In het land der wijsneuzen(1906)–Marie Hildebrandt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 4] [p. 4] De gekraakte Daan. ‘Daan’, sprak moeder keer op keer, ‘'t Is het oude liedje weer - Nooit doe jij de deuren dicht, Foei toch, wat een naar gezicht; En daarbij die tocht, die wind! Denk toch eens, mijn lieve kind, Gist'ren waaiden in één uur Negen platen van den muur, 't Lampeglas is ook gesprongen..... Pas toch beter op, mijn jongen!’ Maar - hoe moederlief ook smeekt En hoe vader bromt en preekt, Daan blijft doof aan beide ooren En wil niet naar rede hooren. Dit heeft alles woord voor woord Bram, de timmerman, gehoord En nu maakt dat slimme heer Aan de deur een sterke veer. Juist komt Daan daar aangeloopen, Laat de deur natuurlijk open, Maar, vóór hij naar buiten stapt, Zit de veer al toegeklapt! Bleek ziet Daantje als een doek, Platter dan een pannekoek En hij brult en jammert luid; Eindlijk helpt men hem eruit, En zijn ouders zeggen, ‘Daan, Neem deez' les nu van ons aan - Sluit voortaan met zorg de deuren, 't Zal dan vast niet meer gebeuren!’ Vorige Volgende