| |
| |
| |
Kou-gevat.
KIND, riep Trui, de oude keukenmeid van tante Clara, wat zie je d'r uit; waar heb je gezeten?
- Och, 't gras was zeker wat nat, zei Eva, en ze liep Trui, die ze op de trap tegenkwam, vlug voorbij.
Nu zag ze 't pas, wat was ze vuil! Haar rok, blouse, schoenen en kousen vol modder! Ze haastte zich naar haar kamer om zich te verkleeden voor ze aan tafel ging. Nu herinnerde zij zich, dat ze al dien tijd met haar beenen tegen den slootkant had gelegen.
Ach, wat jammer, dat die bel zoo lang geluid had, dat ze niet had kunnen blijven om het einde van 't verhaal te hooren, om te weten, wat ze daarna gedaan hadden - àl die kabouters en de vriendelijke koningin en de twee kleine snoezige pages. En terwijl haar gedachten weer afdwaalden naar 't kabouterfeest, begon ze zich te verkleeden, maakte 't haar op, waschte haar handen en trok een schoone blouse aan. Hè, vervelend, nu ging die blouse van achteren dicht en ze kon er niet bij. Ze probeerde 't telkens weer, dàn over den eenen en dàn over den anderen schouder, maar 't ging niet. En ze werd zoo moe en warm van 't getob, dat ze ging zitten om uit te rusten. Ze zou maar even met een losse blouse naar de keuken gaan om te zien of Bertha er was of Trui en vragen, of die haar helpen wilde.
| |
| |
Maar nu ze eenmaal zat in den ouderwetschen leunstoel, zag ze er tegenop naar beneden te gaan en ze dacht, dat ze 't liefst maar zou willen blijven zitten en niet eten. Zeker door de inspanning met die blouse had ze hoofdpijn gekregen en iedere minuut verergerde het; het bonsde zóó hard in haar hoofd, dat ze haar oogen moest sluiten. Nu moest ze toch naar de eetkamer gaan en tante Clara vertellen van alles, wat ze gezien had, van al die kabouterkinderen.
O, die kabouterkinderen! Wat hadden die 't heerlijk met hen allen, om zóó te mogen spelen, om zoo'n prachtig feest te vieren en zij - zij had maar stilletjes liggen kijken; ze hoorde er niet bij, ze had niemand om mee te praten, niemand om mee te spelen dien ganschen langen zomertijd; ze moest maar alléén wandelen door een saai park en misschien nu en dan eens gluren door een gaatje in de heg om te zien, hoe prettig het leven van andere kinderen was. En Eva voelde zich zoo door en door verlaten en treurig, dat de tranen langs haar wangen begonnen te druppelen.
Toen ging de deur zachtjes open en tante Clara trad binnen.
- Waar blijf je toch kind? vroeg ze; ik zit in de eetkamer op je te wachten. Trui zei, dat je al een heelen tijd thuis was.
- Ik..... ik heb zoo'n hoofdpijn, en ik ben zoo moe, en Eva begon nog meer te schreien.
- Is 't zóó erg? vroeg tante, en legde haar hand op Eva's voorhoofd. Misschien komt het van de buitenlucht; je bent er nog niet aan gewend. Zou je graag naar bed willen?
- Ja, o ja.
- En wil ik dan wat eten voor je halen? Een bordje soep?
| |
| |
- Als 't u belieft, zei Eva. Ze voelde zich zoo flauw, ze kreeg opeens trek.
Toen tante naar beneden ging, kleedde zij zich vlug uit en kroop onder de deken. Hè, prettig was dat. En de soep verkwikte haar; ook 't verdrietige gevoel werd minder.
- Ben je weer wat opgeknapt? Dat is goed, zei tante en trok de jaloezieën dicht. Zie zoo, nu is 't hier niet zoo licht meer. Wil je nog wat eten?
- Dank U. Ik wou liever slapen; ik ben zoo moe.
- Misschien straks een glas melk, als je eerst een dutje gedaan hebt. Nu zullen we morgen verstandiger zijn en na de koffie wat langer thuis blijven. Het was ook wel wat warm. Ga nu maar lekker slapen; ik kom straks wel eens terug.
Tante ging heen en Eva vond, dat tante toch veel liever was dan ze gedacht had, zoo zacht en vriendelijk en ook niet zóó stil, als ze zich herinnerde van tante's logeeren in Amsterdam. Hè, nu begon haar hoofd weer te kloppen; ze moest probeeren te slapen; dan zou die akelige hoofdpijn misschien wel overgaan.
Toen tante Clara na een uurtje binnenkwam, lag Eva rustig met gesloten oogen en ze verliet zacht de kamer om haar niet te wekken.
Maar toen zij zelf naar bed wilde gaan, lag Eva met een hoogroode kleur te woelen tusschen de lakens. En ze mompelde allerlei onsamenhangende woorden en was zoo onrustig, dat tante Clara haar even wakker maakte.
- Hè, riep Eva, waar zijn ze nu?
- Wie?
- De kabouters en de pages en.....
| |
| |
- Eva, word eens heelemaal wakker, ìk ben hier - tante Clara. Wil je wat drinken? Een glas melk?
- Nee, wat water. O, ik heb zoo'n dorst. En zoo'n hoofdpijn. Wilt U een compres op mijn hoofd leggen?
Tante keerde 't kussen om, trok lakens en deken recht en sponsde het gloeiende gezichtje af.
- Lekker, dank U wel.
- Je hebt zeker gedroomd. Blijf nu maar rustig liggen, dan slaap je wel weer in. Tante schoof den grooten stoel bij het bed, verfrischte nu en dan het compres en toen ze zag, dat Eva ingeslapen was, ging ze zacht naar haar eigen kamer, die aan den overkant van de gang lag. Beide kamerdeuren liet ze open. Maar ze had weinig rust dien nacht; telkens hoorde ze Eva kreunen; dan stond ze op en vond haar woelende in bed - warm en rood.
Ze heeft koorts, dacht tante Clara; morgenochtend zal ik dadelijk den dokter laten halen, en ze streek het verwarde haar weg.
- Nu waait de wind door den tak van den ouden kabouter, hoe vind je die eieren?
- Stil Eva, er zijn geen kabouters.
- En die bloemen, al die bloemen en Franciscus zegt tegen den wolf.....
- Stil maar Eva, er is geen wolf, zei zacht tante Clara en ze bleef bij haar zitten, tot 't ochtend werd en Bertha den dokter kon gaan halen.
Tegen den ochtend was Eva's slaap kalm geworden en ze ontwaakte zonder hoofdpijn.
| |
| |
- Hè tante, hoe zit U hier zoo aangekleed? Is 't al zóó laat?
't Is halfnegen. Je bent vannacht zoo onrustig en koortsig geweest daarom heb ik Bertha naar den dokter gestuurd; hij zou dadelijk na z'n spreekuur komen.
- O, tante, wat vervelend, zoo'n vreemde dokter; ik ben nu immers beter. Laat ik maar opstaan.
- Geen quaestie van, je blijft in bed, tot de dokter komt. Neem nu maar eerst je boterham en je melk, dan ga ik naar beneden ontbijten.
Een half uur later hoorde Eva de schel overgaan; toen een mannestem in de gang.
- Daar had je 't al... de vreemde dokter... Nu ging de kamerdeur dicht; nu was hij zeker bij tante, die hem zou vertellen, dat ze hier voor haar gezondheid logeerde. O, hoe vervelend; als hij maar niet zei, dat ze in bed moest blijven en levertraan drinken of staal.
Ze hoorde de deur weer en voetstappen op de trap. Tante Clara kwam binnen. ‘Daar heeft U m'n nichtje Eva van Lowyck’.
- Zoo Eva, zei de dokter en stak haar z'n stevige, bruin-verbrande hand toe; ben je den eersten dag buiten al ziek geworden? Dat is niet verstandig van je.
- Dag dokter van Arlevoort, zei Eva, maar ze hoorde niet, wat hij zei, ze lag hem strak aan te kijken en dacht: wanneer heb ik hem meer gezien; hij heeft zoo'n bekend gezicht.
- Hoe is 't met je? Geen hoofdpijn meer? vroeg hij.
- Ik kèn U, zei Eva plotseling.
- Werkelijk? Heb je hier wel eens meer gelogeerd?
| |
| |
- Ja, vroeger - ééns; maar toen heb ik U toch niet gezien. 't Was misschien in Amsterdam.
- Ik herinner 't me niet; waar hebben we elkaar dan gesproken?
- Ik weet het niet, zei Eva, maar ik ken U toch; misschien kwam ik U wel eens tegen in Amsterdam; ik geloof niet, dat ik U ooit gesproken heb. Is U pas in Amsterdam geweest?
- Vijf jaar geleden. Daar zal je je wel niet veel meer van herinneren.
- Nee, 't is korter, véél korter geleden. 't Was pas.
- Ik lijk zeker op een kennis van je - een dubbelganger. Dat is aardig. Als je weet, wie 't is, moet je 't me vertellen, dan ga ik eens kennis maken.
- Géén dubbelganger, hield Eva vol. U was 't zèlf.
- Ik moet even je temperatuur opnemen. De dokter stak haar den thermometer in den mond. Niet babbelen, hoor.
- Misschien heeft ze gedroomd, zei tante Clara, den heelen nacht is ze zoo onrustig geweest, telkens hardop praten over bloemen en pages en de koningin en kabouters. Soms dacht ik, dat ze ijlde.
De dokter trok een bedenkelijk gezicht, alsof tante Clara hem iets heel ernstigs vertelde. Kabouters, zegt U? En pages?
- En de koningin. En ze had het zelfs over Franciscus en den wolf; ze heeft er zeker pas over gelezen.
- Wàt zegt U? Franciscus met den wolf? Hij keek eens naar Eva. Erge hoofdpijn gehad? Natte voeten?
- Ja zeker. En buikpijn.
- Juist. Er kwam opeens een heel vroolijke glans in z'n blauwe oogen; en z'n mond glimlachte onder z'n knevel. Hij wist
| |
| |
het nu..... de koningin.... de kabouters.... Want toen hij den vorigen middag achter de struiken zat, had hij plotseling aan de andere zijde van de heg zacht geritsel gehoord en een doffen plof, alsof iemand naar beneden sprong; toen voetstappen, die zich verwijderden. Even had het hem verwonderd, dat iemand van de bewoners van Old-Eikenburgh daar geweest zou zijn, toen had hij aan den tuinmansjongen gedacht.....
Hij nam den thermometer uit Eva's mond en ging naar 't raam om hem af te lezen.
- De koorts is van geen beteekenis meer. Maar je hebt kou gevat, Eva; je hebt gistermiddag achter in 't park bij de sloot gelegen; en de grond was daar heel vochtig. Aan den anderen kant van de heg was het droog en zonnig. Was er maar door gekropen, dan had je mee kunnen doen aan 't kabouterfeest.
- Hoe weet U?.... vroeg Eva verbaasd.
- De kaboutertjes weten alles; die hebben 't me verteld.
- O dokter, dat is nièt waar. Er zijn geen kabouters. Dit waren gewone kinderen, die zich verkleed hadden.
- Pas op, laten ze je maar niet hooren, plaagde hij. Ik weet immers precies, wat je uitgevoerd hebt. Had je 't aan tante verteld?
- Nee, nog niet.
- Kijk nu eens aan. Hoe zou ik 't anders weten? Kon je 't verhaal goed verstaan?
- Ik heb 't niet uitgehoord. Jammer, 't was zoo prachtig. Maar dokter, waarom deden ze dat alles toch?
- Omdat ze zoo blij waren, dat 't lente is; om de zon en de bloemen en de zingende vogels. Ze vierden het lentefeest.
| |
| |
- En die eieren; wat waren dat voor grappige eieren? Géén suiker, maar zulke beeldige kleuren.
- Ja kind, dat moet je de kabouters vragen, dat is hùn geheim; zeker toover-eieren. - Maar nu moet ik weg; vandaag in bed blijven; morgen kom ik nog eens bij je kijken. Flink eten en melk drinken. Een liter melk, Mevrouw en twee eitjes extra; ze is veel te slap voor een meisje van dertien.
- Hè, ba, géén eieren, dokter.
- Een toover-ei, hoe lijkt je dat? Die zijn heerlijk en bizonder versterkend. Ik heb ze bij me; de kabouters hebben ze mij meegegeven voor m'n patiënten. Welke kleur vind je 't mooiste? Ik heb ze in m'n fietsmandje.
- Rose òf lila.
- Goed hoor, ik zal ze halen.
- Ik laat U even uit, zei tante Clara; dan zal ik ze wel meenemen.
- Dag Eva, dadelijk het rose ei opeten en vanavond het lila.
- Dag dokter van Arlevoort; bedankt U de kabouters voor me?
- Ik zal het doen. Tot morgen.
- Tante, zei Eva, toen tante Clara met de beide eieren terugkwam, wat een grappige dokter. Maar begrijpt U er iets van, hoe hij wist, wat ik gisteren gedaan had? En wie waren die kabouters?
- Dat waren z'n eigen kinderen. De kinderen van het Stroodak.
- Wàt zegt U, tante?
- De dokter heeft een huis laten bouwen met een rieten dak. Herinner je je niet, dat we er gisteren langs zijn gekomen? Zoo'n aardig, vroolijk huis, een eindje van den weg af, even vóór je aan
| |
| |
Old-Eikenburgh komt. Met dien rand van bloeiende azalea-mollis om 't gazon?
- Nee, ik heb er niet op gelet.
- Nu, 't huis heet ‘Onder het Stroodak’. De tuin grenst aan dien van Old-Eikenburgh. En daar achter op 't grasveld waren de kinderen gisteren aan 't spelen met kennisjes uit 't dorp.
- En die koningin?
- Dat was hun Moeder.
- Maar de dokter zelf was er toch niet bij.
- Nee, hij vertelde me, dat hij later even kwam kijken.
- O ja, nu begrijp ik 't. Hij was die heer, die zich verstopte achter de struiken; ik heb hem heel duidelijk gezien door de heg. Daarom vond ik hem zoo bekend. En had hij mij ook gezien?
- Nee, hij hoorde iemand ritselen en over de sloot springen en toen jij van kabouters gedroomd had en kou gevat, begreep hij wel, dat jij daar in 't gras had gelegen.
- Zoo'n slimmerd! O - en tante, kijk eens; dat toover-ei ziet er van binnen precies zoo uit als een gewoon kippen-ei en 't smaakt precies even akelig.
- Ik zou het toch maar gauw opeten, misschien zit er wel een beetje tooverkracht in.
- Ja, voor zoo'n vriendelijken dokter moet je 't wel doen. En Eva nam met een moedig gezicht een grooten hap.
|
|