In het land der wijsneuzen(1906)–Marie Hildebrandt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] De Slangebeet. Jacoba is naar bed gezonden, Haar linkerhand is stijf verbonden, Maar 't is geheel haar eigen schuld, Zooals ge hieruit hooren zult. Eens was ze uit haar huis geloopen En stilletjes naar 't bosch geslopen, Waar bessen groeiden, zwart en rood, Heel sappig en verbazend groot. Nu huisde in dat bosch al lang, Naar ieder wist, een booze slang. En daarom zou geen kind het wagen, Daarheen te wandlen zonder vragen, Alleen Jacoba, kort en goed, Trok toch naar 't bosch met heldenmoed. Ze plukte van de roode bessen, Dacht niet aan vaders wijze lessen, Dacht niet aan plaats, dacht niet aan tijd, En at met groote gulzigheid. Opeen ziet ze een slang bewegen, Die eerst heel stil daar heeft gelegen, Ze is al bij haar vóó ze 't weet En geeft haar een geduchten beet. Zoo werd ze streng gestralt voor 't snoepen, Het bosch weerklinkt nu van haar roepen, En als men haar ten laatste vindt Is flauw van pijn het arme kind. Zoo gaat het als men niet wil hooren En aan geen raad zich ooit wil storen, 't Berouw komt dan wel achteraan, Maar 't onheil is alreeds gedaan. Vorige Volgende