In het land der wijsneuzen(1906)–Marie Hildebrandt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] Ferdinand de Droomer. Hoort allen toe, hoe of het gaat Met elk die suft en droomt op straat: - Als Ferdinand naar school toe liep, Was het precies alsof hij sliep; Hij zag geen enkel vriendje loopen En droomde met zijn oogen open, En vroeg een vreemd'ling hem den weg, Dan wist de jongen heg noch steg. Eens gaat hij weer om kwart voor negen Naar school en komt een rijwiel tegen; Zijn vaart wordt vrij onzacht gestuit, Al droomend wijkt hij achteruit En Ferdinand, bij ongeluk, Trapt - pats - een eiervoorraad stuk. De vrouw schreeuwt als een dolleman, Maar Ferdinand hoort niets daarvan, Hij loopt maar door in wilde vaart En ziet niet eens het slapend paard. Bom, au! Daar tuimelt onze guit, Het paard, verschrikt, stuift achteruit En Ferdinand, van schrik verstijfd, Stil op de tramrails liggen blijft. Juist op ditzelfde oogenblik Verschijnt de tram - o, groote schrik! Doch moedig, zonder vrees en beven, Redt iemand Ferdinand het leven, Snelt naderbij in harden draf En sleurt hem van de tramrails af. Vooruit weer gaat de suffe knaap, Nog steeds - 't is schande - half in slaap; Valt over stoepjes, over steenen, En breekt nog bijna beide beenen. Daar komt hij op een hoek der straat Vlak langs een put, die open staat En daar hij niets ter wereld ziet, Bemerkt ook dezen put hij niet; Een harden schreeuw.... en langs den kant Glijdt naar beneden Ferdinand. Hij werd gelukkig nog gered, Maar in zijn schoolschrift werd gezet: De menschen hooren 's nachts te slapen, Wie anders doen zijn dommen schapen! Vorige Volgende