| |
| |
| |
Eva maakt kennis.
TOEN Eva een paar uur later langs de oude, statige oprijlaan van Old-Eikenburgh, een eindje verder den straatweg op, het witte hekje van ‘Onder het Stroodak’ binnenstapte, was het haar, alsof ze plotseling op een heel ander stukje van de wereld was terechtgekomen.
De berken langs 't korte pad, dat van 't witte hek naar de voordeur leidde, waren vol beweging. Alle jong-groene blaadjes hingen te bengelen aan de dunne twijgen en de zon scheen op de witte stammen en glansde door de waaiende takken. Tusschen de stammen door zag Eva het gladde gazon met z'n rand van bloeiende azalea-mollis - warm-rood, licht-geel en oranje; en vlak bij 't huis de paarse, geurige seringen en de hooge gouden regens, waarvan de geel-betroste takken in de open ramen van 't huis reikten.
't Huis zelf leek laag onder 't overhangend stroodak. De voorkant van 't huis was koepelvormig; dat was ‘de zit’ - zooals de kinderen zeiden, van de groote huiskamer. De vele ruitjes-ramen van de zit, stonden wijd-open en rondom bloeiden in de vensterbanken de roode geraniums en aan den buitenkant tusschen de ramen kroop het groen van rambler en clematis naar boven tot op het dak.
Op zij van 't huis was de ingang, een klein, overdekt portiek, waarin een houten bank stond. Een schel zag Eva niet, maar de
| |
| |
deur was in tweeën verdeeld, zooals de deuren van boerenhuizen zijn; op de bovendeur, die een eindje open stond, hing een koperen klopper.
‘Zou ze kloppen? Of zou ze den klink van 't onderdeurtje oplichten en zoo maar naar binnen stappen, zooals Roodkapje deed toen ze Grootmoeders stem hoorde: ‘Trek maar aan den klink, dan gaat de deur vanzelf open.’ Maar er was hier geen noodende Grootmoeder en toen Eva door de bovendeur gluurde, zag ze, dat de groote hangklok nog geen half-één wees; ze besloot nog maar even op de bank te blijven zitten.
En terwijl ze daar stil zat te kijken naar al de bloemenkleuren tusschen het jonge groen, begon vlak bij op een lagen beuketak een merel te fluiten. Zoo duidelijk zag Eva hem met z'n glanzende veeren en opgeheven oranje bek, zoo jubelend klonk zijn lied, dat er plotseling in Eva's hart een groote blijheid kwam, zooals ze nooit gekend had, een gevoel van geluk om àl dit groen en die bloemenpracht, om de stralende zon, om het komen bij de kinderen en om de wijde stilte, waarin niets gehoord werd dan 't bijengezoem in de seringen en het jubellied van dien vreemden prachtigen vogel.
Toen klonken jonge stemmen op den straatweg; een groote herdershond stoof voorbij en de merel vloog op naar den allerhoogsten beuketak, waar hij zijn zang vervolgde. Een meisje en twee jongens kwamen 't pad af. De hond sprong om hen heen; toen ze Eva zagen, liepen ze wat vlugger.
Eva stond op en Phien stak haar hand uit en zei vriendelijk: dag Eva, ik heet Phien, bij afkorting Jop.
| |
| |
- En ik heet Frits, bij afkorting Bop.
- En ik Jaap, bij afkorting Prop.
Drie paar ondeugend-lachende oogen keken Eva aan; ze herkende nu de jongens; het blijde gevoel verdween en ze werd verlegen. Maar toen hief ze haar hoofd op en zei snel: ‘Jullie zijn de jongens, die ik geslagen heb, omdat ik dacht, dat je den ezel plaagde. Ik hoop, dat ik je geen pijn gedaan heb; het spijt me erg en..... en neem 't me asjeblieft niet kwalijk.’
Dat klonk zoo ootmoedig en deftig in de ooren van de jongens, dat Frits een kleur kreeg en zei: nee, géén pijn en ik heet alleen maar Frits en de brutale Jaap nog erger kleurde en stotterde: ‘we, we..... nee, we nemen niets kwalijk - dank U.’
Maar nu begon Phien te schateren: O, Jaap, ga toch naar huis, nee dank U, we nemen U niets kwalijk,’ en Eva lachte mee en Frits ook, zoodat Jaap zonder groeten naar huis rende.
- Daar is Else, zei Phien en ze wees op een lang meisje, dat het zijpad afkwam. Ze droeg het haar gescheiden met twee lange vlechten op den rug, maar alle kleine blonde krulletjes waren rondom haar gezicht losgesprongen en wuifden in den wind. En haar ernstige grijze oogen keken zoo vriendelijk en haar: ‘dag Eva, ga je mee naar Moeder?’ klonk zoo gastvrij, dat Eva zich weer even gelukkig gevoelde als toen ze op de bank zat te wachten.
Phien en Frits liepen 't huis òm, om de achterdeur in te gaan, maar Else duwde de voordeur open en zei: ‘Kom binnen’.
- Hoe grappig, vond Eva, toen ze de kleine hal binnentrad en ze bleef staan. Het leek hier zoo heel weinig op de groote marmeren vestibule van Old-Eikenburgh of de breede gang thuis.
| |
| |
De vloer was van vierkante roode steenen, zooals de kamers in ouderwetsche boerderijen wel zijn en op de roode steenen was helder geel zand gestrooid; alleen bij de schouw lag een dikke kokosmat en daarop stond een ronde boeren-klaptafel en een paar leunstoelen met hooge ruggen en matten zittingen. Onder de schouw hing aan een langen ketting een koperen ketel; langs den muur onder de kleine, hooge raampjes liep een houten bank met kleurige kussens. Een oude Friesche hangklok tikte haar zwaren tik-tak. Op den schouwrand stond een rijtje gebloemde borden en een paar tinnen kandelaars en in de hooge vensternis, op tafel, op den grond, stonden de bloemen en planten.
- Ik vind hier alles zoo vroolijk, zei Eva opeens, - alles, jullie tuin en je huis en dit - je wordt er zelf vroolijk van.
Else had er nooit aan gedacht, dat je vroolijk kon worden van een huis, maar toen ze 't Stroodak vergeleek met het deftige, sombere Old-Eikenburgh, begreep ze wel, wat Eva bedoelde.
- Ja, zei ze, dat kan wel, het is een prettig huis; ga je nu mee naar de eetkamer; we zouden dadelijk eten en we mogen vanmiddag koken, dan kom je haast tijd te kort.
In de eetkamer was de heele familie bijeen.
- Ik mag naast je zitten, zei Liesbethje. Frits heeft geruild.
- Dat is gezellig. En ga je vanmiddag ook koken?
- Ja, als ik klein-geslapen heb en als Edu klein-geslapen heb. En dan mag ik klutsen, hè Else?
- Och kind, er is niets te klutsen vanmiddag.
- Ik wou toch zoo graag klutsen met Edu.
- We kunnen wel eiwit in de bessensap-vla doen, hè Moeder, en de dooiers in de pannekoekjes?
| |
| |
- Ja, zeker, dat gaat best.
- Ja Lampe, dan mogen jullie klutsen, als je wakker wordt. Een groote grijze kater stak plotseling z'n kop onder Eva's arm door.
- Hè, schrok Eva. ik had hem niet zien aankomen.
- Dat komt, omdat je niet achter in je stoel zit, zei Edu, als hij een openingetje achter een rug ziet, springt hij altijd bij je.
- Ik ken verscheiden kinderen, zei de dokter, die daarom opzettelijk op 't voorste puntje van hun stoel hangen.
- Ik ook, lachte Edu.
- Kom jij maar bij tante Phien, poes, je bent wel lief. Phien pakte 't groote beest van Eva's schoot. 's Zaterdags, vertelde ze, 's Zaterdags is hij altijd onrustig, hij kan niet tegen vroeg-eten. Op andere dagen zit hij onder koffietijd zoo stilletjes in de zon voor 't raam; maar 's Zaterdags ruikt hij te veel vleesch. Kijk hem nu eens en ze hield met beide handen z'n bibberend poeselijf vast, terwijl de breede katerkop begeerig snuffelde naar haar bord.
Nog méér, juichte Edu, maak nog méér verzen Jop. Maar Phiens dichtkunst was uitgeput.
zei ze in een laatste poging; kom ga nu weg en eet je roggebrood op, straks zal ik een pannekoek voor je bakken.
- Hoe heet hij? vroeg Eva.
| |
| |
- Nol Grauwtje Bertlink; 't is een kind van de poes van Jaap.
- En de hond, waar is die?
- Binkie? die eet nooit binnen; die schrokt te veel.
De kleintjes gingen dadelijk na afloop van den maaltijd naar bed en de meisjes namen Eva mee naar den achtertuin.
- Gaan we niet koken? vroeg ze.
- Ja, maar dat doen we in 't huisje.
- In welk huisje?
- Ga maar mee, je zult het wel zien. Vroeger kookten we wel in de keuken, maar dat was zoo lastig voor Martha; we deden 't ook wel eens op een stelletje in de eetkamer, maar dat gaf zoo'n baklucht in huis; en nu hebben we den heelen winter timmerles gehad.
- Jullie? Op school?
- Wel nee; in huis. in de bijkeuken. Die is zoo ruim, daar staat een groote schaafbank. Van 't End, dat is de timmermansknecht kwam twee keer in de week 's avonds. We begonnen met voetbankjes en theedoek-rekjes en allemaal zulke prullen, vertelde Phien en er kwam zóóveel, dat Moeder eens zei: ‘Jullie moesten maar een huis maken, dat is tenminste niet zoo gauw af.’ Moeder zei het natuurlijk maar uit gekheid, maar Frits en Jaap - want Jaap had ook les bij ons - hebben er vreeselijk veel over gedacht en gepraat en ze vroegen aan van 't End of 't zou kunnen en van 't End zei: ‘Wel zeker, jongens, waarom niet, maar 't kost een boel aan hout.’
- Ja, stel je voor Eva, zei Else. Jaap en Frits wilden een huisje in den tuin bouwen met een zit- en een slaapkamer en daar wilden ze met hun beiden gaan wonen en dan moest Moeder hun eten sturen van uit huis.
| |
| |
- Maar dat meenden ze toch niet?
- Jawel, dat meenden ze in vollen ernst en ze waren woedend, toen 't niet mocht en Vader een ander plan had. Ze wilden eerst zelfs niet meedoen. Nu, je begrijpt, voor Else en mij was 't een veel te groot werk; de jongens doen 't vlugger en ze timmeren ook veel meer dan wij in hun vrije middagen. O, we hebben er een heelen avond over gepraat met van 't End er bij; en Vader had teekeningen gemaakt en berekend hoeveel alles kosten zou en toen zei Moeder: ‘we zouden er de nieuwe kookkachel van de meisjes in kunnen zetten en het eetservies en theeservies en dan kunnen ze dáár voortaan koken.’ Maar toen had je de jongens eens moeten hooren: ‘Dan wordt het een keuken en wat hebben wij nu aan zoo'n lamme keuken?’ En Jaap riep, dan moeten we zeker ook koken leeren met een schortje voor en een mutsje op; ik bedank er voor, ik doe niet mee. Ze raasden nog wat, tot Vader zei, dat het een prachtig idee was de kookkachel in 't huisje te zetten; er zou dan een kastje bij getimmerd kunnen worden voor de serviezen. En de jongens zouden een kast krijgen voor hùn dingen en Moeder beloofde er een mooi gordijn voor te maken en we zouden er nooit meer dan één middag in de week koken. Toen vonden de jongens 't goed.
- En 't mooiste is, zei Else, àls er gekookt wordt, spelen ze altijd mee en dan willen ze ergens kampeeren en een buitenmaaltijd houden. Vanmiddag gaan we naar 't Berkeneiland.
- Wat is dat?
- Dat zullen we je straks laten zien; eerst het huisje. We hebben het heele jaar voor onze verjaardagen en St. Nicolaas cadeaux voor 't huisje gekregen. Moeder maakte voor St. Nicolaas de gordijnen en
| |
| |
Else en ik een tafelkleed, - dat gaven we toen elkaar - en we kregen pannen voor de kachel en een koekepan en een kleinen pudding-vorm; je moet het maar eens zien.
Het kleine bruin-houten huisje stond onder een paar hooge dennen in den achtertuin. Voor de kleine ruitjes waren de grijs-linnen gordijntjes met groene biezen half weggeschoven.
- In den herfst is 't zoo aardig, dan bloeien rondom de zonnebloemen en stokrozen. Dan is 't net het sprookjeshuisje van de zeven dwergen, zegt Moeder. Kom binnen, Eva.
‘..... dan bloeien rondom de zonnebloemen en stokrozen. Dan is 't net het sprookjeshuisje van de zeven dwergen.’
- Ja, vond Eva, net het sprookjeshuisje van de zeven dwergen. Het was er zoo klein en knus en netjes. Achter de glazen ruitjes stond het kleurige eetservies. Een kleine theetafel stond bij 't raam.
- Die kreeg Else op haar laatsten verjaardag van Grootmoeder en Grootmoeder werkte zelf het kleedje. Kijk en Liesbethje heeft de cozy gemaakt, àl die kleine steekjes en kraaltjes en Edu weefde het aanpakkertje voor den waterketel.
- En hoe vind je dit limonade-stelletje? Else opende de glasdeuren van het kastje. Dat heeft Grootmoeder gestuurd. Het is verschrikkelijk ouderwetsch, want Grootmoeder heeft het al gekregen van een ouden oom, toen ze zelf een heel klein meisje was en Grootmoeder is al een-en-zeventig. Toen Moeder en tante Liesbeth en de
| |
| |
andere ooms en tantes kinderen waren, mochten ze er alléén met verjaardagen uit drinken en wij zijn er ook vreeselijk zuinig op. Vind je 't niet snoezig, die kleine glaasjes zonder voet en al die kartelruitjes?
- Beeldig, bewonderde Eva en ze keek aandachtig naar het kostbare glaasje, dat Else in haar hand gezet had.
- En deze stoel, Eva, dien heeft Else getimmerd; hij is veel gladder geschaafd dan de mijne; voel maar. En Phien streek over de drie gladde plankjes, die de zitting van Else's stoel vormden. Maar mijn kussen is mooier, vind je niet?
't Past precies bij de gordijnen, Moeder had nog een lapje over en 't kleurt zoo goed bij 't bruine hout. En dit tafeltje - kijk eens onder het tafelkleed - dat heeft Jaap alléén gemaakt. Is 't niet keurig? Je moet naar de hoeken van de pooten kijken, waar die ingezet zijn, je ziet geen reetje. Van 't End zegt ook, dat hij een geboren timmerman is; hij werkt het beste van ons allen en 't vlugste ook. En heeft hij 't niet prachtig gebeitst - niets vlakkerig. Hier bij mijn stoel zie je een heele opening. Phien had den stoel omgekeerd en wees met haar vinger; ‘Dáár, leelijk, hè?’
- Nee, prachtig, riep Eva in bewondering, prachtig, dat jullie stoelen kunt maken en al die andere dingen en .....
- Och, dat lijkt maar zoo, omdat je 't nooit gedaan hebt.
Ik wilde, dat ik 't zoo kon als Jaap. Moet je hier eens zien bij Else. Daar heeft van 't End een dun stukje hout tusschen gestopt, ze had den bovenpoot heelemaal scheef geschaafd.
Maar Eva vond het werk van Else en Phien volstrekt niet minder mooi dan dat van Jaap. Ze dacht, hoe heerlijk 't zijn moest zoo'n huisje te hebben en dan alles zelf getimmerd en genaaid te
| |
| |
hebben met je allen; samen de plannen te maken, te werken en te spelen. En ze dacht even aan haar groote kamer in Amsterdam, waar alles zooveel kostbaarder en rijker was en hoe dolgraag ze haar speelgoed, haar fijn-wit-gelakte meubeltjes, haar porseleinen eetservies zou willen ruilen voor dit kleine huisje met z'n gebloemde boerenkopjes en borden en schaaltjes, z'n houten stoeltjes en 't eenvoudig bruin-gebeitste tafeltje, het meesterstuk van Jaap.
Else had een paar schragen genomen en er een plank overgelegd.
- Die gebruiken we als keukentafel. Ze zette de groen-aarden potjes met bloem en met suiker klaar, de bordjes met de krentjes en rozijnen, het kleine koperen wegertje. Nu de eieren nog.
- Hoeveel? vroeg Phien.
- Twee en vraag eens aan Martha of één liter melk genoeg is. En een flesch bessensap voor de watergruel en de vla.
- En pijpkaneel, zei Phien, die in 't kookboek stond te lezen en gort en bruine suiker.
- Die heb ik nog.
- Sago aanmaken, las ze verder, wat is dat nu, sago aanmaken? Weet jij dat, Eva?
- Nee, waar hoort dat bij?
- Bij die vervelende watergruel natuurlijk; ik wilde dat Vader wat anders bedacht had.
- We kunnen daarmee wel wachten, tot Moeder komt; we moeten toch nog beslag maken.
- Dan ga ik eerst naar Martha. Help jij dragen, Eva? Ik zal ook een schort voor jou halen; van Else zal je wel passen. 't Zou jammer zijn, als er vlekken kwamen op die mooie blauwe jurk.
| |
| |
Else woog zorgvuldig de bloem en de suiker af, telkens kijkend in 't kookboek en aflezend van 't wegertje. Ze hield wat krenten en rozijnen apart voor Jaap om hem op een extra-lekkeren pannekoek te tracteeren.
Beladen kwamen de meisjes terug.
- Hier zijn de eieren, 't geel in deze kom en 't wit in die. Dat mogen de kinderen klutsen. Breek jij ze, Eva; ik vind 't zoo griezelig; als 't geel door 't wit loopt, is 't mis.
- Dank je wel, zei Eva, ik durf 't ook niet.
Else nam ze en brak ze handig middendoor op den rand van de kom, balde met de dooiers van de eene schaal in de andere zonder morsen.
En Eva voelde zich bij het kalme doen van Else, die even oud als zij was, kinderachtig en onhandig om haar niet-durven; en vlug las ze het lange, duidelijke recept en begon met grooten ijver te roeren in de kom met bloem en eieren, terwijl Phien de melk in teugjes bijgoot en Else 't vet deed smelten in de pan.
- Wat een massa hè, zei Phien, wat zullen we er veel krijgen. Maar op 't Berkeneiland heeft ook iedereen altijd verschrikkelijken honger. Ik zal de kleine koekepan van Martha er bij vragen, dan kunnen we met ons tweeën bakken. Er komt anders geen eind aan.
- Ik begrijp niet, zei Eva, toen alle drie de handen vol hadden met beslag geven, bakken, omkeeren, hoe een keukenmeid alléén kan koken; bij alles heb je toch minstens vier handen noodig.
- Pas op Phien, die is nog te bleek.
- Juist lekker.
- Hè, nee Jop - niet doen. Bewaar dan wat beslag voor 't
| |
| |
laatst en bak voor jou een paar òngare. Tusschen de andere staan ze zoo knoeierig en Moeder eet ook mee; en Vader, als hij bijtijds thuis is.
- Dan reken ik deze maar voor mislukt. En Phien waaide met den witten koek om hem af te koelen. Hap eens, Eva, ieder de helft; Else houdt er toch niet van.
- Eens, vertelde Else, eens logeerde hier een nicht. Die gooide de pannekoeken zonder mes in de lucht en ving ze dan omgekeerd in de pan op, knap hè? Wij konden het toen nauwelijks met een mes, maar Phien probeerde het toch en de pannekoek kwam op haar hoofd terecht.
- Hu, zoo vet, huiverde Phien, Moeder moest m'n haar met soda wasschen en 't ergste was, dat ik m'n voorhoofd brandde.
Om drie uur kwam Mevrouw van Arlevoort met de kleintjes en ze hielp Eva, die voor 't eerst bakte, met omkeeren.
- 't Mes er flink onder en vlug doen; houd de pan maar even scheef, dan zakt hij wel naar 't midden; hij is prachtig van kleur.
Eva keek trotsch als een pauw naar haar eerst-gebakken koek, die zoo mooi uitviel.
- Je hebt bepaald een pannekoek-talent, zei Phien. Weet U wel, Moeder, hoeveel wij er verknoeid hebben en bij Eva gaat het van een leien dakje.
- Hebben jullie om de gort gedacht? vroeg Mevrouw, terwijl zij beslag in de pannen liet druipen. Nog even wachten, Eva.
- Gaar, zei Else, die geproefd had. Nu zal ik de bessensap koken; dan kan Liesbethje klutsen.
- En ik? vroeg Edu.
| |
| |
- Jij straks, als Liesbeth moe wordt.
Liesbethje klutste met haar tongpuntje uit den mond, tot ze een kleur van inspanning kreeg. ‘Kijk eens,’ riep ze, ‘wat een schuim.’
- Is 't al stijf?
- Nee, hij huilt nog, zie je wel? En ze wees op de eiwit-tranen, die langzaam afdropen van den klutser.
- Nu ik. En Edu klutste met mannenkracht het eiwit stijf.
Toen alles klaar was, de watergruel in de keuken werd warm gehouden, de vla stond af te koelen in een bak water; toen Phien krenten-pannekoeken had gebakken om Jaap, en òngare om zichzelf te tracteeren, bracht Grietje een groote teil warm water en met haar allen begonnen ze om te wasschen.
- Maar Eva gaat wat rusten op den divan in de huiskamer, anders schiet haar dutje er bij in en dan bromt de Dokter.
- Hè Mevrouw, laat me maar afdrogen.
- Nee, je hebt je zoo flink geweerd; je ziet er warm en moe uit. Ik blijf wel even helpen, dan zijn we gauw klaar. Laat Else je maar eens lekker neerleggen; over een uurtje komen we je wel halen.
Toen Eva lag op den breeden divan, waar Else een paar zachte kussens in haar rug had gestopt, bemerkte ze pas, dat ze moe was geworden van den drukken middag en een behaaglijk gevoel kwam over haar, terwijl ze lag uit te rusten in die stille, groote kamer. Dáár was de zit met het rijtje vroolijk-roode geraniums rondom en daaronder de bank, die langs de ronding liep en vlak er naast aan de eene zijde de lage boekenkast met het half-weggeschoven gordijntje, waar de boeken voor 't grijpen stonden. Daar tegenover bij den
| |
| |
divan het kleine harmonium, waarop een marmeren Christus-beeldje en een teer-groen cocos-palmpje in den hoek.
Schuin in den hoek bij de deur stond de piano, met de vioolkisten van de meisjes en de kleine cel van Frits. En juist tegenover haar de schrijftafel van Mevrouw van Arlevoort met alle kinderportretjes van de oudsten, toen ze kleine peuters waren en ook een van den laatsten tijd; van Edu met Binkie en van Liesbeth in haar nacht-ponnetje. Eva bleef kijken naar al die kinderportretten, die ze even kon onderscheiden; en ze dacht, hoe heerlijk deze dag geweest was met z'n prettig spel en hoe hartelijk iedereen, als was ze een zusje-mee. En dan te bedenken, dat de dag nog lang niet om was, dat ze nog moesten eten op 't Berkeneiland en dat ze al de lange zomermaanden vlak bij deze kinderen zou zijn. Vervuld van die gelukkige gedachten, viel ze in slaap en o, hoe heerlijk was weer het ontwaken, toen een kleine blonde krullebol aan haar arm trok en een kinderstemmetje zei: ‘Heb je óók klein-geslapen net als ik en Edu; Moeder zegt, dat je nu mag wakker worden.’
|
|