| |
| |
| |
De nacht na het bal.
TOCH kwam er einde aan het bal en Eva en Phien, die onder 't uitkleeden druk gepraat hadden, lagen samen in het groote bed. Phien had nog wel willen doorbabbelen, maar Eva was zoo moe en slaperig, dat ze telkens verkeerde antwoorden gaf en een kwartier later rustig sliep. Maar als Phien even haar oogen sloot, zag ze weer alles: de verlichte zaal, al die bloemen en bewegende kinderen, den dikken, deftigen dansmeester met z'n glimmende lakschoenen er korte kuitbroek; en ze hoorde weer de muziek en voelde der dans natrillen in haar voeten. - Neen, ze vond, dat ze van deze nà-gedachten veel vermoeider werd dan van 't bal zelf.
Ze ging zitten in haar bed om al dat gedwarrel niet meer te zien en ze dacht, hoe lang 't al geleden was, dat ze met iemand samen had geslapen. Else en zij hadden wel haar ledikanten in dezelfde kamer, maar ze stonden tegenover elkaar. Maar, lang geleden, toen Else en zij nog kleine meisjes waren - tot haar zevende er vijfde jaar - sliepen ze in een groot eikenhout twee-persoons ledikant. 't Was nog een oud ledikant van Grootmoeder en van 't End had in 't midden een schot gemaakt, zoodat Else en Phien elkaar niet konden schoppen of kibbelen om de dekens. Phien dacht eigenlijk nooit meer aan dat ledikant, waarin Frits nu op z'n eentje sliep, als in een groot, ruim huis. Alleen als er veel logée's waren, werd
| |
| |
het schot van den zolder gehaald en dan kwam Edu er bij in.
Maar vanavond zag Phien 't zoo duidelijk, hoe ze als héél kleine meisjes geslapen en gespeeld hadden in dat ouderwetsche ledikant. Vroeger was er zeker een hemel op geweest met groen-saaien gordijnen, want aan de beide korte zijden was in 't midden een gleuf met bovenaan een klein rond gat, waar ééns een schroef in was gedraaid. 't Schot was een heel gewoon wit-geschaafd schot - middenin twee licht-bruine moeten in 't hout. En Phien kon zich heelemaal niet meer voorstellen, waarom ze dat deden, maar Else en zij hadden in dat schot altijd twee paarden gezien, die met de staarten tegen elkaar stonden. De helft van 't schot aan 't hoofd-eind was Else's paard - dat heette Bijou. De moet in 't hout was z'n staart en 't gat, waarin ééns de schroef geweest was, z'n gezicht. Het achterstuk van 't schot was Phien's paard; ze had het Jongeleer genoemd. En Phien, die achter 't schot sliep, zou nooit over Else's gedeelte uit bed zijn gegaan; zóóveel eerbied hadden ze voor elkaars eigendom, dat Phien altijd eerst naar 't ondereind kroop, om dan over Jongeleers rug uit bed te stappen. Wat al reizen hadden ze gedaan op hun paarden, wat hadden ze hen versierd met handdoeken, kousen en haarlinten - 's morgens vroeg, vóór ze opstonden; hoe zorgvuldig verpleegden zij hun dieren met kletsnatte prisnitz-verbanden, wanneer ze hun ruggen of staarten bezeerd hadden. En ofschoon het eene gaatje er precies uitzag als 't andere, hadden ze toch gevonden, dat Bijou's gezicht altijd even vriendelijk was, maar 't gezicht van Jongeleer was dag aan dag verschillend en op sommige dagen zóó kwaadaardig, dat Phien er een nachtzak over hing, om z'n booze trekken maar niet te zien; en ze herinnerde zich nog vaag, dat ze
| |
| |
drie jaar was en 's morgens Moeder riep om haar uit bed te tillen, omdat ze niet alléén langs het booze oog van Jongeleer durfde gaan.
Phien, in 't donker, glimlachte om die kinder-herinneringen. Ze besloot toch eens te gaan kijken naar die gaatjes in 't oude ledikant. Ze wilde wel eens weten, of ze er nog een vriendelijk en een boos gezicht in zou kunnen terugvinden, later - als ze weer thuis was.
Thuis! hoe vreemd, daar zouden ze nu allemaal slapen, de kinderen en Vader en Moeder. En Grootmoeder zou immers komen en Oom en Tante, want 't was gauw Kerstmis. Wanneer? Ze zocht naar den datum en schrikte toen ze dacht; morgen al kerstavond! - nee, vanavond; want 't was nu allang twaalf uur geweest. Vanavond de kerstboom, het gezellige avondeten aan de versierde tafel; en dan naar bed gaan en de luiken goed dicht sluiten, zoodat ze geen kiertje licht doorlieten en het 's morgens pikdonker zou zijn in de kamer. Want eerste-Kerstdag was immers de dag, dat ze mochten blijven liggen tot Moeder binnenkwam met het kerstblad. En met nog de herinnering aan den Kerstavond, hoe feestelijk was dan 't begin van dezen morgen met de verwachting, dat er nog zooveel heerlijks komen moest. Jammer eigenlijk, dat alles nu niet mee te maken.
Hoe zouden hier de Kerstdagen zijn? Eva had er nooit over gesproken.
- Eva, riep Phien, toe Eva, word eens wakker, éven maar.
- Wat? vroeg Eva slaperig.
- Hebben jullie een kerstboom?
- Een kerstboom? Wàt een kerstboom? Ga toch slapen.
- Blijf nu even wakker, vroeg Phien ongeduldig. 't Is Kerstmis, zie je; hebben jullie dan een kerstboom?
| |
| |
- Wel nee, ik ben al dertien; toen ik klein was, had ik er wel een.
- En wat dàn met de Kerstdagen; wat doen jullie dan?
- Niets; heel gewoon, net als andere Zondagen. O, ja, tweede-Kerstdag, dan gaan we naar een familie-diner bij Oma - wij ook - maar 't is niet erg prettig; er zijn zooveel groote menschen. Ja, en dan zijn er wel van die kerstboompjes, van die kleine nagemaakten, die je kunt dichtvouwen; die staan dan op de uiterste kanten van de tafel.
- En verder?
- Verder niets; wat zou er verder zijn?
Maar Phien antwoordde niet. Ze vond het moeilijk te zeggen, wat ze eigenlijk verder verwachtte; maar ze begon te begrijpen, dat Else niet naar Amsterdam had willen gaan, om niet te missen al die gezellige kerst-gebruiken, waaraan ze, vanaf hun prilste jeugd, gewend waren. Ze wenschte, dat ze ook maar was thuis gebleven. Toen de brief van Mevrouw van Lowyck kwam, had ze om deze dingen zoo weinig gedacht. Eigenlijk bekommerde ze er zich nooit over, wat er in de toekomst zou gebeuren. Else wèl - die kon plannen maken voor jaren later, die wist altijd precies wat ze wilde. O, wat was ze dom geweest. Hoe vreeselijk, vanavond naar bed te gaan en niet te kunnen praten over den Kerstavond en niet te kunnen verlangen naar 't zoo blijde ontwaken en naar de feestelijke ontbijttafel. Neen, dat kon niet, het was onmogelijk, dat zij er niet bij zou zijn.
- Ik ga, zei Phien hardop, ik ga naar huis.
Maar niemand hoorde haar. Eva sliep. 't Leek haar nu maar 't beste, heelemaal niet meer te gaan slapen. Het was al zoo laat in den nacht en ze zouden 's morgens niet geroepen worden; als ze zich versliep, kon ze den ochtendtrein niet meer halen.
| |
| |
Ze zou nu maar dadelijk haar koffer gaan pakken. En ze stapte uit bed, stak een kaars aan en nam haar jurken en ondergoed uit de kasten......
Mevrouw Bossche van Lowyck, wier slaapkamer onder de logeerkamer lag, werd om drie uur wakker door gestommel boven haar hoofd; ze hoorde lichte voetstappen, geschuif van stoelen en het opendoen van een kast.
Ze stond op om te zien, waarom de meisjes niet sliepen; misschien waren ze een van beiden ongesteld geworden. Toen ze de kamerdeur voorzichtig opende, zag ze dadelijk, dat Eva rustig lag te slapen. Maar op de tafel lagen kousen en ondergoed, over de stoelen hingen jurken, blouse's, een cape; en verlicht door 't schijnsel van de kaars, lag Phien geknield voor den koffer; twee bloote voetjes staken uit de witte nachtpon. En zoo verdiept was ze in haar werk, dat ze Mevrouws binnenkomen niet bemerkte.
- Phien, zei Mevrouw zacht. Waarom lig je niet in je bed? En ze kwam wat naderbij.
- Wat doe je, kind? Pak je je koffer?
- Ja, want ik ga morgen-ochtend weg; als ik nu in bed blijf liggen, verslaap ik me misschien en dan kan ik niet meer klaarkomen voor den ochtendtrein. En koffer-pakken houdt zoo op; daarom doe ik het nu maar.
Mevrouw van Lowyck streek eens over Phien's gezichtje; maar dat voelde heel koel aan - niets koortsig - en ze was ook klaar wakker.
- Vertel 't me eens, vroeg ze, waarom doe je dat ineens? Ik
| |
| |
dacht, we hadden afgesproken, dat je zou blijven tot Oud-jaar. Waarom wil je nu weg? Vind je 't niet prettig bij ons?
- Jawel, natuurlijk wel; ik geloof, dat ik nog nooit zooveel plezier gehad heb in twee dagen. Eerst Artis en bij U en Eva vind ik het zoo prettig en dan dat héérlijke bal.
- Maar kindje, waaròm dan?
- Ja, ziet U, het kwam zoo ineens vannacht, toen ik lag te denken aan Kerstmis. Vanavond is het al Kerstavond en dan is het thuis zoo heerlijk - allemaal bij elkaar.
- Is het om den kerstboom? Hebben jullie dan een kerstboom met cadeaux?
- Wèl een kerstboom, maar géén cadeaux; het is ook niet alleen om den kerstboom, het is om alles; 't is alles die dagen zoo anders dan anders. Else, die wilde daarom ook liever thuisblijven, geloof ik. Else denkt altijd vooruit. Dat doe ik nooit. Als 't nu geen Kerstmis was, zou ik graag hier blijven, maar ziet U, 't is thuis zoo mooi en iedereen is er: Grootmoeder ook en oom Frank en tante Liesbeth. Ik zou er toch altijd door aan moeten denken. Als U 't goed vindt, wilde ik zoo heel graag straks naar hen allen toegaan - naar huis.
Even keek Mevrouw van Lowyck peinzend voor zich uit, zonder te antwoorden. Toen zag ze Phiens verlangende oogen.
- Luister eens, kind; je mag natuurlijk morgen naar huis, maar dan met den middagtrein, die is vóór vijf bij jullie, dan ben je tegen half-zes thuis. Je hebt den heelen nacht nog niet geslapen en Vader zou 't zeker niet goed vinden, als ik je morgen zoo vroeg liet gaan. Kruip nu gauw in je bed; ik zal je niet te laat roepen en Fräulein
| |
| |
zal je wel helpen met den koffer. We sturen dan morgen ochtend een telegram.
- Nee, stuurt U maar geen telegram. Ik zou eigenlijk veel liever zoo maar ineens gaan.
- Zouden ze niet schrikken thuis?
- Wel nee, ze zijn niets schrikkerig.
- Dan krijg je een brief van me mee. Maar nu in bed en beloof je me Phien, dat je niet weer zult opstaan en dat je zult probeeren, gauw in te slapen?
- Ja zeker, ik zal 't doen, ik ben eigenlijk zoo moe.
En Phien kroop behaaglijk onder de dekens, die Mevrouw zorgvuldig instopte.
|
|