de gedragslijn binnen de Atlantische gemeenschap.
Voor wat de politiek in de Europese invloedssferen betrof, was dat gebrek aan eenstemmigheid kort tevoren op heel pijnlijke wijze aan het licht getreden tijdens de incidenten om het Suezkanaal. Gebrek aan eenstemmigheid niet alleen, maar zelfs gebrek aan behoorlijke samenwerking; bovendien gebrek aan visie, want het gewichtigste feit uit die Suezperiode was niet dat Israël, Frankrijk en Engeland tenslotte een militaire actie tegen Egypte ondernamen die door Amerika niet werd gesteund en zelfs niet werd gebillijkt, het allergewichtigste feit was dat vóórdien op voorstel van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken naar een andere oplossing was gezocht en wel via de bijeenroeping van de landen die bij de vaart door het Suezkanaal belangen hadden op de Londense conferenties. Het gewichtigste feit was, dat Amerika de leiding nam bij de behandeling van dit probleem en dat die leiding door de westerse landen werd aanvaard, maar dat die Amerikaanse politiek een volslagen fiasco werd. Eerst dáárna grepen Israël, Frankrijk en Engeland naar de wapens - nadat was gebleken, dat Amerika's conceptie - zo het er al één had - niet werkte.
In nog twee andere gevallen deed zich het gemis aan Atlantische overeenstemming over een Atlantische visie op de samenwerking tussen westerse landen en voormalige koloniën pijnlijk voelen. Tussen Frankrijk en de Verenigde Staten bestond geen overeenstemming over de toekomstige status van Algerije. Minder opzienbarend, maar in feite veel ernstiger was - en is trouwens - dat er niet eens een basis kon worden gevonden voor een Amerikaans-Nederlandse visie op Indonesië en Nederlands Nieuw-Guinea. Verbazingwekkend omdat het kleine Nederland, dat tot ouderwetse koloniale overheersing niet in staat zou zijn, van ganser harte bereid was om de Nederlands-
| |
| |
Indonesische verstandhouding te moderniseren en niets liever zou hebben gewild dan in overleg met de sterke bondgenoot Amerika daarvoor een redelijke en doelmatige politiek op te stellen.
Ondanks het feit dat de door Amerika feitelijk afgedwongen politiek voor Indonesië en de Indonesisch-Nederlandse verstandhouding weinig succesvol bleek, was het in de praktijk niet mogelijk om een doelmatige gezamenlijke Nederlands-Amerikaanse visie op de toekomst van Nederlands Nieuw-Guinea te formuleren. Het meest verbazingwekkende daarbij is niet dat Amerika en Nederland van mening verschillen - want dat is eigenlijk niet zo; het meest verbazingwekkende is dat Amerika er eigenlijk helemaal geen politiek ten opzichte van dit vraagstuk op na houdt.
Dit betekent, dat de Amerikanen de verandering in de verstandhouding tussen de Europese landen en hun uitzwermgebieden niet willen laten beheersen door Atlantische solidariteit en de herziening van de verstandhouding tussen Europese landen en hun voormalige koloniën niet willen accepteren als een onderdeel van de verantwoordelijkheid van de Europese beschaving rond het Atlantisch bekken. Dat is jammer, want er ontstaat daardoor een gecompliceerde toestand, voornamelijk omdat het machtige Amerika voor het vraagstuk hoe het dan met die voormalige invloedssferen wèl moet gaan, geen andere oplossing aan de hand doet. Het is principieel en vanouds ‘antikoloniaal’ en voorstander van ‘onafhankelijkheid’ van koloniën, maar dat is dan ook het enige wat men omtrent het Amerikaanse standpunt gewaar kan worden. Nergens kan men een verantwoorde en duidelijke uiteenzetting vinden over de consequenties die Amerika aan dit standpunt verbindt en dit standpunt is onvoldoende en te summier als grondslag voor een politiek. De wezenlijke moeilijkheden worden met enkele slagzinnen bedorven. Het probleem in de invloedssferen, in die voormalige kolonie, is niet dat het moeilijk zou zijn om ze onafhankelijk te verklaren of ze onafhankelijkheid te schenken, of hoe men het noemen wil. De moeilijkheid is, dat zij hun onafhankelijkheid in de meeste gevallen hebben verloren, omdat zij niet in staat waren hun gemeenschappen aan te passen aan
| |
| |
de veranderende omstandigheden en zich economisch en staatkundig niet konden handhaven en zich in de toekomst ook niet zullen kunnen handhaven, wanneer zij hun onafhankelijkheid niet wáár weten te maken en niet weten te verdedigen. De ontkolonisatie is zo'n moeilijk probleem, dat wij er een aparte beschouwing aan hopen te wijden en wij kunnen hier volstaan met er op te wijzen, dat in de meeste rauwelijks ontvoogde koloniën binnen kortere of iets langere tijd precies dezelfde toestand is ontstaan, die eeuwen geleden tot hun kolonisatie leidde. Landen als Tunis, Marokko, Pakistan, Birma en Indonesië kwamen alle duidelijk onder autoritair bewind en de modernisering van de samenleving en de scholing van de bevolking kwamen geen stap verder.
De belangrijkste uitzondering op die regel is India, omdat het één van de weinige landen was dat niet alleen onafhankelijkheid verwierf, maar daarenboven beschikte over de middelen om die onafhankelijkheid tot een realiteit te maken: een goed georganiseerde partij, kundige leiders, maar vooral een kundig kader en een zorgvuldig uitgedachte conceptie voor de interne revolutie, die eerst van de kolonie een zelfstandig land moet maken.
Het oppervlakkige Amerikaanse standpunt is theoretisch en praktisch onvoldoende. Theoretisch ook, omdat het al helemaal niet duidelijk is waarom dat in Amerikaanse ogen automatische proces van onafhankelijk worden, alléén zou mogen worden geremd als zo'n gemeenschap communistisch zou willen worden. Theoretisch ook onaanvaardbaar in een tijd, waarin de afzonderlijke Europese landen de raad wordt gegeven zich te bundelen, omdat kleine gemeenschappen zich niet staande zouden kunnen houden. Dat komt er op neer, dat een oud en ontwikkeld land als Nederland, een natie volgens iedere definitie, een duidelijk afgescheiden volk op een duidelijk afgescheiden grondgebied, geschoold in de handhaving van een onafhankelijke gemeenschap, zich in de toekomst bij een groter geheel zou moeten aansluiten, terwijl landen als Tunis, Marokko, Ghana en Birma nu juist met alle geweld de meest onbelemmerde onafhankelijkheid en souvereiniteit zouden moeten verkrijgen die denkbaar is. Als een land als Nederland zich
| |
| |
al niet als geheel onafhankelijke staat zou kunnen handhaven, dan ziet de toekomst van vele onafhankelijke vroegere koloniën er wel zeer somber uit. Eén van beide landen moet een verkeerde raad krijgen.
In de praktijk heeft het Amerikaanse standpunt bijzonder grote nadelen. Door zich niet naast of achter of in de plaats van het vroeger koloniserende Europese land te plaatsen, maar bij ieder ontkoloniseringsproces een dubbelzinnige, zogenaamde neutrale, houding aan te nemen, verstoort het dat herzieningsproces. Als kapitaalkrachtig land en als schenker van grote sommen aan achtergebleven gebieden, verhindert het de vroegere kolonisatoren met de koloniën een redelijke economische grondslag te vinden, omdat ‘economisch denken’ - één van de eerste bekwaamheden die een kolonie zich moet verwerven - overbodig wordt gemaakt, omdat de kolonie kan terugvallen op Amerikaanse schenkingen.
Politiek van het meeste belang echter is, dat die vreemde, dubbelzinnige en kwasi neutrale Amerikaanse houding inmenging van het communisme juist aantrekt en mogelijk maakt. De Europese kustlanden kunnen hun gezag en hun invloed niet doen gelden, omdat Amerika een verstorende rol speelt en de kolonie krijgt de gelegenheid om Moskou in te schakelen en drie westerse machten tegen elkaar te gaan uitspelen. Dat is voor een belangrijk deel het resultaat van het gebrek aan éénheid in de Atlantische gemeenschap.
De moeilijkheden in deze sector zijn van veel groter betekenis dan nu nog algemeen wordt aangenomen. In al die koloniën wonen gekleurde rassen en het is niet alleen het belang van economische samenwerking tussen het westen en het oosten en het is niet alleen het belang van Europa dat op het spel staat, het gaat ook om de vraag of wit-gekleurde staatkundige samenwerking mogelijk is. Dat is een voor de toekomst van de wereld beslissende vraag, want de verdeling van de wereld in een communistisch en een niet-communistisch deel schept tegenstellingen en gevaren, die nog niets zijn vergeleken bij de verschrikkelijke consequenties van een splitsing van de wereld in een blank en een gekleurd deel. De communisten onderscheiden zich van de niet-communisten door verschillende denkbeelden,
| |
| |
maar denkbeelden zijn sterfelijk en aan afslijting onderhevig. De tegenstelling tussen communisten en niet-communisten zal over honderd jaar niet meer bestaan, maar als de wereld wordt gescheiden in blanke mensen en gekleurde mensen, dan wordt zij gesplitst langs scheidslijnen die niet verdwijnen. Het meest verbazingwekkende van de huidige internationale politieke situatie is, dat Amerika met een oppervlakkig standpunt pleitbezorger is voor de belangen van gekleurde mensen, waarmee het nota bene in eigen land niet kan samenleven, en bovendien de moeizame pogingen doorkruist van Nederlanders en Fransen, die in de praktijk als geen ander blank volk hebben bewezen de weg naar een pluraciale gemeenschap wèl te kunnen inslaan.
Toch is het gemis aan een politieke conceptie voor de voormalige Europese invloedssferen minder duidelijk aan het licht getreden dan het gemis aan een redelijke conceptie voor de toekomst van het vasteland van Europa, dat de aarzeling van Europese landen op de Nato-bijeenkomst van december 1957 heeft veroorzaakt.
Het onderliggende probleem is hetzelfde. De Amerikaanse conceptie is deugdelijk voor het geval van directe communistische agressie. De vrije landen van Europa mogen niet communistisch worden; evenmin als de voormalige Europese invloedssferen. Als het communisme zich van die invloedssferen meester wil maken, vindt het een solidaire Atlantische gemeenschap tegenover zich. Een communistische overvalling van vrij Europa zou de felste Atlantische solidariteit als versperring aantreffen. Maar zoals er geen Atlantische conceptie, éénstemmigheid of samenwerking bestaat als de Europese uitzwermgebieden niet door het communisme worden bedreigd, zo is er evenmin een Atlantische conceptie als het vrije Europa niet wordt bedreigd, maar daar heeft het vrije Europa niet genoeg aan. Ook het vrije Europa kan niet volstaan met een simpele formule zoals: ge moet u verenigen en bundelen. Het wegvallen van de Europese dominatie kan niet worden opgevangen met de simpele formule: in Europa moeten de vrije landen zich maar bundelen, buiten Europa moeten de invloedssferen zelfstandig worden. Voor wat Europa betreft is de formule onvoldoende,
| |
| |
omdat met een leeg woord het wezenlijke probleem bedekt wordt. Voor zekere staatkundige éénheid is zekere staatkundige éénstemmigheid nodig. Voor een Europese bundeling is een Europees program nodig en wie de Europese landen alleen maar raadt zich te bundelen, handelt als degene die een architect een opdracht geeft een huis te bouwen, maar er niet bij vermeldt wáár, hoe groot, voor hoeveel bewoners en voor hoe lang. Een staatkundige eenheid is maar een leeg huis. Men kan het niet bouwen, als men niet weet wie er in gaan wonen en niet weet wat de bewoners voor ogen staat.
Inmiddels echter is wel duidelijk geworden wat de bewoners van Europa voor ogen staat: het is het herstel van de Europese positie, máár: langs de historische Europese lijnen.
De gehele Engelse politiek centreert zich om het gemenebest. De gehele Franse politiek heeft zich teruggetrokken op het punt Noord-Afrika. De Duitse politiek staat uitsluitend onder het dictum: hereniging. De Scandinavische politiek gehoorzaamt nog steeds aan het historische verlangen naar neutraliteit. De Belgische politiek is op de Congo gebaseerd. Het is verbazingwekkend, dat Nederland zich zo lang heeft gedistancieerd van zijn oude uitzwermpolitiek en als het dat blijvend gaat doen, dan zou dat betekenen dat Nederland één van de weinig Europese landen is, dat in het zog van de oorlog een interne revolutie heeft doorgemaakt, die het heeft vervreemd van zijn historische ambities.
De schepping van bovenstatelijke Europese organen is afgestuit op de superioriteit van de afzonderlijke ambities van de Europese landen en de methode waar de voorstanders van Europese bundeling zich mee hebben moeten vergenoegen, is het moeizaam bijeenbrengen van een aantal belangen, in de veronderstelling dat daaruit een solidariteit zal ontstaan die tenslotte zal leiden tot sterker bundeling. Dat is in het geheel niet betreurenswaardig.
Voor staatkundige eenheid is staatkundige éénstemmigheid nodig en die staatkundige éénstemmigheid bestaat nog niet. Als er sprake zal zijn van een bovenstatelijke nieuwe Europese souvereiniteit, dan zal dat aan het slot van een ontwikkelingsfase moeten komen en die ontwikkelingsfase is de bundeling
| |
| |
van de staatkundige ambities die de afzonderlijke Europese landstreken als superieur beschouwen.
Zolang Duitsland niet denkt aan Europa, maar aan hereniging, Frankrijk niet denkt aan Europa, maar aan Afrika, en Engeland aan het gemenebest, bestáát er geen Europa, en geen enkel inter-Europees gezelschap kan dat feit verbloemen. Het is juist de aarzeling op de grote bijeenkomst van de Nato, die voor het eerst een stuk Europese politieke wilsvorming kon worden genoemd. Die Europese politieke wilsvorming was het resultaat van het samenvallen van een groot aantal zienswijzen, die alle tenderen in de richting van voorzichtig overleg met de Sovjet-Unie. Aanvankelijk was het aantal voorstanders van dat overleg bijzonder gering. Het waren aanvankelijk alleen de Europese ‘fellow travellers’, die voor Europa een gematigd communisme in de schaduw van het Kremlin voorstonden. Daarbij voegden zich allengs de principiële neutralisten, die Europa geheel wilden losmaken uit de tegenstelling Amerika-Rusland en voor Europa een zelfstandige politiek bepleitten, in de veronderstelling dat Europa zich zou kunnen handhaven in het midden van de wip tussen die twee machten. Het gezelschap groeide allengs. Er voegden zich grote groepen principiële ontwapenaars bij, die beducht waren voor de gevolgen van een oorlog met de moderne bommen en ontmoedigd door de slechte resultaten van de ontwapeningsconferentie die al jaren en jaren nutteloos voortkwijnt en tenslotte een Amerikaans voorstel te behandelen kreeg, dat grote stukken van de wereld wilde démilitariseren en onder internationaal toezicht stellen. Daarvoor zou echter direct overleg met het Kremlin nodig zijn en velen meenden, dat men tot zulk een overleg moest komen, omdat het gebruikelijke orgaan voor internationaal overleg - de Verenigde Naties - een procedure gebruikt waarvan men wel kon aannemen dat zij de dictatoriale Russische regering niet lag.
Minder principiële voorstanders van het overleg trof men aan in de Engelse en Duitse oppositiepartijen, waarvan niemand kon beoordelen of zij overleg met het Kremlin bepleitten omdat zij er heil in zagen, of omdat zij hun eigen regering dwars wilden zitten, maar een belangrijker groep vormden diegenen, die gegrepen waren door het lot van Oost-Europa en wilden
| |
| |
aanknopen bij de beroeringen in Polen, Oost-Duitsland en Hongarije en steun vonden in de scherpzinnige uiteenzettingen van de vroegere Amerikaanse ambassadeur in Moskou, George F. Kennan, die bij zijn analyse van de politieke situatie in Europa tot de realistische slotsom was gekomen, dat aan weerszijden van het IJzeren Gordijn krachten tegenover elkaar stonden die daar van eeuwigheid tot amen, of tot een oorlog, zouden moeten blijven staan, wanneer niet op de een of andere wijze door overleg tot verandering in de toestand zou worden besloten.
Hier nu speelt de eenzijdige Amerikaanse visie weer een grote rol. Zou de Sovjet-Unie inderdaad besluiten tot een grote aanval op het kapitalisme, dan lagen de stukken in Europa zo goed mogelijk geschikt. Deed zij dat niet - tijdelijk niet, of nóóit - dan was de toestand bijzonder onbehaaglijk en zou het om samenlopende redenen de voorkeur verdienen daarvoor een andere oplossing te vinden. De samenlopende redenen waren er drie: in de eerste plaats zouden het oorlogsgevaar en de kosten van bewapening verminderen wanneer de spanning om dat IJzeren Gordijn kon worden weggenomen. In de tweede plaats zou de situatie in de Russische satellietlanden voor de bevolking iets minder drukkend worden. In de derde plaats zou hereniging van Duitsland wellicht mogelijk worden en daarmee een schrijnend probleem in het hart van Europa worden opgelost.
In de satellietlanden had men voor deze denkbeelden (in realistische kring) grote belangstelling. In realistische kring, want het lijdt natuurlijk geen twijfel of de meerderheid van de bevolking zou volledige onafhankelijkheid van Rusland verre verkiezen, maar ook in die landen moet het besef zijn doorgedrongen dat dit alléén mogelijk is door een oorlog - die na de ontdekking van de kernsplitsing niemand meer kan willen - of na een onverwachte interne eruptie in de Sovjet-Unie - die op korte termijn niet voorspelbaar is. Van de realisten maakte zich tot tolk de Poolse minister van Buitenlandse Zaken Adam Rapacki, die aanknoopte bij het Amerikaanse ontwapeningsvoorstel en de neutralisatie en demilitarisatie van een stuk Midden-Europa voorstelde.
Het is van een gesprek met de Russen over dit thema niet
| |
| |
gekomen. Het staat dus niet eens vast of Sovjet-Rusland tot zulke regelingen bereid zou zijn, maar het vermoeden is gewettigd, dat de gedachte om via onderhandelingen met de Sovjet-Unie tot andere schikkingen in Oost- en Midden-Europa te komen, niet van de baan is en integendeel met steeds groter hardnekkigheid ter tafel zal komen. Dat komt omdat dat streven niet bedoelt de grondslag van de Amerikaanse politiek te verlaten, want die is voortreffelijk voor het geval de Sovjet-Unie inderdaad tot een grote overval zou overgaan. Pleitbezorgers voor directe, realistische onderhandelingen met het Kremlin hebben nooit de bedoeling gehad de afweerkracht van de Nato te verzwakken. Bij de serieuze verdedigers van deze politiek stond altijd voorop, dat geen regeling aanvaardbaar was, die de vrije kuststrook van Europa onverdedigbaar tegen Russische escapades zou laten. Een aantal militaire en politieke commentatoren heeft het voorgesteld alsof iedere verandering in de rangschikking die afweer zou verzwakken, maar overtuigend zijn hun argumenten nooit geweest. De onafhankelijkheid van de vrije Europese kuststrook staat en valt met de garantie, dat een overval zal worden afgeweerd met de allermodernste wapens. De veiligheid van de kuststrook wordt gewaarborgd door de tegenwoordig bestaande ‘balance of terror’ - het woord is van Churchill. De vernietigingskracht van de moderne wapens is zó groot, dat géén land tot een aanval zal durven over te gaan, wanneer de wederpartij minstens even grote verwoesting in het aanvallende land kan aanbrengen als de aanvaller de eerste dag in het aangevallen land. Wanneer alleen conventionele wapens beslissen zullen, is de toestand van de vrije Europese kuststrook zeer penibel. Het gaat er dus maar om of er zulk een schikking kan worden getroffen, dat als een Russische aanval op Europa het ‘evenwicht van verschrikking’ verbreekt, wordt teruggeslagen en men behoeft de fantasie waarlijk niet veel vrije loop te laten om te concluderen dat dit natuurlijk mogelijk is. Het is al bijna ondenkbaar dat de Amerikaanse achterstand bij de vervaardiging van drietrapsraketten lang kan duren.
De reden waarom de voorstanders van dit overleg er van uitgingen, dat de Sovjet-Unie voor een arrangement in deze zin wel zou voelen is, dat er aanduidingen zijn dat het de Sovjet-
| |
| |
Unie zwaar valt om zich met geweld in die landen te handhaven en dat de economische inschakeling van die landen - althans van enkele daarvan - niet eenvoudig is gebleken en dat de Sovjet-Unie er voor haar binnenlandse en wereldpolitiek belang bij heeft om een tweede Hongarije te voorkomen en zelf gebaat zou zijn bij een vermindering van de spanning om het IJzeren Gordijn.
Toch gaat het bij deze gehele gedachtengang om veel meer dan de verlichting van het lot van de bevolking achter het IJzeren Gordijn en om een regeling die tot een begin van ernstige ontwapening zou kunnen leiden. Ook de verwezenlijking van enkele typisch nationaal-Europese ambities (zoals de Duitse hereniging) geeft maar half aan waar het eigenlijk om draait. Feitelijk is het hele streven ontsproten aan de lust van de Europese volken om de positie van Europa te herstellen. Het gaat om méér dan de Duitse hereniging alléén, het gaat ook om de vrijheid van Engeland en Frankrijk om hun historische roeping verder voort te zetten. Zelfs de mogelijkheid dat bij zulk een regeling Duitsland geheel van positie zou moeten veranderen schrikt de Europeanen niet af. Het Duitse probleem is niet de hereniging, maar het is het probleem welke positie Duitsland in een gereconstrueerd Europa gaat innemen. Het is in de Europese bundeling een vreemde vogel. Het is het oude kernland, dat meestal eigen wegen is gegaan. Vooral ten opzichte van de bedrijvigheid in de historische Europese invloedssferen heeft het er altijd andere methodes op na gehouden. Uit militaire veiligheidsoverwegingen is het nu hecht verbonden met de kuststrook, maar of het blijvend tot een innige politieke binding met die kuststrook zal komen is zeer twijfelachtig. Zou het om zich te verenigen met de Oost-Duitsers worden geneutraliseerd - en wanneer dat zonder schade voor de militaire veiligheid van de kuststrook zou kunnen, dan zou het aantal tegenstanders daarvan maar zeer gering zijn - dan zou Duitsland weer terug zijn gekeerd tot zijn oude Europese positie. Dat klinkt nu misschien wel verschrikkelijk in de oren van de enthousiaste Europeanen die alléén maar heil zien in een snelle Europese bundeling, maar in de grond van de zaak is dat helemaal niet zo ernstig.
| |
| |
De aarzeling van 1957 is niets anders dan de bevestiging van iets wat ieder al lang kon zien: namelijk dat in de afzonderlijke Europese landen de politiek al lang weer gehoorzaamt aan de historische nationale aspiraties van die landen. Dat betekent in het geheel niet dat de Filippica's (of de Stalinica's) van de moderne Demosthenes geen succes zouden hebben gehad. Het tegendeel is het geval. De Europese landen hebben zich met geestdrift en energie verenigd voor de afweer, maar ze hebben het gelaten bij die vereniging, want voor het overige gaven zij voorrang aan hun nationale aspiraties en konden zij de staatkundige eenheid in Europa niet centraal stellen, omdat hun nationale politieke aspiraties verstandelijk en emotioneel de voorrang verdienden.
Het geval-Frankrijk is daar wel het treffendste voorbeeld van. Zonder sterke centrale leiding, zonder bewogen beroep op nationalistische instincten, ruziemakend en vrijwel bankroet, klampte het zich vast aan zijn Afrikaanse politiek en met groot enthousiasme volgde het later de oproep van generaal Charles de Gaulle. Het verbluffende is niet dat het Franse volk zo nationalistisch bleek toen de patriottische generaal hen riep, maar dat het in overgrote meerderheid trouw bleef aan de nationale ambities in een tijd toen die nog niet met bezieling geleid werden. Ook in die tijd koos Frankrijk niet voor Europa, maar voor Afrika.
In beide sectoren derhalve: op het vasteland van Europa en in de voormalige Europese invloedssferen dicteert de tegenstelling communisme-democratie en Amerika-Rusland alléén indien het op een handgemeen dreigt uit te lopen. Is dat niet het geval, dan gehoorzaamt de politiek van de vrije Europese landen aan de belangen van hun traditionele aspiraties. Aan de grote en nuttige Europese bundelingen is een duidelijke grens gesteld. Er is geen bezwaar tegen, zelfs enthousiasme voor te vinden, zolang zij maar niet die nationale aspiraties dwarsbomen.
Er is weinig voortgang met het op één noemer brengen van al die afzonderlijke Europese superieure ambities. Er zijn nog weinig Duitsers die zich gelijkelijk opwinden over de hereniging als over de toekomst van Algerije - om van de Engelsen maar te zwijgen. Voor de toekomst van Europa is dat niet beslissend.
| |
| |
Staatkundige eenheid van Europa is minder noodzakelijk dan men aanneemt. Voor een effectieve verdediging tegen een Russische overvalling is de staatkundige eenheid niet nodig. Voor het ontstaan van de grote particuliere en publieke organisaties, die op het gebied van technische research de Amerikaanse en Russische pogingen moeten evenaren, is staatkundige eenheid ook niet noodzakelijk. Men mag - maar het is een vraag die ver buiten het kader van een politieke beschouwing gaat - zich zelfs afvragen of het nuttig is zoveel Europese bundelingen te maken op een ogenblik waarop die zo'n sterk publiek karakter krijgen, terwijl het toch zo voor de hand schijnt te liggen, dat voor de bundelingen en transformaties van de economische eenheden zoveel mogelijk vrijheid gewenst is. Misschien heeft Europa gelijk als het zo zweert bij officiële commissies en raden en internationale secretariaten, maar tot nu toe zijn de grote economische revoluties nog altijd het gevolg geweest van het forse ingrijpen van individuen met durf en fantasie, die risico durfden te nemen en voor het avontuur niet terugdeisden. Wat er aan bundelingen in Europa is ontstaan, schijnt voorlopig de individuele activiteit weinig aan te moedigen.
De hoofdzaak echter is, dat staatkundige eenheid geen doel op zichzelf is, maar niets anders dan de bevestiging van een tot stand gekomen of gegroeide staatkundige éénstemmigheid, die vrijwel ondenkbaar is zolang Oost- en Midden-Europa niet bevrijd zijn.
Nù al om die staatkundige éénstemmigheid te vragen zou betekenen het onmogelijke te verlangen. Op het staatkundige vlak moet men voorlopig streven naar Europese Solidariteit. Misschien zullen de bundelingen in de technische en economische sectoren daartoe bijdragen; dat zou dan hun politieke betekenis zijn. Het in dit stadium bereikbare is voorlopig alleen een politiek akkoord, waarin de kernlanden en de kustlanden hun politieke wensen en ambities bundelen en ontzien. Dat zou trouwens in de politieke geschiedenis van Europa al revolutionair genoeg zijn.
In beide Europese sferen, op het continent en in de uitzwermgebieden, blijkt de natuur sterker dan de leer. In beide gevallen wordt de Amerikaanse formule geaccepteerd als de tegenstel-
| |
| |
ling communisme-democratie acuut wordt. In alle andere gevallen wordt zij niet geaccepteerd. De simpele formule: Verenigde Staten van Europa op het continent en onafhankelijke staten in de uitzwermgebieden is niet voldoende. Zij trekt communistische activiteit aan, onafhankelijkheid lost de problemen in vrijgeworden Aziatische en Afrikaanse landen niet op. Samenwerking tussen gekleurde achtergebleven en blanke ontwikkelde gebieden is noodzakelijk. Technisch en economisch, maar ook om te voorkomen dat de wereld in twee vijandige kampen uiteenvalt. Zo eenvoudig als de Amerikanen die samenwerking zien is ze niet. Ze moet héél voorzichtig en met veel gevoel voor nuances en historische gevoeligheden worden opgebouwd. Bij die opbouw werkt Amerikaanse invloed storend. Grondslag voor de wereldpolitiek schijnt te zijn: moderne reconstructie van de grote Europese invloedssfeer.
Als in de Atlantische gemeenschap voor dat punt geen begrip zou ontstaan, dan zal dat zonder twijfel leiden tot een steeds verder uiteenwijken van de Europese en de Amerikaanse visies.
|
|