In het land der wijsneuzen(1906)–Marie Hildebrandt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] De dolle Fietser. Helaas, daar kom ik wéér al aan Met klachten over onzen Daan, Die steeds maar doet was hij niet mag, Al klaagt zijn moeder wee en ach En doet ze niets dan hem verbieden, Hoort maar wat gisteren geschiedde! Als Daan ging fietsen, ieder maal, Nam hij zijn voeten van 't pedaal, El als hij van een helling reed En pijlsnel naar beneden gleed, Dan gilde ieder, pas toch op! Maar Daan riep vroolijk, hop, hop, hop! Hij stak zijn tong uit tot besluit En lachte alle menschen uit. Nu - gisteren kwam onze Daan Weer harder dan een spoortrein aan, De menschen vluchtten in hun huis, De kippen dachten, 't is niet pluis, Ze sprongen ijlings van den grond En fladderden verschrikt in 't rond. Maar ach, op 't laatst, ik dacht het wel, Werd Daantje's vaart wat al te snel En vloog de waaghals tot zijn straf Hals over kop den heuvel af. Hij brak zijn arm en moest naar bed, De arm werd dadelijk gezet, Maar hoe hij jammerde en schreide, Geen mensch had nu veel medelijden; 'k Hoop dat dit eens een les mag zijn Voor elken fietser, groot en klein. Vorige Volgende