Woordenboekje om het Engelsch te leeren spreken([1865])–A.J. Hillebrands– AuteursrechtvrijHoofdzakelijk voor de goede uitspraak Vorige Z. Zaad.Seed.Sied. Zaaijen.To sow.Toe soo. Zacht.Soft.Soaft. Zak.Bag.Beg. Zakboek.Pocket-book.Pak-ket-boek. Zee.Sea.Sie. Zeekat.Sea-cat.Sie-ket. Zeepaard.Sea-horse.Sie-hors. Zeewolf.Sea-wolf.Sie-oewolf. Zeggen.To say.Toe see. Zes.Six.Siks. Zeven.Seven.Sev-en. Ziekte.PatientPee-sjent. Zien.To look.Toe loek. Zitten.To sit.Toe sit. Zoet.Sweet.Swiet. Zomer.Summer.Som-mer. ZomerhuisSummer-house.Som-mer-hous. [pagina 35] [p. 35] Zomermaand.June.Dzjoen. Zomerrogge.Summer-rie.Som-mer-rij. Zomerzon.Summer-sun.Som-mer-son. Zomertijd.Summer-time.Som-mer-tijm. Zon.Sun.Son. Zondaar.Sinner.Sin-ner. Zondag.Sonday.Son-dee. Zonneschijn.Sun-shine.Son-sjijn. Zonnescherm.Umbrella.Om-brel-la. Zorg.Care.Keer. Zout.Salt.Solt. Zoutpot.Salt-pot.Solt-pot. Zuid.South.South. Zuidoost.South-east.South-iest. Zuinig.Sparing.Speer-ing. Zwaar.Heavy.Hev-vie. Zwager.Brother in law.Bro-ther in loo. Vorige