| |
| |
| |
Phiens logeerpartij.
Amsterdam, Donderdagavond.
Lieve Allemaal,
schreef Phien.
HET is na den eten en ik zit in Mevrouws kamer aan jullie te schrijven. O, wat is er veel gebeurd; ik schrijf 't maar gauw, anders kom ik nooit klaar. Eva en Fräulein haalden me van den trein en Fräulein spreekt evengoed Hollandsch als Duitsch. We tramden langs de Beurs en 't Paleis en o, wat véél trams en wat een drukte. Het huis is groot, met heel veel kamers en overal dikke tapijten en loopers, je loopt net als een poes door huis. Verbeeldt U, aan de koffie vroeg Mevrouw, waar ik 's middags graag heen zou willen gaan. Ik zei natuurlijk ‘Artis’ en dat was best. We gingen toen, Eva en Fräulein en ik, want Eva mag nooit alleen uit en ze kent toch best den weg in Amsterdam en weet precies in welke trams ze moet stappen.
We kochten eerst in een winkeltje apenoten en olifantenkoeken en nog een heeleboel meer en toen gingen we d'r in. De papegaaien waren prachtig - een heeleboel sliepen er, ook van de andere beesten, omdat 't winter is. Maar Edu, één zei: ‘koffie klaar,’ toen gaf ik hem een kaakje en hij zei: ‘lorre, kopje-krauw.’ Er waren er bij, die
| |
| |
geweldig krijschten; toen gingen we naar de apen. Ze staken hun lange armen door de tralies en keken met vreeselijke bedelgezichten, en eigenlijk bedelen alle beesten; de beren loopen je achterna op hun achterpooten en de herten steken hun snuiten door de tralies en de
‘Het huis is groot.....’
olifanten ook. Ik had den heelen middag wel bij de apen willen blijven, ze waren zoo grappig; er was een reuzen orang-oetang, die bij den oppasser op schoot zat en dan kietelde de oppasser hem en hij lachte een echt menschelijken apenlach. O, ik kom nooit klaar met
| |
| |
den brief. De gazelletjes waren zoo snoezig, zulke beeldige, bedroefde oogen - zouden ze 't vervelend vinden in die kleine hokken? En nu moet ik nog even vertellen van 't aquarium; de zeepaardjes had ik zóó wel willen meenemen voor 't aquarium van Frits. En dan al die zee-anemonen; zulke prachtige kleuren; eerst dacht je, dat 't bloemen waren, maar toen kwam de oppasser en deed een stukje vleesch aan een stokje en dan ging de bloem open en sloot zich weer om 't vleesch en toen merkte je, dat 't een beest was, dat eten kon. Er was nog zooveel, maar ik houd maar op over Artis. We hadden de heele broed-inrichting vergeten en de wolven, maar Mevrouw zegt, dat we er nog eens heen zullen gaan. Meneer van Bruggen zei, dat ik naar 't Rijksmuseum moest gaan, maar Eva vindt het daar vreeselijk vervelend, allemaal oude schilderijen en kapotte vlaggen; maar er zijn prachtige poppenhuizen en die zou ik wel graag eens zien. Ik slaap met Eva op de logeerkamer in twee bedden vlak naast elkaar met een hemel er boven en beeldige kanten gordijnen. Als Else meegekomen was, hadden wij er samen geslapen, dat was nòg prettiger geweest. Er logeert hier een nichtje van 21 jaar. Ze is geëngageerd en ik noem haar Lizzie. Ik houd nu op; wat een lange brief; ik heb nog veel meer te vertellen. Schrijven jullie me allemaal heel dikwijls en over alles. Ik weet niet, hoe Kerstmis hier is. Ze praten nu altijd over 't bal. Als ik terug ben, wat zal ik dan veel te vertellen hebben en jullie allemaal ook. Schrijft U veel over Kerstmis en hoe 't ontbijt was? Schrijft iedereen me - apart? Grootmoeder ook en tante en oom? Dag allemaal. Hartelijke groeten van
Uw Phien.
| |
| |
- Wat geniet ze, zei Grootmoeder. Is 't voor 't eerst - alleen?
- Ja, behalve met Liesbeths geboorte, toen ze bij U in Hilversum logeerde; en toen was ze samen met Else.
- Dat was natuurlijk heel iets anders, vond Else; we kennen Grootmoeder ons heele leven en Grootmoeder is zoo.... zoo gewoon - net als iedereen hier.
- Kom je weer eens gauw? vroeg Grootmoeder.
- Ja zeker, heel graag, bij U.
- Ik wil naar Amsterdam, zei Edu, naar die apen en papegaaien.
- Je mag bij ons komen, Edu, met Liesbethje. En dan gaan we alles bekijken.
- En voeren, tante?
- Zooveel als je wilt, zakken vol.
- Gauw, heel gauw? Als U weggaat mogen we dan mee?
- Geen sprake van, zei Vader. Tante Liesbeth moet eerst nog veel sterker worden en een flinke kleur krijgen.
- O, sterk ben ik al; zoo sterk als een klein paard en een kleur kom ik hier halen op de hei. Morgen ochtend gaan we de hei op. Gaan jullie mee?
- Ja, ik en Edu.
- Goed, zei tante, ik en Edu, en ze kuste haar petekindje. En Else?
- Ik ook, zei Else.
- Ik maar niet voor dezen keer. En Frits trok z'n brutaalste gezicht.
- En Moeder?
- O, Grootmoeder en ik vinden 't heerlijk als jullie allemaal weg zijn; er is zooveel te doen. We zullen om twee uur middag- | |
| |
eten; dus je kunt een mooien tocht doen. En dan de koffietafel om zeven uur, ná den kerstboom.
- Phien zal 't toch wel jammer vinden, dat ze niet thuis is, sprak Grootmoeder.
- Ze is nog zoo vervuld van 't bal; 't zal nu wel gauw beginnen; 't is bijna acht uur.
Phien en Eva hadden zich na 't eten op de logeerkamer verkleed en juist toen Phien bezig was Eva's wit-zijden jurk dicht te haken, kwamen Mevrouw van Lowyck en 't nichtje binnen.
- Wel kinderen, al klaar? dat 's vlug; keurig hoor, zei Mevrouw. Hebben jullie de handschoenen klaar gelegd en een zakdoekje bij je?
- O, Phientje, zei Lizzie en draaide Phien in de rondte; je bent net een ouderwetsch plaatje, snoezig. Maar je haar past er heelemaal niet bij; toe, laat mij 't eens veranderen.
- Ach, wat, stribbelde Phien tegen; laat m'n haar toch; ik draag 't altijd zoo.
- Laat me maar even; je zult eens zien, hoe aardig 't staat bij je japonnetje. En Lizzie begon het zware bruine haar van voor naar achteren te scheiden en vlocht het toen in wonderlijke kleine vlechtjes om elkaar, dien ze draaide en opdoefde boven Phiens ooren.
- Wat een gezeur, bromde Phien tegen Eva.
- Ziezoo, zei Lizzie, nu wordt je geduld beloond en mag je in den spiegel kijken. Ik zal nog een band maken van dit rose lint, die komt hier vooraan over je haar. En ze bracht Phien naar de groote spiegelkast.
Maar toen Phien zichzelf zag, was ze zóó verbaasd, dat ze
| |
| |
't eerste oogenblik geen woord kon uitbrengen. Het was al vreemd het zware haar niet meer in den hals te voelen en nu zag ze zich plotseling in haar rose jurk, het hoofdje gekapt met de twee dikke slakkehuizen aan weerskanten, het haar zoo strak-weg boven 't hooge voorhoofd; en boven de éven-uitgesneden jurk leek de hals lang en kaal zonder de bruine krullebos.
- Lizzie, zei ze, je meent het toch niet, dat je me zóó naar beneden wilt laten gaan.
- Ja, zeker kind; 't staat snoezig; je bent in stijl. Vindt U 't ook niet veel beter, tante?
- 't Is niet onaardig, glimlachte Mevrouw.
- Maar ik doe het niet, ik denk er niet over. Wie ziet er nu zóó gek uit, zóó oud?
- O, ze dragen 't wel meer, zei Eva. Marietje had het ook op het laatste bal.
- Och Marietje, dat is heel wat anders. Die heeft ook van die manieren, waarmee ze oude menschen nadoet. Dan past het misschien beter.
Fräulein kwam binnen.
- Hoe vindt U Phien, Fräulein? vroeg Lizzie. Is 't haar niet goed bij haar jurk?
- Zeker, zei Fräulein, je moet het zoo laten; een strik van boven is zoo gewoon.
Maar Phien werd boos, toen ze allemaal samenspanden en na nog één blik in den spiegel, riep ze: En ik wìl het tòch niet; ik zou niet durven beneden komen bij al die menschen.
En ze trok plotseling de beide slakkehuizen uit elkaar en maakte
| |
| |
vlug het vlechtwerk los en tegen Lizzie zei ze, als laatste verdedigingsmiddel: ‘En moeder zou 't nooit goed vinden, als ik me zoo gek toetakelde.’
- Je moet 't zelf weten. Lizzie haalde de schouders op. Ik vind 't jammer, kìnd.
En terwijl Phien woest het haar begon te schuieren, dacht ze: ‘Waarom zijn ze zoo? Zoo anders dan thuis? Waarom neemt Lizzie dat zoo hoog op? - En ze perste haar lippen op elkaar; ze voelde, dat ze haar niet aardig vonden nù, omdat ze Lizzie's werk zoo ruw uit elkaar had getrokken. Ze wilde toch niet toonen, dat ze er 't land over had en ze legde den schuier neer en ging met haar achterhoofd tegen den muur staan, het bovenhaar in de linkerhand om er met de rechter 't lint omheen te strikken en ze zei voortdurend in zichzelf: ‘nièt schreien - wat doet het er toe.’
- Laat ik je even helpen, Phientje, sprak Mevrouw van Lowyck, opstaande. Je knoeit op die manier het lint zoo. En ze strikte het rose lint vlug en handig en haalde even de lussen uit en 't kroezige vóórhaar.
- Zóó, nu is 't goed; het past beter bij je. Moeder heeft gelijk, hoor. En ze beurde Phiens hoofd op bij de kin en kuste haar.
O, als Mevrouw dat nu maar niet gedaan had; opeens zoo hartelijk en dan over Moeder spreken. Nu kwamen ze toch - twee brandende tranen. Als nu maar niemand 't zag. Ze moest vlug haar kam en schuier wegbergen in de waschtafella en de handschoenen krijgen uit de kast, - ze moest er even naar blijven zoeken met den rug naar de anderen toe.
- Eva, hoorde ze Mevrouw zeggen; help jij Lizzie met haar
| |
| |
handschoenen; ze heeft zooveel knoopjes. Fräulein wil zeker wel even helpen opruimen. Ik moet gauw naar beneden, zien of alles in orde is. Kom Phien, ga je mee - hier zijn je handschoenen, kind - we zullen eens samen gaan inspecteeren.
Ze trok Phiens arm door den hare en ging met haar de kamer uit, zóó, dat Phien zich niet meer hoefde om te keeren en toen liepen ze samen de beide hooge trappen af naar beneden, heel langzaam en rustig en Mevrouw vertelde allerlei onbeduidendheidjes, waar Phie heelemaal níet op hoefde te antwoorden en toen ze eindelijk beneden kwamen, waren de tranen verdwenen en kon ze Mevrouw weer vroolijk en recht in de oogen zien.
En de suite was zoo feestig met ál dat licht en groen en bloemen langs den kant, de parketvloer zoo glad, dat je vanzelf onder 't loopen een walspas maakte en de serre zag er zoo tooverachtig uit met de kleine roode ballonnetjes tusschen 't groen en de gezellige zitjes, dat Phien niet meer dacht aan haar verdriet.
En 't was zoo'n fleurig gezicht toen alle jongens en meisjes binnenkwamen in hun feestpakjes. Phien dacht er aan, hoe ze 't thuis best had gevonden dit bal mee te maken in een schoon gestreken jurk, zwarte kousen en lage gepoetste schoenen, zooals ze droegen op de afscheidsdansles in 't dorp. Gelukkig, dat Moeder het anders besloten had; ze zou zich dan toch wel vreemd hebben gevoeld tusschen al die fijne japonnetjes, die witte en goudleeren schoentjes - bijna zoo vreemd als met dat opgestoken haar.
En toen Marietje binnenkwam met een sierlijk gekapt hoofdje, vloog Phien naar Eva's andere vriendin en vroeg: ‘Julie, hoe vind jij nu dat haar van Marietje? dat opgestoken haar?’
| |
| |
- Dat haar? zei Julie en schudde haar eigen blonde manen, o, dat vind ik afschuwelijk, dat vind ik onzinnig.
- Gelukkig, dat jij dat ook vindt.
Toen speelde de muziek en de jongens kwamen de meisjes halen voor de polonaise; en ook Mevrouw van Lowyck en enkele Vaders en Moeders, die meegekomen waren, deden mee. Het werd een lange, lange stoet; ze liepen de suite door, de serre, de gang, de trappen op en af en opeens was het feest in vollen gang.
Phien genóót. Ze genoot van de muziek en den dans, van de koekjes en bonbons en van de dartele vroolijkheid. En toen kwam de cotillon met al z'n verrassingen. Phien danste hem met een jongen, die een Eton-pak droeg, en daar zij dat costuum niet kende, peinsde zij er over, wat hij eigenlijk voor iemand was. Eerst had ze aan een volwassen heer gedacht; z'n haar was keurig gescheiden en hij sprak zoo afgemeten en bedaard, dat ze zich nog heel kinderachtig bij hem gevoelde. Maar onder 't dansen zag ze, dat hij een half hoofd kleiner was dan zij; zoo heel oud kon hij dus niet wezen. Maar ze raakte heelemaal in de war, toen op haar verrasten uitroep: ‘o, hoe vind je dezen beeldigen waaier; 't is net een zonnebloem. En die mutsen zijn zoo mooi, de mijne is een kapel, zie je wel, met sprieten en voelhoorns!’ hij slechts even glimlachte en zei: ‘Och, geef je wat om die prullen?’
- Hè, prullen? Ik ben er dolblij mee, ik neem ze allemaal mee naar huis; de kinders zullen 't prachtig vinden.
- Nu hoor, dan zal ik de mijne dezen keer ook bewaren; je kunt ze allemaal krijgen.
- Geef je er niet om?
| |
| |
- Wel nee, ik heb al zooveel van dien rommel; 't is op alle bals 't zelfde.
- Maar, vroeg Phien verschrikt en ze keek naar z'n lange grijze broek en z'n deftig, bleek gezicht, hoe oud ben je - is U dan eigenlijk?
- Dertien.
Dertien? Dat was als Frits 't volgend jaar, als Jaap nu. - Hoe was 't mogelijk?
- Nu maar, ik vind 't heel aardig van je, ik bedank je wel. Wat krijg ik veel op die manier.
En na den dans liep ze naar Mevrouw van Lowyck om haar schatten in veiligheid te brengen.
- O, Mevrouw, wat is 't prettig! En ziet U eens, dit alles heb ik gekregen van hem, kijk, hij die daar staat bij Julie met die lange broek en dat uitgegroeide jasje. Vreeselijk aardig, vindt U niet? Wat zijn er veel kinderen, wat prettig voor Eva, zóóveel kennissen.
- Ik denk, dat Eva liever een broertje of zusje zou hebben inplaats van al die kennissen. Ze spreekt zooveel over jullie gezin.
- Ja, natuurlijk, dat is ook prettig.
Er kwam een knecht langs met limonade en taartjes en Phien schoof een stoel bij om even te rusten.
- Ben je niet moe? Je danst zooveel en zoolang.
- Dansen! Het klonk als een juichkreet. Ik zou m'n levenlang wel willen dansen. O, 't is heerlijk. Ik begrijp nooit, dat er menschen zijn, die niet kunnen dansen. Als je muziek hoort, dan gaan je voeten
| |
| |
vanzelf, niet waar? Frits - die kan het niet, die houdt er ook heelemaal niet van; de danslessen vindt hij vreeselijk en Jaap Bertlink ook. Och, maar weet U, hoe dat komt, babbelde Phien, jongens zijn soms zoo vreemd, die schamen zich om nette passen te maken en een beleefde buiging; heusch, onze jongens schamen zich voor zulke dingen. Flauw, vindt U niet? De jongens hier dansen veel, véél beter. - Wat is die limonade lekker en zoo'n gezellig geslobber door dat rietje. Mag ik wel even uw theelepeltje om dat stukje ananas op te visschen? 't Is jammer, als 't erin blijft liggen.
Er klonken een paar maten muziek.
- Jonge-dames en jonge-heeren, derde-extra, de schrikkeldans! galmde de dansmeester.
Er was dadelijk algemeene opschudding en vroolijkheid in de zaal.
- Wat is dat? vroeg Phien, dien ken ik niet.
- 't Is een dans, waarbij de meisjes de jongens moeten vragen.
- O, wat grappig. Kijk! Eva vraagt Meneer van Arkel, nu kan Lizzie niet met hem dansen en ze danste met niemand anders den ganschen avond. Hij lacht Lizzie uit, ziet U wel?
- Jij moet ook iemand vragen, Phientje.
- Ja, maar wien? Ik ken die jongens geen van allen, ik vergeet hun gezicht dadelijk weer; er zijn er zooveel.
- Vraag dien kleinen Eton-boy, die je al z'n cotillon-dingen gegeven heeft.
- Ja, dat zal ik doen, dat heeft U goed bedacht; dan ga ik dadelijk. Ik zie hem juist; dag Mevrouw.
- Dag Phientje, amuseer je.
| |
| |
Maar Phien hoorde 't al niet meer, snelde door de zaal en maakte een onberispelijke neiging voor 't Eton-jongetje, dat kleurde van verlegenheid.
- Wat voor een dans wordt het?
- Washington-post.
- O, dol! Kan je héél vlug vliegen? vroeg ze over haar schouder, terwijl haar voeten op en neer bewogen op de maat der muziek.
- Laten we niet - niet àl te gauw.
- Juist wèl, wat is er nu aan een langzame Washington-post? Ik zal je wel meetrekken. Daar gáán we.
Ze stoven vooruit. Phien had hem stevig vast tusschen haar kleine, sterke handen en in haar kracht en genot van den dans, bemerkte ze niet, dat 't hem moeite kostte bij te blijven. Maar ze hièlden maat en haar voeten volvoerden alle danspassen, zonder ooit te missen of over te slaan, ofschoon ze nauwlijks den grond raakten. Al sneller werd het tempo; sommige paren hielden op, anderen gingen over in een woesten galop. Maar Phien danste gracieus en correct, terwijl de gladde vloer weggleed onder haar vlugge voeten; en haar oogen schitterden, haar wangen gloeide en alle bruine krullen dansten rondom haar stralend gezichtje. Ze bemerkte niet, dat de paren al meer en meer zich schaarden langs den kant, zoodat ze eindelijk de zaal voor zich alléén hadden en ze dacht niet meer aan den kleinen Eton-boy, die hijgde achter haar aan. Ze had kunnen dansen, altijd door op haar vlugge voetjes, die van zelf gingen op de maat der violen, steeds sneller - de wereld uit....
| |
| |
Maar de muziek zweeg en Phien keek rond - éven verbaasd over de werkelijkheid, die ze zich bewust werd.
Toen zag ze den Eton-jongen, hijgend en blazend en een roode kleur op z'n anders zoo bleek gezicht.
- Och, vroeg ze, ben je zóó moe? Waarom zei je 't dan niet? O, maar wat was 't een heerlijke dans, hè; zóó prettig was er géén, den ganschen avond niet.
En hij knikte maar en wreef met z'n zakdoek over z'n warm gezicht en met een tinteling in z'n fletse oogen, zei hij, dat hij 't toch prettig gevonden had - leuk; héúsch bar-leuk.
|
|